1.7.Op 15 juli 2019 heeft tussen eiseressen en de Autoriteit Woningcorporaties een overleg plaatsgevonden. Verweerder heeft naar aanleiding van dat overleg geen reden gezien om alsnog de verzochte ontheffing te verlenen.
2. Hierna zal de rechtbank, voor zover van belang, ingaan op hetgeen eiseressen en verweerder in beroep naar voren hebben gebracht.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Op grond van artikel 21a, eerste lid, van de Woningwet verschaft een toegelaten instelling een met haar verbonden onderneming niet anderszins vermogen dan door middel van het bij haar oprichting storten van aandelenkapitaal of het aan die onderneming bij haar oprichting verstrekken van een lening als bedoeld in artikel 21, tweede lid, onderdeel e. Zij stelt zich na die oprichting niet in enigerlei opzicht garant voor die onderneming.
Op grond van artikel 21a, derde lid, van de Woningwet kan een toegelaten instelling de minister verzoeken om een ontheffing van een verbod als bedoeld in het eerste lid, op welk verzoek de minister beslist overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven voorschriften.
De algemene maatregel van bestuur is het Btiv.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, van het Btiv kan de minister uitsluitend een ontheffing als bedoeld in artikel 21a, derde lid, van de Woningwet verlenen indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk is:
a. om te voorkomen dat de toegelaten instelling gehouden is om schulden van de betrokken verbonden onderneming te voldoen; (…).
5. Uit de systematiek van de Woningwet volgt dat van een toegelaten instelling in normale situaties een bepaalde financiële discipline moet betrachten ten opzichte van aan haar verbonden ondernemingen. Uit de Nota van Toelichting bij het Btiv (Stb. 2015, 231, p. 141) volgt dat als die financiële discipline in bijzondere gevallen tot ongewenste gevolgen aanleiding geeft, een ontheffing kan worden verleend van het verbod tot vermogensverschaffing. Afwijking van dat verbod is slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk. Artikel 12 van het Btiv regelt de gevallen waarin door de Minister een ontheffing kan worden verleend. Gelet op de bewoordingen van deze bepaling gaat het om een discretionaire bevoegdheid van de Minister. Dat betekent dat de rechtbank in het kader van een geschil over de aanvraag van een ontheffing beoordeelt of verweerder bij het verlenen dan wel weigeren van de ontheffing in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Artikel 12 van het Btiv laat de Minister ruimte om van het verlenen van de ontheffing af te zien, ook als aannemelijk zou zijn dat een van de gevallen in dat artikel genoemd, zich voordoet. In dat geval beoordeelt de rechtbank of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de volkshuisvesting zich verzet tegen het verlenen van de ontheffing.
6. De rechtbank overweegt dat het (summier gemotiveerde) primaire besluit, zoals hierboven samengevat weergegeven onder 1.4., ten onrechte geen inzicht geeft in de door verweerder gemaakte belangenafweging. Dat gebrek is met het bestreden besluit niet hersteld.
In het bestreden besluit, zoals hierboven samengevat weergegeven onder 1.6., heeft verweerder een overzicht gegeven van de argumenten die door hem zijn betrokken bij zijn besluit en beargumenteerd waarom hij vindt dat het primaire besluit terecht is genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit op deze wijze niet draagkrachtig en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Zo is onvoldoende duidelijk in hoeverre verweerder vindt dat de gevraagde ontheffing noodzakelijk is, een vraag die moet worden beantwoord los van de toets aan het belang van de volkshuisvesting. Ook is niet ingegaan op de vraag of sprake is van een situatie waarin moet worden voorkomen dat eiseressen gehouden zijn schulden van Vierwaarde te voldoen. Daarnaast is onvoldoende duidelijk hoe verweerder het belang van de volkshuisvesting bij de beoordeling heeft betrokken en gewogen. In het bestreden besluit worden enkel de afzonderlijke bezwaargronden besproken. Voor zover verweerder daarbij een belangenafweging heeft gemaakt, geeft het bestreden besluit daarop geen zicht. Verweerder heeft alleen het resultaat van de belangenafweging in het bestreden besluit opgenomen. Reeds hierom is het beroep gegrond.
7. Ter zitting heeft verweerder, voor zover van belang, de door hem gemaakte belangenafweging als volgt toegelicht. Ook die toelichting acht de rechtbank niet afdoende.