ECLI:NL:RBNNE:2020:2600

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
18/830306-15 Ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van schuldwitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, in het kader van een strafzaak tegen de veroordeelde. De officier van justitie had op 9 oktober 2018 een vordering ingediend om het bedrag van € 174.456,65 vast te stellen, dat de veroordeelde zou moeten betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De behandeling vond plaats op 15 juni 2020, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door haar raadsman, mr. E.T. van Dalen.

De officier van justitie, mr. G. Wilbrink, vorderde dat de veroordeelde zou worden veroordeeld tot betaling van € 74.243,57, het bedrag dat volgens hem als wederrechtelijk verkregen voordeel kon worden aangemerkt. De verdediging betwistte dit en stelde dat er geen sprake was van wederrechtelijk verkregen voordeel, en dat de bedragen op de bankrekeningen van de veroordeelde niet aan haar voordeel konden worden toegerekend.

De rechtbank oordeelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel niet zonder meer gelijkgesteld kan worden aan de vermogensbestanddelen die het voorwerp van het bewezenverklaarde witwassen zijn. De rechtbank stelde vast dat de veroordeelde en haar medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betalingsverplichting van € 74.243,57. Tevens werd de duur van de gijzeling vastgesteld op 200 dagen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/830306-15
Beslissing van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 29 juni 2020 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende Zilverlaan 237 [woonplaats],
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 9 oktober 2018 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank de veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 174.456,65 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/830306-15 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 15 juni 2020. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door haar raadsman mr. E.T. van Dalen, advocaat te Groningen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. G. Wilbrink, heeft ter zitting gevorderd dat veroordeelde zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, dat door de officier van justitie wordt geschat op € 74.243,57.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in de hoofdzaak veroordeling moet volgen voor schuldwitwassen van een geldbedrag van € 74.243,57. Dit illegaal verkregen geld is immers voor oprichting in de beautysalon van veroordeelde geïnvesteerd. Het is daarom aannemelijk dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ter hoogte van voornoemd bedrag.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel, aangezien vrijspraak van het ten laste gelegde dient te volgen.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit de vordering af te wijzen, want niet blijkt dat veroordeelde enig voordeel heeft genoten. De geldbedragen genoemd in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel zijn gebaseerd op de door [medeverdachte] op de bankrekeningen van veroordeelde gestorte geldbedragen van € 163.850,01 en € 9.000,00. Niet blijkt echter dat veroordeelde enig voordeel heeft genoten, omdat [medeverdachte] gebruik maakte van deze bankrekeningen van veroordeelde en de bankrekeningen tevens zijn gevoed met geld van een legale bron. De ‘pokerwinst’ van € 1.606,64 is niet toe te schrijven aan veroordeelde en tevens blijkt niet dat zij dit voordeel heeft genoten.
Ten aanzien van het ter zitting gevorderde wederrechtelijk verkregen voordeel van
€ 74.243,57 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde niet wist van deze door [medeverdachte] gedane uitgaven en daartoe ook geen toestemming heeft gegeven.

Bewijsmiddelen

Met betrekking tot het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikt de rechtbank als bewijsmiddelen:
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, locatie Leeuwarden, van 29 juni 2020 in de onderliggende strafzaak (verder: het vonnis);
- de stukken, te weten negen ordners, behorend bij het onderliggende strafdossier [1] ;
- het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art 36e 2e lid Sr (verder: het rapport) [2] .

