ECLI:NL:RBNNE:2020:2603

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
18/730230-19 Tussenvonnis
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake medeplichtigheid aan diefstal met geweld in Dokkum

Op 24 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een tussenvonnis uitgesproken in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige diefstal in Dokkum op 19 oktober 2019. De rechtbank constateert dat er geen reclasseringsrapport beschikbaar is dat advies geeft over bijzondere voorwaarden voor een mogelijke voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst voor maximaal drie maanden om de reclassering de gelegenheid te geven nader onderzoek te verrichten. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, was aanwezig bij de zitting op 10 juli 2020, waar hij werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.A. Pots. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet. De tenlastelegging omvatte diefstal met geweld, waarbij de verdachte op de uitkijk stond terwijl medeverdachten het slachtoffer aanvielen en zijn weed afnamen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen, maar dat de verdachte wel medeplichtig was aan de diefstal. De rechtbank heeft de zaak geschorst in afwachting van het reclasseringsonderzoek, dat noodzakelijk is voor de beoordeling van de PIJ-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730230-19
Tussenvonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 juli 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 juli 2020. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.A Pots, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.
Tevens is op de zitting van 10 juli 2020 het verzoekschrift tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf (artikel 2.3, tweede lid, Wet forensische zorg jo. artikel 24 Wet zorg en dwang) (rekestnummer C/17/173745) van de officier van justitie aan de orde geweest.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân, op
of aan de openbare weg de Aalsumerpoort, althans een openbare weg, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een Gucci T-shirt en/of een
hoeveelheid weed, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn
mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer]
heeft/hebben geslagen en/of met een voorwerp heeft/hebben gestoken en/of
gesneden in zijn borst;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
dat [medeverdachte 1] ; [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op of omstreeks 19 oktober 2019 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân, op of aan de openbare weg de Aalsumerpoort, althans een openbare weg, tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een Gucci T-shirt en/of een hoeveelheid weed, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hen,
welke diefstal werd voorafgegaan, en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan hen hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij, althans een of meerderen van hen, die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of met een voorwerp heeft/hebben gestoken en/of gesneden in zijn borst;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 19 oktober 2019 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door op de uitkijk te staan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Voorts heeft zij veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde feit, met uitzondering van het wegnemen van het Gucci T-shirt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte alleen op de uitkijk heeft gestaan. Gelet op de beperkte rol die verdachte heeft gehad, is er sprake van medeplichtigheid. De raadsman heeft hierbij verwezen naar arresten van de Hoge Raad, waarin de Hoge Raad een duidelijke afbakening heeft gemaakt tussen medeplegen en medeplichtigheid.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Verdachte was aanwezig in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] , toen daar de plannen voor de beroving werden gemaakt. Hij wist vooraf dat het slachtoffer door een van de medeverdachten naar een vooraf afgesproken plek zou worden gelokt, dat twee medeverdachten in de bosjes verstopt zouden zitten en dat zijn medeverdachten weed van het slachtoffer af wilden pakken. Verdachte zou een deel van de buit krijgen. Tijdens de daadwerkelijke uitvoering van de diefstal met geweld heeft verdachte op de uitkijk gestaan. Nadat de eerste klap aan het slachtoffer is uitgedeeld is verdachte weggerend.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een significante rol heeft gehad bij de planning van de diefstal met geweld. De bijdrage van verdachte aan de diefstal met geweld is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht, om te concluderen dat er sprake is van een nauwe samenwerking.
Uitgaande van het hiervoor beschreven handelen van verdachte, was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten gericht op het plegen van de ten laste gelegde diefstal met geweld. Daarom is de rechtbank -met de officier van justitie en de verdediging- van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en zal zij verdachte daarvan vrij spreken.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 10 juli 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 19 oktober 2019 samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in het huis van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 3] had het idee om een jongen van zijn weed te beroven. Ze vroegen of ik mee ging. Ik ben samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de afgesproken plek gelopen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gingen in de bosjes zitten. [medeverdachte 3] heeft de jongen van het station gehaald en meegenomen naar de afgesproken plek. Ik heb iets verderop op de uitkijk gestaan. Ik zou daar wel wat voor krijgen. Iedereen zou wat krijgen. Wat moest nog afgesproken worden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d.
