ECLI:NL:RBNNE:2020:2586

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
18/830306-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen door verdachte met medeverdachte, waarbij verdachte onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van de gelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, geboren in 1966, was betrokken bij financiële transacties die vermoedelijk afkomstig waren uit misdrijf. De tenlastelegging omvatte het voorhanden hebben van aanzienlijke geldbedragen op haar privérekening en spaarrekening, evenals het omzetten van geld voor haar beautysalon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks haar eerdere kennis van de criminele activiteiten van haar medeverdachte, onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de herkomst van de gelden die op haar rekeningen binnenkwamen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wist dat het geld van misdrijf afkomstig was, maar dat zij wel had moeten vermoeden dat dit het geval was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van opzetwitwassen, maar schuldig bevonden aan schuldwitwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met een vervangende hechtenis van 60 dagen indien zij deze taakstraf niet naar behoren verricht. De rechtbank hield rekening met de lange duur van de procedure en de overschrijding van de redelijke termijn, maar vond de ernst van het feit en de hoogte van het witgewassen bedrag voldoende reden voor een straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/830306-15
Vonnis van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 juni 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende [straatnaam] [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 juni 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.T. van Dalen, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 19 maart 2007 tot en met 5 september 2014 in het arrondissement Noord-Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft verdachte meermalen (op verschillende tijdstippen), althans eenmaal, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte, althans alleen, (van) een of meer voorwerp(en), te weten
- ( een) of meer geldbedrag(en), zijnde in totaal (ongeveer) 163.850,01 euro, althans een geldbedrag, verworven en/of voorhanden gehad (op verdachtes privérekening [rekeningnummer 1]), en/of
- ( een) of meer geldbedrag(en), zijnde in totaal (ongeveer) 9.000 euro, althans een geldbedrag, verworven en/of voorhanden gehad (op verdachtes spaarrekening [rekeningnummer 2]) en/of
- ( een) of meer geldbedrag(en), zijnde in totaal (ongeveer) 74.243,57 euro, althans een geldbedrag, omgezet (middels uitgaven voor de Beautysalon, althans het bedrijf, van verdachte),
althans (telkens) (van) een hoeveelheid geld verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of gebruik gemaakt,
terwijl zij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit het misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen in de variant van het schuldwitwassen, ten aanzien van het onder het derde gedachtestreepje ten laste gelegde geldbedrag van € 74.243,57.
Uit de aangiftes namens [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en de bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat hij een geldbedrag van in totaal € 357.444,46 heeft verkregen door middel van oplichting en verduistering.
Een gedeelte daarvan, te weten € 74.243,57, is geïnvesteerd in de beautysalon van verdachte. Verdachte is, als ex-echtgenoot en huisgenoot van [medeverdachte], tekortgeschoten in haar onderzoeksplicht naar de herkomst van de door [medeverdachte] ter beschikking gestelde bedragen en zij heeft door deze bedragen lichtvaardig te ontvangen aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Hierbij is van belang dat verdachte wist dat [medeverdachte] eerder veroordeeld was voor verduistering in dienstbetrekking, zodat van haar een verhoogde mate van waakzaamheid verwacht mocht worden. Ook omdat van haar als ondernemer verwacht mag worden te weten met welke financiële middelen haar onderneming is gefinancierd. Gelet op de hoogte van de uitgegeven bedragen moet het voor verdachte kenbaar zijn geweest dat er door [medeverdachte] meer geld werd uitgegeven dan waarover zij beschikten en had van haar verwacht mogen worden naar de herkomst daarvan nader onderzoek te doen. Vanwege het ontbreken van een legale herkomst van de uitgegeven bedragen moet verdachte redelijkerwijs hebben vermoed dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Niet is gebleken van de voor het medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte]. Er is geen gezamenlijke uitvoering. Evenmin is gebleken dat verdachte wist van de illegale herkomst van het geld op de bankrekeningen. Pas na de vermissing van [medeverdachte] wist verdachte van de mogelijk illegale herkomst van de gelden.
