Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[verdachte] ,
Procesverloop
Standpunt verdediging
Standpunt openbaar ministerie
Oordeel rechtbank
.
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juni 2020 een beschikking gegeven naar aanleiding van een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klaagster, geboren in 1979. Klaagster verzocht om opheffing van een deel van het beslag, omdat de waarde van het beslag het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel overstijgt. Het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 1.616.090,83, terwijl de waarde van het beslag door de raadsman op € 2.234.293 werd geschat. De officier van justitie voerde aan dat klaagster niet-ontvankelijk verklaard moest worden voor een deel van het beslag, omdat zij geen belanghebbende was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende gedetailleerde informatie was over de in beslag genomen objecten en dat klaagster ontvankelijk was in haar klaagschrift. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift summier van aard is en dat de belangen van strafvordering en de persoonlijke belangen van klaagster tegen elkaar afgewogen moeten worden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift gegrond voor zover het betrekking had op de huuropbrengsten van de in beslag genomen panden vanaf 1 juli 2020, en gelastte de teruggave van deze huuropbrengsten aan klaagster. Voor het overige werd het klaagschrift ongegrond verklaard.