Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[verdachte] ,
Procesverloop
Standpunt verdediging
Standpunt openbaar ministerie
Oordeel rechtbank
.
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juni 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift van een klager, geboren in 1982, tegen het uitblijven van een last tot teruggave van in beslaggenomen goederen. Het klaagschrift was ingediend op 17 februari 2020 en betrof beslag dat was gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar criminele activiteiten, waaronder Opiumwetdelicten en witwassen. De klager verzocht om opheffing van een deel van het beslag, stellende dat de waarde van het beslag het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel overstijgt. De raadsman van de klager schatte de waarde van het beslag op € 485.095,06, terwijl het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 80.000 werd geschat. De officier van justitie betwistte deze waardebepaling en stelde dat de waarde van het beslag lager zou zijn.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende gedetailleerde informatie was over de in beslag genomen goederen en dat de klager ontvankelijk was in zijn klaagschrift. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift een summier karakter heeft en dat de rechter niet kan vooruitlopen op de uitkomst van de hoofdzaak. De rechtbank concludeerde dat de waarde van het beslag in evenwicht was met het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel en dat de persoonlijke omstandigheden van de klager, in combinatie met de lange duur van de procedure, aanleiding gaven om het klaagschrift gegrond te verklaren voor zover het betrekking had op de huuropbrengsten van de in beslag genomen panden. De rechtbank gelastte de teruggave van deze huuropbrengsten aan de klager vanaf 1 juli 2020, maar verklaarde het klaagschrift voor het overige ongegrond.