ECLI:NL:RBNNE:2020:265

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
18/830125-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens witwassen met betrekking tot een aanzienlijk contant geldbedrag en wapens

Op 23 januari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 5 juli 2018 te Groningen werd aangehouden met een aanzienlijk contant geldbedrag van € 266.720,50. De verdachte, die geen vaste woonplaats had en niet ingeschreven stond in de basisadministratie, gaf geen concrete verklaring voor de herkomst van het geld. Tijdens de aanhouding werden ook twee wapens aangetroffen, een pepperspray en een stroomstootwapen, die de verdachte claimde te hebben voor zelfverdediging in zijn pizzeria. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat was om een verifieerbare verklaring te geven voor de herkomst van het geld, en dat het vermoeden bestond dat het geld afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de wapens, omdat er onvoldoende bewijs was dat deze als wapens in de zin van de wet konden worden aangemerkt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en het in beslag genomen geldbedrag werd verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de proceshouding van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830125-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 januari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens,
verblijvende te [woonplaats] aan de [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 januari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S.M. Wolfert, advocaat te Leek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 juli 2018 te Groningen, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een of meerdere contant(e) geldbedrag(en) van in totaal 266720,50 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal 266720,50 euro gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 5 juli 2018 te Groningen een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een (Anti-Attack) pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 5 juli 2018 te Groningen een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft integrale veroordeling gevorderd. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte is op 5 juli 2018, midden in de nacht staande gehouden vanwege gevaarlijk rijgedrag. De verbalisanten troffen in de auto van verdachte hennep aan en hebben vervolgens de auto doorzocht. Zij troffen een laptoptas aan, waarin een plastic zak zat met een hoeveelheid contant geld. Bij fouillering wordt geld aangetroffen in de broek- en jaszakken van verdachte. In totaal betreft het een bedrag van € 266.720,50. De verklaring die verdachte geeft voor de aanwezigheid van het geld en over de herkomst ervan is inconsistent, niet concreet, niet te verifiëren en hoogst onwaarschijnlijk.
De wapens zijn aangetroffen naast de kassa in de pizzeria van verdachte. Verdachte heeft over de aanwezigheid van deze wapens verklaard dat hij ze heeft om eventuele overvallers van de pizzeria af te schrikken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het geld dat verdachte bij zich had op het moment dat hij werd aangehouden heeft verdachte op legale wijze verdiend in zijn pizzeria. Het is spaargeld. Verdachte werkt samen met zijn ouders, twee broers en een zus in die pizzeria. Verdachte keerde geen loon aan hen uit, zij leefden allen van de inkomsten uit de pizzeria. Verdachte werkte zeven dagen per week en leefde sober. Verdachte heeft weinig vertrouwen in het bankwezen en zijn religie staat hem niet toe rente te ontvangen op spaartegoeden. Om die reden heeft verdachte geen (actief te gebruiken) bankrekening. Verdachte bewaarde het geld in de woning van zijn toenmalige partner, met wie hij samenwoonde. Na het verbreken van de relatie heeft verdachte het geld opgehaald en tijdelijk bewaard in de auto waarin hij reed ten tijde van de aanhouding.
Het busje pepperspray en het stroomstootwapen zijn niet nader onderzocht, althans ter zake ontbreekt een nadere omschrijving. In beide gevallen kan niet worden vastgesteld dat het wapens zijn in de zin van de Wet wapens en munitie.
Oordeel van de rechtbank
vrijspraken
De inhoud van het inbeslaggenomen busje is niet nader onderzocht. De omstandigheid dat op dit busje het woord ‘Anti Attack Pepper’ is geprint en dat het busje dient ter zelfbescherming vormt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs voor de conclusie dat zich in het busje pepperspray, althans een giftige, verstikkende, weerloos makende, traan verwekkende en/of soortgelijke stof bevond.