23 oktober 2019, opgenomen op pagina 42 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 25 d.d. 20 december 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik zou op zaterdagavond 19 oktober 2019 naar een jongen gaan in Dokkum. Ik zou hem wat weed verkopen en een trui. Deze jongen is genaamd [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] belde me de afgelopen week. [medeverdachte 3] zocht weed. [medeverdachte 3] wilde twee ons weed hebben. We spraken af, dat hij 450 per ons weed zou betalen, dus in totaal 900 euro voor de weed.
Ik ben met de bus van Leeuwarden naar Dokkum gegaan. In de bus heb ik contact met [medeverdachte 3] gehad. Dit was vlak voor dat ik aankwam. Het verbaasde me dus dat [medeverdachte 3] binnen zo'n korte tijd op het station stond. Ik zag dat hij midden op het station stond.
Toen we elkaar op het station hadden ontmoet wilde ik hem een jointje laten proeven. Hij moest toch weten hoe het spul was, wat hij zou kopen. Ik stelde voor om op het station eentje te draaien. Het station was verder leeg. [medeverdachte 3] zei tegen mij, dat we beter een stukje door konden lopen. We zijn naar een steeg gelopen en kwamen uit bij bosjes. Ik heb nog geplast in die bosjes. Gek genoeg heb ik nog in die bosjes zitten kijken of ik ook iemand zag. Ik zag niemand.
We stonden tegen die bankjes aan. De bankjes staan gelijk links uit die steeg. De spullen, die ik aan [medeverdachte 3] zou verkopen had ik in mijn jaszak. Ik bedoel hiermee de twee gripzakken met weed. Ik draaide de joint met de weed uit één van de twee gripzakken, die ik bij me had. Ik was op een gegeven moment bijna klaar met het draaien van die joint. Ik zag toen dat [medeverdachte 3] twee stappen achteruit deed. Vervolgens zag ik twee mannen uit de bosjes op mij af komen. Eén van de twee droeg sowieso een bivakmuts. Ze hadden beiden een capuchon op en droegen donkere kleding. Het ging allemaal zo snel. Ze vielen me aan, vanaf het moment dat ze uit de bosjes kwamen. Ik moest mijn spullen afgeven. Ik probeerde weg te rennen. Maar ze stonden een meter van mij af.
Ik werd van achteren beetgepakt en kreeg een arm om mijn nek. Ik kreeg gelijk een klap tegen mijn hoofd. Ik had het gevoel of vloog ik door de lucht. Ik ben flink door de straat geslingerd. Ik ben tegen mijn rug aangeschopt. Ik heb een schop tegen mijn ribbenkast aangehad. Toen ze klaar waren met het geven van klappen ben ik weggerend.
Ik ben buiten op een bankje gaan zitten. Ik deed daarop mijn hand onder mijn shirt en voelde dat het plakte. Ik voelde toen dat het bloed onder mijn shirt uit mijn lichaam spoot. Ik heb toen zelf 112 gebeld. De ambulance is gekomen en ik ben meegegaan met de ambulance. Het bleek mij dus pas op dat bankje, dat ik was gestoken.
U vraagt hoe ze die zakken met weed van mij af hebben gepakt. Zoals gezegd, droeg ik de twee gripzakken in mijn jaszak. Door de twee jongens werd de jas over mijn hoofd getrokken en uitgescheurd. De zakken werd uit mijn jaszak gehaald. Door dat de jas over mijn hoofd zat, kon ik niet zien, wie dit heeft gedaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
23 oktober 2019, opgenomen op pagina 261 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik zei nog tegen [medeverdachte 1] : "je moet niet steken". Ik zei dat omdat ze een vlindermes bij zich hadden. Ik wist wat ze gingen doen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
22 oktober 2019, opgenomen op pagina 240 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 3] :
Op 19 oktober 2019 was ik bij [medeverdachte 1] thuis. Daar was [verdachte] en een vriend van [medeverdachte 1] . Toen heeft [medeverdachte 1] een idee bedacht om iemand te overvallen. Die hebben we telefonisch benaderd via mijn telefoon. Dat was [slachtoffer] . We hebben hem naar Dokkum laten komen. We gingen van de binnenstad van Dokkum naar het busstation, met zijn vieren. Ik was samen met [verdachte] , [medeverdachte 1] en een vriend van [medeverdachte 1] , volgens mij heet hij [medeverdachte 2] . We hadden die middag al een plan bedacht. We zouden [slachtoffer] overvallen met pepperspray en geweld. Toen kwam [slachtoffer] naar het busstation. Ik haalde [slachtoffer] op van het busstation. Hij had 250 gram wiet bij zich. Dat zouden we zogenaamd van hem kopen. Maar dat was niet de bedoeling. [medeverdachte 1] en die vriend zouden hem overvallen. En [verdachte] stond op de uitkijk. Ik zou de wiet van hem gaan proeven. Hij was 21:00 uur precies op het busstation. Hij belde mij, maar zag me ook staan. Toen ben ik met hem naar de bankjes gelopen, naar dat pad.