Beoordeling

Het vonnis van 29 juni 2020.
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 29 juni 2020 in de zaak met parketnummer 18/830306-15 veroordeeld ter zake: schuldwitwassen. Dit is een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie.
Op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kan op vordering van het openbaar ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het rapport gaat uit van een berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel die bestaat uit de overboekingen van een drietal geldbedragen op rekeningen op naam van veroordeelde. De rechtbank verenigt zich niet met deze berekeningswijze en overweegt daartoe als volgt.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat het wederrechtelijk verkregen voordeel niet zonder meer kan worden gelijkgesteld aan de vermogensbestanddelen die het voorwerp van het bewezenverklaarde witwassen zijn (HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217, NJ 2013, 293).
Uit de enkele vaststelling dat geldbedragen, afkomstig van enig misdrijf, op de bankrekeningen van veroordeelde staan blijkt niet dat deze geldbedragen daadwerkelijk geheel tot haar voordeel hebben gestrekt.
Dit is anders voor het in het vonnis bewezenverklaarde schuldwitwassen van het geldbedrag van € 74.243,57. Voornoemd geldbedrag is immers omgezet/uitgegeven ten behoeve van de beautysalon van veroordeelde. Uit de in het vonnis opgesomde bewijsmiddelen blijkt dat dit bedrag haar daadwerkelijke geheel tot voordeel heeft gestrekt. Er is immers sprake van het omzetten van uit misdrijf afkomstige geldbedragen in goederen en diensten ter oprichting en uitgaven ten behoeve van de beautysalon. Gelet daarop kan naar het oordeel van de rechtbank het door verdachte witgewassen bedrag worden gelijkgesteld met het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Door de verdediging zijn de posten niet gemotiveerd betwist.
De rechtbank stelt derhalve de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 74.243,57.
Vaststelling betalingsverplichting.
Hoofdelijkheid
De veroordeelde heeft samen met [medeverdachte] van de door [medeverdachte] gepleegde strafbare feiten geprofiteerd. De rechtbank is van oordeel, zoals ook uit het vonnis blijkt, dat een deel van
de door [medeverdachte] gepleegde strafbare feiten, is besteed aan de oprichting van de beautysalon van veroordeelde. Beiden zijn veroordeeld voor het witwassen van het bedrag van
€ 74.243,57.
De rechtbank zal daarom het wederrechtelijk verkregen voordeel tot dit bedrag van
€ 74.243,57 als gemeenschappelijk voordeel zien en bepalen dat veroordeelde en [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betalingsverplichting.
Conclusies en vaststelling omvang betalingsverplichting
Gelet op voorgaande zal de rechtbank bepalen dat veroordeelde en [medeverdachte] hoofdelijk een bedrag van € 74.243,57 dienen te betalen aan de Staat.
Gijzeling bij niet volledig verhaal
Op grond van het bepaalde in artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering dient de rechter de duur van de gijzeling te bepalen indien volledig verhaal van de opgelegde betalingsverplichting niet mogelijk blijkt, waarbij voor elke volle € 25,00 niet meer dan één dag wordt opgelegd.
Bij bepaling van de duur van de gijzeling heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor toepassen van lijfsdwang: bij een bedrag van € 25.000 tot
€ 50.000 kan op eerste vordering van het openbaar ministerie lijfsdwang voor de duur van 180 dagen worden opgelegd en bij een bedrag van € 50.000,00 tot € 500.000,00 kan op eerste vordering van het openbaar ministerie lijfsdwang voor de duur van 540 dagen worden opgelegd. Gelet op het toegewezen bedrag van € 74.243,57 zal de rechtbank de duur van de gijzeling in dit geval op 200 dagen bepalen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 74.243,57.
Legt
[veroordeelde]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 74.243,57 (zegge: vierenzeventigduizend tweehonderddrieënveertig euro en zevenenvijftig cent) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 200 dagen.
Bepaalt dat de veroordeelde en haar medeveroordeelde [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor deze betalingsverplichting.
Bepaalt dat deze verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt te vervallen indien en voor zover de mededader van veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 juni 2020.
Mr. L.W. Janssen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van ambtsedige processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met BVH PL100-2016313682, opgemaakt door politie eenheid Noord-Nederland, waarvan de 9 ordners als volgt zijn doorgenummerd. Ordners 1 tot en met 4 zijn doorgenummerd 1 tot en met 1136. BOB ordners 5 tot en met 9 zijn doorgenummerd 1 tot en met 1998. Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met nummer PL100-2016313682, doorgenummerd 1 tot en met 15, gevoegd in ordner 1 na pagina 218.