De werking van het inbeslaggenomen voorwerp, waarvan de officier van justitie heeft gesteld dat het een stroomstootwapen betreft, is eveneens niet nader onderzocht. Het gegeven dat het voorwerp de uiterlijke verschijningsvorm van een stroomstootwapen heeft en dat het voorwerp kennelijk dient ter zelfbescherming is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs voor de conclusie dat het voorwerp een stroomstootwapen is, althans een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de gebruikelijke processen-verbaal op grond van de Wet wapens en munitie, waarin wordt uitgelegd waarom een wapen valt onder die wet in relatie tot de wapens genoemd in feiten 2 en 3, ontbreken. De rechtbank is daardoor van oordeel dat feiten 2 en 3 niet wettig en overtuigend bewezen zijn, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van 5 juli 2018, opgenomen op pagina 223 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018171287 d.d. 7 juni 2019, inhoudend als relatering van verbalisant:
Op 5 juli 2018 omstreeks 1.05 uur reed voor ons op de Noorderhaven te Groningen een personenauto. Ons viel op dat het voertuig over de weg slingerde. Ik controleerde het kenteken en ik zag in de informatiegegevens van de RDW dat het voertuig niet verzekerd was. Wij gaven het stopteken, waaraan de bestuurder, [verdachte] , voldeed. Wij roken dat vanuit de auto een hennepgeur kwam. De bestuurder verklaarde dat hij wiet bij zich had. Hij had bloeddoorlopen ogen. Tezamen met het slingerend rijgedrag en de aanwezigheid van drugs, hadden wij het vermoeden dat hij mogelijk onder invloed van een rijvaardigheid beïnvloedende stof had gereden. Met instemming van [verdachte] namen wij een speekseltest af. In afwachting van de uitslag van deze speekseltest controleerde ik de personalia van [verdachte] . Ik zag in het OPS dat op naam van [verdachte] een aantal boetes openstond. Op grond van artikel 96b Wetboek van Strafvordering heb ik het voertuig onderzocht. Ik zag een laptoptas. Ik vroeg aan [verdachte] of hij de tas kon open maken. Hij trachtte de tas te openen. Ik zag dat in de tas een plastic zak zat. Ik scheurde de plastic tas open en zag daar meerdere stapeltjes met briefgeld zitten, waarvan voornamelijk briefjes van € 500 en € 50.
Hierop hielden wij [verdachte] aan op verdenking van witwassen.
Bij de insluitingsfouillering troffen wij in beide broek- en kontzakken en in de linker jaszak meerdere stapels met eurobiljetten aan.
2. De door verdachte ter zitting van 9 januari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het geld dat is aangetroffen heb ik verdiend met mijn pizzeria. Van 1 oktober 2013 tot 1 juli 2015 was ik vennoot en vanaf 1 juli 2015 ben ik in mijn eentje de eigenaar van die pizzeria.
Telkens wanneer ik contante omzet in de kassa had, nam ik dat mee naar huis en stopte dat in een plastic zak. Die bewaarde ik in een kast in de woning van mijn toenmalige partner. Een paar dagen voordat ik aangehouden ben, heb ik deze tas opgehaald en in de auto gelegd. Er zat toen € 210.000 aan kasopnames in. Dat geld komt gedeeltelijk mijn broers toe vanwege de werkzaamheden die zij verrichtten in de pizzeria. Op het moment dat ik werd aangehouden, was ik vergeten dat ik de tas met het geld in de auto had. Het geld in mijn broek- en jaszakken was eveneens omzet uit mijn pizzeria, die ik uit de kassa heb gehaald.
Ik heb het geld dat ik uit de kassa van de pizzeria haalde gedeeltelijk omgewisseld voor biljetten van€ 500 en € 200. Dat deed ik bij de bank, bij een groenteleverancier en bij vrienden.
Ik heb mijn boekhouder niets gemeld over het bedrag van € 266.720,50. Ik wist niet dat dat moest. [getuige] is sinds de oprichting van de pizzeria de boekhouder.
Van het inbeslaggenomen geld heb ik geen aangifte bij de fiscus gedaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2018, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant:
Op 5 juli 2018 tussen ongeveer 01.30 uur tot ongeveer 05.00 uur heb ik met verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een groot geldbedrag geteld. Het geldbedrag was aangetroffen bij een aanhouding van verdachte [verdachte] .
Wij hebben de volgende coupures geteld:
- Ix 0.05 eurocent (precariozak A3702401);
- 7 x 0,50 eurocent(precariozak A3702401);
- 12 x 1,00 euro (precariozak A3702401);
- 57 x 5,00 euro (precariozak A3702400) ;
- 109 x 10,00 euro (precariozak A3702399);
- 190 x 20,00 euro (precariozak A372398)
- 3401 x 50,00 euro (precariozak 006525, 006520, 006524, 006523);
- 330 x 100,00 euro (precariozak A3702393);
- 27 x 200,00 euro (precariozak A372394);
- 106 x 500,- euro (precariozak A3702395);
restant: 3x 20,00 euro + 10 Britse pond (precariozak A3702396).