Toen zou ik de wiet van hem proeven. Of het goed was. Ik zou zogenaamd de wiet van hem kopen. En toen hij bezig was met een joint, toen kwamen [medeverdachte 1] en die vriend van hem uit de bosjes. Zij gaven hem een pak slaag. Ik zag dat [medeverdachte 1] hem de eerste klap gaf. En ik ben meteen gaan rennen. Ik zag dat [verdachte] ook begon te rennen.
V: (..) Wat wordt er dan afgesproken?
A; Dat hij 250 gram mee neemt. Ik zag ook een zak wiet bij [slachtoffer] . Ik geloof wel dat daarin 250 gram zat.
V; Waren jullie van plan dat te betalen?
A:Nee.
Hij stapte uit de bus en belde mij. Ik stond bij de twee bankje bij het busstation.
Ik was daar en de rest stond al klaar bij de bankjes, achter de bosjes bij het pand.
V: Dan ren je weg en ga je naar het huis van [medeverdachte 1] . Daar was niemand. En dan?
A: Ja klopt. (..) Ik ben het huis van [medeverdachte 1] ingegaan. Ik was samen met [verdachte] . [medeverdachte 1] was van slag. [medeverdachte 1] was binnen.
V: Wat vertelde [medeverdachte 1] dan?
A: Dat hij hem had neergestoken. Dat hij hem sloeg en had neergestoken.
V: Wat was de rol van [verdachte] in dit verhaal?
A: Op de uitkijk staan.
V: Wat was de rol van [medeverdachte 1] ?
A: Hem in elkaar meppen. [slachtoffer] in elkaar meppen. Dat zou [medeverdachte 2] ook doen.
V: Wat was jouw rol?
A: Net doen of ik het zou kopen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
25 november 2019, opgenomen op pagina 298 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 2] :
[verdachte] heeft eigenlijk niets gedaan. Die stond erbij. Hij stond eerst bij de bosjes bij het hek. [medeverdachte 3] ging rennen en [verdachte] ook.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
12 november 2019, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Na de steekpartij in Dokkum op 19 oktober 2019, zijn camerabeelden van het bedrijf [bedrijf] veiliggesteld. Dit bedrijf, gelegen aan de straat [straatnaam] te Dokkum, heeft aan zijn bedrijfspand twee camera's hangen.
Film 4. Ingezoomde camerabeelden van het incident op de plaats delict.
NN1 en NN2 lopen naar twee andere personen, NN3 en NN4.
NN1 loopt op NN3 af, tilt meerdere malen zijn rechterarm omhoog en laat deze op NN3 neerkomen.
NN1, NN2 en NN3 lijken in gevecht en verplaatsen zich naar rechts. Hierbij is te zien dat NN1 meerdere malen zijn rechterarm omhoog brengt en een stompende beweging maakt.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] aanwezig was, toen daar de plannen werden gemaakt om aangever [slachtoffer] van zijn weed te beroven. Verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] een mes bij zich had. Hoewel verdachte ter zitting op deze verklaring is teruggekomen, gaat de rechtbank uit van de verklaring die verdachte destijds, op redelijk korte termijn na het incident, bij de politie heeft afgelegd. Verdachte heeft niet alleen verklaard dat hij tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij niet moest steken, hij heeft ook specifiek aangegeven dat het om een vlindermes ging.