Het enkele (mede) op naam hebben van bankrekeningen die zijn gebruikt door [medeverdachte] voor het plegen van strafbare feiten is onvoldoende voor het aannemen van bewijs van witwassen. De overboekingen zijn verricht door [medeverdachte] en hij beheerde alle (mede) op naam van verdachte staande bankrekeningen. Ook is niet gebleken dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de op haar bankrekeningen binnengekomen geldbedragen dan wel ten behoeve van haar beautysalon uitgegeven geldbedragen een illegale herkomst hadden. Zij was immers niet van alle overboekingen en gedane aankopen op de hoogte. Verder is er geen sprake van tekortschieten in een onderzoeksplicht, aangezien [medeverdachte] telkens een plausibele verklaring heeft gegeven voor de verdachte wel bekende uitgaven, de ‘pokerwinsten’, en hij haar hiervan bewijzen heeft getoond. Daarbij komt dat verdachte heeft verklaard dat een deel van de uitgaven voor de beautysalon zijn betaald van haar eigen (contante) spaargeld.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Voorwerpen afkomstig uit enig misdrijf.
Op 1 september 2014 heeft [naam 1] [2] namens [benadeelde partij 1] te Wijster aangifte gedaan tegen [medeverdachte]. Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte] overboekingen heeft verricht gebaseerd op de facturen van een crediteur, maar dat deze geldbedragen telkens zijn overgemaakt op het bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] (naar later blijkt op naam van [medeverdachte] en/of verdachte [3] ) in plaats van het bankrekeningnummer behorend bij die crediteur. [4]
[naam 1] heeft in een aanvullende verklaring verklaard dat de hoogte van de schade
€ 299.824,38 bedraagt in de periode van 8 december 2011 tot en met 4 september 2014. [5]
Op 23 september 2014 heeft [naam 2], voorzitter van [benadeelde partij 3], namens [benadeelde partij 3] aangifte gedaan van verduistering. Er zijn onregelmatigheden in de boekhouding geconstateerd. [6] Na onderzoek is gebleken dat [medeverdachte] voor een totaalbedrag van € 57.620,48 aan onrechtmatige betalingen heeft gedaan vanaf de bankrekening van [benadeelde partij 3] in de periode van 19 maart 2007 tot en met 5 september 2014. Een gedeelte van € 29.922,47 is door [medeverdachte] gestort op bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] en een gedeelte van € 4.485,00 is gestort op bankrekeningnummer [rekeningnummer 4]. [7]
De aangiftes hebben geleid tot een onderzoek naar de bankrekeningen van verdachte en [medeverdachte]. Uit dit onderzoek blijkt het volgende.
Er is in de periode van 18 mei 2012 tot en met 30 september 2014 een bedrag van
€ 156.822,78 vanaf bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] overgemaakt naar de privérekening van verdachte ([rekeningnummer 1]). In 2013 betreft dit een bedrag van € 116.847,78. [8]
In de periode van 30 april 2012 tot en met 29 oktober 2013 is vanaf de privérekening van [medeverdachte] met nummer [rekeningnummer 4] een bedrag van € 7.027,23 overgemaakt naar de privérekening van verdachte ([rekeningnummer 1]). [9]
Ook is er in de periode van 23 mei 2012 tot en met 17 december 2013 vanaf de privérekening van [medeverdachte] met nummer [rekeningnummer 4] een bedrag van
€ 9.000,00 overgemaakt naar de gezamenlijke spaarrekening ([rekeningnummer 2]). [10]