Dit maakt een totaalbedrag van € 266.725,50.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 10 juli 2018, opgenomen op pagina 42 van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant:
Het geldbedrag is door de collegae van Dienst Financiën opnieuw geteld en het totaal bedrag moet worden verminderd € 5. Het totaal bedrag komt hierdoor uit op € 266.720,50.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Naar bestendige jurisprudentie kan witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Indien de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. De door verdachte te geven verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Vast staat dat verdachte in de auto waar hij midden in de nacht in reed een geldbedrag van in totaal € 266.720,50 vervoerde. Een bedrag van € 210.000 was verpakt in een tas die op de achterbank lag. Een bedrag van € 56.720,50 zat in de broek- en jaszakken van verdachte. De auto waarin verdachte reed stond niet op zijn naam en was niet verzekerd. Het is in het maatschappelijk verkeer hoogst ongebruikelijk dat een bedrag van deze omvang in contanten en op deze manier verpakt wordt vervoerd. Dit brengt immers een groot veiligheidsrisico met zich. Een substantieel deel van het bedrag van € 210.000 was opgebouwd uit coupures van
€ 500, € 200 en € 100. Dit zijn geen bankbiljetten die normaliter in het reguliere betalingsverkeer worden gebruikt, zeker niet in een pizzeria. Van biljetten van € 500 en € 200 is algemeen bekend dat zij met name binnen het criminele circuit circuleren. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee zonder meer het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag dat bij verdachte is aangetroffen uit enig misdrijf afkomstig is.
Het is derhalve aan verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven voor de -volgens hem legale- herkomst van het geld.
Verdachte heeft verklaard dat het inbeslaggenomen geld legale contant ontvangen betalingen uit zijn onderneming, een pizzeria, betreffen die hij uit de kassa heeft gehaald. Hij verklaart hierover verder dat hij zijn boekhouder niet op de hoogte bracht van deze werkwijze en dat hij ook bij de fiscus nimmer melding heeft gemaakt van de aanwezigheid van deze contanten. De rechtbank overweegt dat verdachte hiermee verklaart dat hij een substantieel deel van zijn inkomsten bewust buiten het zicht van de fiscus heeft gehouden, hetgeen een misdrijf is. De belastinggegevens van de onderneming van verdachte zijn geverifieerd en daaruit blijkt dat inderdaad geen aangifte is gedaan. Enige cijfermatige onderbouwing dat het inkomsten uit de pizzeria betreffen heeft hij niet gegeven. De boekhouder van verdachte, die sinds de oprichting van de pizzeria als boekhouder betrokken is en die bij uitstek van het financiële reilen en zeilen van de pizzeria op de hoogte hoort te zijn, heeft verklaard dat het bedrag dat bij verdachte is aangetroffen onmogelijk met de pizzeria kan zijn verdiend [1] . Ter zitting is aan verdachte tweemaal gevraagd waarom hij ter onderbouwing van zijn standpunt niet de moeite heeft genomen om enig cijfermatig inzicht in de kosten en baten van zijn onderneming te geven, bijvoorbeeld aan de hand van een overzicht van zijn boekhouder. Sinds zijn aanhouding in juli 2018 heeft verdachte daar immers ruimschoots de tijd voor gehad. Verdachte heeft hierover slechts verklaard dat hij geen enkele wetenschap had en heeft over de wijze waarop de boekhouding wordt gevoerd of zou moeten worden gevoerd. Zo wist hij niet -aldus zijn verklaring- dat hij alle inkomsten van de pizzeria, de inbeslaggenomen € 266.720,50 daaronder begrepen, moest opgeven bij zijn boekhouder. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank volstrekt ontoereikend, nu verdachte -als ondernemer- er van op de hoogte hoort te zijn dat hij verplicht is een deugdelijke administratie te voeren.
De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt dat het inbeslaggenomen geld opbrengsten uit zijn pizzeria zijn.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij weinig vertrouwen in het bankwezen heeft, en dat dit de reden is om zijn spaargeld in contanten te houden en niet op een bankrekening te storten. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig, nu verdachte wel degelijk een bankrekening bij ABN AMRO-bank had en ook gebruikte. Verdachte heeft in de periode van 19 januari 2015 tot en met 19 juni 2018 een totaalbedrag van € 244.770 gestort op deze rekening [2] . Ter zitting heeft verdachte desgevraagd geen (verifieerbare) verklaring voor de (herkomst van deze) stortingen gegeven. De stortingen staan in ieder geval op zeer gespannen voet met de stelling van verdachte dat zijn religie aan het gebruik van een bankrekening in de weg staat. Op de rekening van verdachte zijn ook pinbetalingen en betalingen van online bestellingen ontvangen [3] . Ten slotte is komen vast te staan dat zakelijke betalingen ter zake huur, leveringen en energie zijn verricht vanaf de bankrekening.