Gelet op deze omstandigheden bestond er naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer de weed niet vrijwillig zou afstaan en zich zou verweren en dat de medeverdachten geweld zouden gebruiken om het verzet te breken.
Ondanks de voormelde wetenschap heeft verdachte zich niet van dit plan gedistantieerd. Hij is meegegaan, heeft op de uitkijk gestaan en heeft niet geprobeerd de medeverdachten tegen te houden. Ook is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet, anders dan hij heeft verklaard, (tijdig) is weggelopen. Uit de verklaring van de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] maakt de rechtbank op dat verdachte pas is weggerend op het moment dat medeverdachte [medeverdachte 1] de eerste klap aan het slachtoffer uitdeelde. Door zo te handelen is verdachte behulpzaam geweest bij het plegen van de diefstal met geweld en heeft hij (ten minste) bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de medeverdachten het slachtoffer van zijn weed zouden bestelen en dat dit gepaard zou gaan met geweld of bedreiging daarmee. Dit wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd doordat verdachte voorafgaand tegen de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij niet moest steken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat een Gucci T-shirt die bewuste avond is gestolen. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 19 oktober 2019 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân, op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met elkaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een hoeveelheid weed, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die
[slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat meerderen van hen, die [slachtoffer] hebben geslagen en met een voorwerp hebben gestoken in zijn borst tot bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 19 oktober 2019 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân opzettelijk behulpzaam is geweest door op de uitkijk te staan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair: medeplichtigheid aan diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie kan zich verenigen met de conclusie van de psycholoog en de psychiater dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische rapportage d.d. 23 januari 2020 van psycholoog B.Y. van Toorn en de psychiatrische rapportage d.d. 28 mei 2020 van psychiater C.J.F. Kemperman. Hun conclusies luiden, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en een kwetsbaarheid in zijn persoonlijkheidsstructuur die met zich meebrengt dat verdachte onrijp en beïnvloedbaar is. Het beperkte intellectuele vermogen van verdachte heeft als gevolg dat verdachte slechts beperkte controle over zijn gedrag heeft. De deskundigen zijn daarom van mening dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusie over en concludeert dat het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.

Heropening van het onderzoek

Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 300 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) gevorderd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke PIJ-maatregel, zoals geadviseerd door psychiater Kemperman.
rapportages
Over verdachte is door de psycholoog Van Toorn en de psychiater Kemperman, op respectievelijk 23 januari 2020 en 28 mei 2020, gerapporteerd. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van de reclassering d.d. 6 juli 2020.
Ter zitting is op de rapportages een toelichting gegeven door de deskundigen Van Toorn en Kemperman.
Adolescentenstrafrecht
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of in het kader van het zogenoemde adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) de toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van het bewezenverklaarde feit was verdachte 22 jaar oud, zodat in beginsel het commune strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr. kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Zowel uit de rapportage van de reclassering, als uit de psychologische- en psychiatrische rapportage komt naar voren dat het ontwikkelingsniveau van verdachte achter loopt en zijn handelingsvaardigheden beperkt zijn. De beide deskundigen komen tot het advies om het jeugdstrafrecht toe te passen. Gelet op voormelde adviezen, het standpunt van de officier van justitie en de raadsman, en al hetgeen overigens uit het dossier en ter zitting is gebleken over de ontwikkeling(sproblematiek) van verdachte zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank constateert dat omdat het jeugdstrafrecht zal worden toegepast, een plaatsing van verdachte conform de Wfz niet mogelijk is. Het verzoekschrift tot het verlenen van een rechterlijke machtiging is door de rechtbank dan ook afgewezen. Deze beslissing is in een aparte beschikking gegeven.
PIJ-maatregel
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte een behandeling ondergaat. De vraag is in welk kader dit dient plaats te vinden. De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gevorderd en de raadsman heeft gepleit voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De vereisten om een PIJ-maatregel op te leggen staan opgesomd in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het moet gaan om een strafbaar feit met - voor zover van belang - een strafmaximum van tenminste vier jaren gevangenisstraf, er moet sprake zijn van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van verdachte, de veiligheid van personen of de algemene veiligheid van personen of goederen moet oplegging van de maatregel eisen en de maatregel moet in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte gepleegde feit een feit betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Uit de psychologische- en de psychiatrische rapportage blijkt dat de deskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Classificerend kan gesproken worden van een licht verstandelijke beperking en vermijdende persoonlijkheidstrekken. Er is een kwetsbaarheid in zijn persoonlijkheidsstructuur met onrijpheid en beïnvloedbaarheid. Hierdoor kan verdachte de consequenties van zijn gedrag niet goed overzien.
De psycholoog schat de kans op recidive hoog in. Om het recidivegevaar te beperken adviseert de psycholoog dat verdachte klinisch zal worden behandeld in een orthopedagogische behandelsetting en dat verdachte wordt behandeld binnen het juridisch kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De noodzaak van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt door de psycholoog niet alleen ingegeven doordat de problematiek omvangrijk is, maar ook omdat verdachte geen ziektebesef en ziekte-inzicht heeft. Een gesloten setting is tevens noodzakelijk voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
De psychiater is van mening dat er sprake is van een matig recidiverisico. De psychiater adviseert dat verdachte behandeld wordt binnen het circuit van mensen met een lichte verstandelijke beperking en adviseert een voorwaardelijke PIJ-maatregel, zodat behandeling en begeleiding gewaarborgd zijn gedurende een wat langere periode.
De reclassering schat de kans op recidive hoog in en adviseert oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Uit het rapport blijkt verder dat de reclassering een voorwaardelijke PIJ-maatregel wel in overweging heeft genomen, maar toch een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel adviseert, omdat moeilijk in te schatten is of verdachte gemotiveerd is voor behandeling in een ambulant kader en of de duur van een voorwaardelijke PIJ-maatregel lang genoeg is om het gedrag van verdachte structureel te veranderen. De reclassering geeft aan, indien er voldoende overwegingen blijken om een voorwaardelijke PIJ-maatregel te overwegen, bereid te zijn te onderzoeken welke bijzondere voorwaarden nodig zijn om de risico's te beperken en het gedrag van verdachte te veranderen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de vereisten om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, zoals is neergelegd in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht.
Volgens de deskundigen is oplegging van een PIJ-maatregel nodig om het recidivegevaar te beperken, maar ook om een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte te bevorderen. De deskundigen verschillen van mening of de PIJ-maatregel aan verdachte voorwaardelijk of onvoorwaardelijk moet worden opgelegd.
Vervolgens moet de rechtbank de afweging maken of kan worden volstaan met een voorwaardelijke PIJ-maatregel of dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden opgelegd.
Tijdens de beraadslaging in raadkamer heeft de rechtbank geconstateerd dat zij zich voor wat betreft de persoon van verdachte onvoldoende voorgelicht acht. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank ziet zich geconfronteerd met verschillende adviezen van de deskundigen en stelt vast dat er geen rapport van de reclassering voorhanden is waarin de reclassering de rechtbank adviseert over de te stellen bijzondere voorwaarden bij een mogelijk op te leggen voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank vindt het dan ook noodzakelijk dat de reclassering nader onderzoek zal verrichten en zal adviseren over de te stellen bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank zal in afwachting van het onderzoek van de reclassering het onderzoek heropenen en schorsen voor onbepaalde tijd, maximaal drie maanden. De rechtbank kan zich voorstellen dat, zoals ter zitting door de deskundigen is genoemd, verdachte mogelijk voorafgaand aan de in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel plaats te vinden ambulante behandeling en begeleiding eerst in dat kader een periode klinisch zal worden behandeld. Indien de reclassering deze klinische opname noodzakelijk acht, zou de rechtbank graag ten tijde van de nader te bepalen terechtzitting zien dat verdachte hiervoor een intake heeft gedaan en de reclassering kan aangegeven met ingang van welke datum een plaatsing gerealiseerd kan worden.