Over de samenstelling van het bedrag heeft verdachte verklaard dat hij het contante geld dat hij verdiende met zijn pizzeria omwisselde voor biljetten van € 500 bij de ABN AMRO-bank en bij één van zijn leveranciers. De rechtbank acht deze verklaring onwaarschijnlijk, nu de verklaring wordt weersproken namens ABN AMRO-bank [4] . De groenteleverancier verklaart weliswaar ongeveer tien briefjes van € 500 met verdachte te hebben gewisseld, maar hiermee blijven alsnog 96 inbeslaggenomen biljetten van € 500 onverklaard. De rechtbank merkt in dit kader nog op dat verdachte evenmin een geloofwaardige verklaring heeft gegeven voor de grote hoeveelheid biljetten van € 200 en € 100.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte gelet op het voorgaande voor de herkomst van het geldbedrag dat onder hem in beslag is genomen geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven. Van een legale herkomst van het volledige geldbedrag is niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarom niet anders zijn dan dat het bedrag dat onder verdachte in beslag is genomen middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Door het geldbedrag onder zich te hebben en te houden en (gedeeltelijk) om te wisselen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het geld heeft witgewassen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 5 juli 2018 te Groningen een voorwerp, te weten een contant geldbedrag van in totaal € 266.720,50 heeft voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft -voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring concludeert- gepleit een taakstraf op te leggen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf leidt onherroepelijk tot het einde van de onderneming van verdachte, met alle financiële gevolgen van dien voor verdachte en zijn familie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering van september 2018, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een fors bedrag witgewassen. Witwassen van gelden heeft tot doel opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie en de fiscus te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen. Om de integriteit van het financiële en economische verkeer te beschermen past enkel een gevangenisstraf. Het uitgangspunt voor de strafmaat is opgenomen in de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf tot achttien maanden indiceren bij fraudebedragen van € 250.000 tot € 500.000.
Gelet op die oriëntatiepunten en de overige omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden. De rechtbank betrekt daarbij de proceshouding van verdachte. Verdachte heeft zich op geen enkel moment, in de jaren voorafgaande aan de inbeslagname noch in de periode van anderhalf jaar daarna, verantwoordelijk getoond om de herkomst van het inbeslaggenomen geld en van de inkomsten van zijn onderneming inzichtelijk te maken. Op verdachte rust de verplichting om van zijn onderneming een deugdelijke administratie bij te houden.
Ter zitting heeft verdachte er blijk van gegeven weinig te hebben geleerd van zijn aanhouding. Zijn verklaring over de manier waarop hij zijn bedrijf voert, de mate waarin hij zijn administratieve verplichtingen nakomt en de wijze waarop verdachte en zijn familieleden inkomsten uit de pizzeria aanwenden voor privégebruik zijn ongewijzigd. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank acht ook van belang dat verdachte niet staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, waardoor het er alle schijn van heeft dat hij zich bewust buiten de maatschappelijke kaders plaatst om zich aan bepaalde verantwoordelijkheden te onttrekken. Teneinde te voorkomen dat verdachte wederom een dergelijk strafbaar feit pleegt, zal de rechtbank bepalen dat een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk wordt opgelegd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het inbeslaggenomen geldbedrag ter grootte van € 266.720,50 vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het bedrag aan verdachte toebehoort en het geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit is verkregen.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
- een adapter en koptelefoon (Apple),
- een mobiele telefoon (Sony Xperia),
- een document,
- een tablet (Apple met los toetsenbord en zwarte hoes),
- een computer (HP Mini, zwart) en
- een geldbedrag ter grootte van € 10,95,
moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
De rechtbank acht de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
- een paspoort,
- een bankpas (Rabobank wereldpas op naam van [naam] ),
- een stroomstootwapen en
- een busje pepperspray,
vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot vier maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen geldbedrag ter grootte van € 266.720,50.

Verklaart onttrokken aan het verkeer de/ het in beslag genomen

- paspoort;
- bankpas (Rabobank, op naam van [naam] );
- stroomstootwapen (zwart);
- busje pepperspray (zwart).
Gelast de teruggaveaan de rechthebbende van de/ het in beslag genomen en nog niet teruggegeven
- adapter en koptelefoon (Apple);
- mobiele telefoon (Sony Xperia);
- document;
- tablet (Apple met los toetsenbord en zwarte hoes);
- computer (HP Mini, zwart);
- geldbedrag ter grootte van € 10,95.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 januari 2020.
mrs. Bracht en Jongsma zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen

Voetnoten

1.PV verhoor getuige [getuige] , p.176 e.v.
2.Verstrekking gegevens o.g.v. 126nd Sv, p.104 e.v.
3.Verstrekking gegevens o.g.v. 126nd Sv, p.112 e.v.
4.PV van bevindingen van 19 oktober 2018, p.58