De rechtbank stelt de stukken in handen van de officier van justitie teneinde de reclassering opdracht te geven om binnen een periode van maximaal drie maanden te adviseren omtrent de te stellen bijzondere voorwaarden, zoals hiervoor omschreven.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd worden de volgende posten:
- € 140,00 : ziekenhuisdaggeldvergoeding
- € 857,10 : kosten ambulancevervoer
- € 2.379,11 : kosten van behandeling en verpleging in het MCL
- € 13,94 : kosten pijnstillende medicatie
- € 640,15 : kosten vervanging kleding en tasje
- € 6.080 : verlies inkomsten
- € 2.500,00 : immateriële schade
Dit brengt de totale vordering op € 12.610,30
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing van de vordering gevorderd tot een bedrag van € 2.153,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2019 en bestaande uit:
ziekenhuisdaggeldvergoeding € 140,00; kosten medicatie € 13,94; beschadiging/vernieling kleding en tasje € 500,00, daarbij rekening houdende met de ouderdom van de spullen.
De officier van justitie vordert ten aanzien van de kostenpost "verlies inkomen" en "nota MCL" en "kosten ambulancevervoer" niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij, nu dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd is. De officier van justitie is van mening dat iedere Nederlander verplicht is zich voor ziektekosten te verzekeren. Op het moment dat iemand dat niet is, komt dit voor eigen risico. Op basis van de overlegde stukken van het CAK kan niet worden vastgesteld dat de benadeelde partij schade heeft geleden. Tevens vordert de officier van justitie gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1500,00.
De officier van justitie heeft daarbij gevorderd de vervangende gijzeling op 0 dagen te stellen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat verdachte en de mededaders – uit hoofde van artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek – naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.
De regeling van art. 6:166 van het Burgerlijk Wetboek voorziet in een hoofdelijke aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze hoofdelijke aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan.
Voor wat betreft het bewezenverklaarde feit is verdachte behulpzaam geweest bij de straatroof. De rechtbank vindt de intensiteit van deze samenwerking zodanig dat sprake is van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 BW.
Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 140,00 en kosten medicatie € 13,94
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij deze gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Nota MCL € 2.379 en kosten ambulancevervoer € 857,10
De rechtbank vindt onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij deze gevorderde schade heeft geleden, omdat bij de stukken slechts een rekening zit die is gestuurd naar het CAK, dat subsidie verleent aan zorgverleners die geen betaling van een zorgverzekeraar kunnen ontvangen op de grond dat degene aan wie de zorg is verleend, niet verzekerd is. Gesteld noch gebleken is dat deze rekening van het MCL verhaald wordt op de benadeelde partij. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij dit alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank acht dit deel van de vordering daarom niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kosten vervanging kleding en tasje € 640,15
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden aan zijn kleding en zijn tasje. De hoogte van de vordering is door de verdediging betwist.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 500,00. Het overige deel zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
Verlies inkomsten € 6.080,00
De rechtbank acht dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek naar de omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen en daarmee een onevenredige belasting van het strafproces opleveren en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade € 2.500,00
Het is aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade matigen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 1.500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Totale bedrag + wettelijke rente
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de volgende bedragen toegewezen kunnen worden: € 140 (ziekenhuisdaggeldvergoeding) + € 13,94 (kosten medicatie) + € 500 schade kleding en tasje + € 1.500 (immateriële schade) = € 2.153,94
De rechtbank zal bepalen dat dit bedrag hoofdelijk wordt toegewezen en wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, te weten 19 oktober 2019.
Veroordeling in de kosten
Indien de rechtbank bij einduitspraak aldus zal beslissen zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In dat geval zal de rechtbank ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank ziet, net als de officier van justitie, aanleiding om de gijzeling bij niet betaling op 0 dagen te bepalen.
Omdat de rechtbank het onderzoek zal heropenen en nog geen eindbeslissing zal geven met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte en de eventueel op te leggen straf dan wel maatregel, zal zij de beslissing voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij eveneens aanhouden.

Voorlopige uitspraak

De rechtbank

- heropent het onderzoek;
- schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd, maar niet langer dan voor een periode van drie maanden;
- draagt de officier van justitie op de reclassering te laten rapporteren omtrent de te stellen bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel;
- stelt de stukken in handen van de officier van justitie;
- beveelt de oproeping van verdachte, met afschrift aan zijn raadsman, tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting wordt hervat;
- gelast de kennisgeving aan de benadeelde partij en zijn raadsman;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit tussenvonnis is gewezen door mr. M.J. Dijkstra, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr
H.G. Punt, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 juli 2020.
Mrs. Dijkstra en Punt zijn buiten staat dit tussenvonnis mede te ondertekenen.