Uit een onderzoek naar de uitgaven ten behoeve van de beautysalon van verdachte blijkt dat er in 2013 een totaalbedrag van € 74.243,57 [11] is uitgegeven voor de oprichting en opening van de beautysalon. In 2013 is aan vaste lasten voor het pand van de beautysalon; bestaande uit huur, water, gas en licht, een bedrag van € 6.451,22 (giraal) uitgegeven. [12]
Daarnaast is voor € 67.792,35 [13] aan verbouwings- en investeringskosten uitgegeven. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- [bedrijf 1] (contant) € 10.176,80; [14]
- [bedrijf 2] (giraal) € 9.248,85; [15]
- Bouwmarkten (pin betaalautomaat) € 10.704,70; [16]
- [bedrijf 3] (giraal/pin betaalautomaat) € 15.071,09; [17]
- [bedrijf 4] (giraal) € 4.390,00; [18]
- [bedrijf 5] (giraal/pin betaalautomaat) € 1.780,09; [19]
- Meubelen (pin) € 1.802,50; [20]
- [bedrijf 6] (pin betaalautomaat) € 2.800,00; [21]
- [bedrijf 7] (pin betaalautomaat) € 600,00; [22]
- [bedrijf 8] (giraal) € 605,00; [23]
- [bedrijf 9] (giraal) € 552,83; [24]
- [bedrijf 10] (factuur) € 1.820,17; [25]
- [bedrijf 11] (factuur) € 110,75; [26]
- [bedrijf 12] (factuur) € 499,13; [27]
- [bedrijf 13] (pin betaalautomaat/factuur) € 404,04; [28]
- Betaalautomaat Pindirect (factuur) € 821,00; [29]
- [bedrijf 14] (giraal) € 2.147,92; [30]
- [bedrijf 15] (giraal) € 1.717,00; [31]
- [bedrijf 16] (giraal) € 592,93; [32]
- [bedrijf 17] € 1.210,96; [33]
- [bedrijf 18] € 736,59. [34]
[medeverdachte] heeft erkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] [35] en verduistering bij [benadeelde partij 3] [36] . [medeverdachte] heeft tevens bekend dat hij voornoemde bedragen heeft witgewassen. [37] Ook heeft hij verklaard dat geld afkomstig van deze oplichtingen is uitgegeven aan de beautysalon van verdachte. [38]
Uit onderzoek naar de uitgaven ten behoeve van de beautysalon, zoals hiervoor weergegeven, blijkt dat het merendeel van de betalingen giraal is verricht.
Verdachte heeft, zonder nadere uitleg, gesteld dat de hoogte van dit berekende geldbedrag van € 74.243,57 niet klopt. Voorts zou zij veel betalingen voor de oprichting van de beautysalon contant hebben voldaan uit een door haar gespaard geldbedrag. De rechtbank acht deze verklaringen ongeloofwaardig. Deze stellingen van verdachte zijn op geen enkele manier concreet of min of meer verifieerbaar gebleken. Daarop gerichte vragen aan verdachte ter terechtzitting hebben evenmin controleerbare of min of meer verifieerbare informatie opgeleverd.
Daarbij komt dat uit gegevens van de Belastingdienst/ICOV blijkt dat verdachte in de jaren 2009 tot en met 2012 niet meer dan € 10.969,00 per jaar netto te besteden had. In 2013 is het nettoloon vastgesteld op € 1.692,00. [39] Ook [medeverdachte] had in die periode een netto jaarloon van
€ 22.000,00 of minder. [40] Uit de NIBUD gegevens kan worden afgeleid dat het besteedbare jaarinkomen voor het gezin, bestaande uit verdachte, [medeverdachte] en hun drie kinderen, rond de minimale NIBUD-norm uitkomt. Het legale inkomen is daarmee (net) voldoende voor het dagelijkse levensonderhoud. Het uit deze inkomsten sparen van een (groot) geldbedrag om de beautysalon mee te financieren is volstrekt onmogelijk. [41]
Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de geldbedragen die op de rekeningen van verdachte zijn gestort door medeverdachte [medeverdachte] en ook de bedragen die zijn besteed ten behoeve van de Beautysalon van verdachte geen legale herkomst hebben en dus van misdrijf afkomstig zijn.
Opzet of schuldwitwassen.
De vraag is of verdachte wist of dat zij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze gelden van misdrijf afkomstig waren.
Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat de financiering van de beautysalon (deels) heeft plaatsgevonden met behulp van een door haar gespaarde geldsom niet geloofwaardig. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat zij er van uit ging dat medeverdachte [medeverdachte] grote geldsommen had gewonnen met pokeren. Zij heeft ontkend dat zij wist dat de op haar rekening gestorte gelden en de bestedingen voor de beautysalon van misdrijf afkomstig waren.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte niet wist van de misdadige herkomst van het geld. Bij de overboekingen van bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] naar de privérekening van verdachte met rekeningnummer [rekeningnummer 1] gebruikte hij steeds de omschrijving ‘pokerstars’ om het te laat lijken dat dit om pokerwinsten ging.
Gelet op deze verklaringen en nu uit het dossier niet blijkt van overige omstandigheden waaruit afgeleid kan worden dat verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte] de gelden door misdrijf had verkregen, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van opzetwitwassen.
Wel acht de rechtbank voldoende bewijs aanwezig voor schuldwitwassen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat zij en [medeverdachte] getrouwd waren. In 2008 [42] volgde een scheiding. Een van de redenen daarvoor is volgens verdachte dat [medeverdachte] zich voor de tweede keer schuldig had gemaakt aan fraude en verdachte dit afkeurde. Verdachte heeft na de scheiding haar eigen bankrekeningen (waaronder de ten laste gelegde bankrekeningen) geopend en heeft tijdelijk haar eigen administratie beheerd. Enige tijd na de scheiding zijn verdachte en [medeverdachte] gaan samenwonen als huisgenoten en heeft verdachte het beheer van haar financiële zaken – en de beschikking over haar bankrekeningen – wederom in handen van [medeverdachte] gelegd. [43]
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat een rekeninghouder verantwoordelijk is voor zijn rekening en in beginsel geacht mag worden te weten wat er op die rekening voor mutaties plaatsvinden. Volgens [medeverdachte] heeft verdachte het saldo van haar privébankrekening met nummer [rekeningnummer 1] ook daadwerkelijk bekeken en vroeg zij hem vervolgens een bedrag over te maken naar de gezamenlijke spaarrekening met bankrekeningnummer [rekeningnummer 2]. Verdachte heeft die gezamenlijke spaarrekening als haar eigen rekening beschouwd. Ook had zij als enige de mogelijkheid om geld van die rekening op te nemen, aangezien zij als enige de beschikking had over een bijbehorende pas. [44]
De hoeveelheid en de hoogte van de van [medeverdachte] verkregen bedragen op haar rekeningen had aanleiding voor verdachte moeten zijn om zich af te vragen hoe dit allemaal kon en zich meer inzicht te verschaffen in de herkomst van de geldbedragen waar haar rekeningen mee werden gevoed. Temeer nu verdachte wist dat [medeverdachte] in het verleden meermalen frauduleuze handelingen heeft begaan was er voor haar aanleiding om zich beter inzicht te verschaffen in de herkomst van de door [medeverdachte] gestelde ‘pokerwinsten’.
Zoals hiervoor weergegeven is het bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] een gezamenlijke rekening op naam van verdachte en [medeverdachte]. Verdachte heeft verklaard dat zij niet actief deze bankrekening heeft opgezegd. Daarbij komt dat [getuige] heeft verklaard dat verdachte hem vertelde dat zij bij [medeverdachte] een bankpas van de Rabobank in zijn portemonnee heeft gezien, dat zij dat raar vond omdat de rekening bij de Rabobank zou zijn opgeheven, maar dat zij daar verder geen navraag naar heeft gedaan. [45] Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte eenvoudig had kunnen weten dat de bankrekening van de Rabobank in strijd met de gemaakte afspraken niet was opgezegd en nog steeds in gebruik was bij [medeverdachte]. Dit had verdachte eveneens makkelijk kunnen achterhalen, omdat vanaf deze bankrekening een bedrag van € 163.850,01 is overgemaakt naar haar eigen privérekening. Zo had zij ook eenvoudig kunnen achterhalen dat de omschrijving ‘pokerstars’ die [medeverdachte] gebruikte bij de overboekingen niet juist was en dat het bij deze geldbedragen niet daadwerkelijk ging om pokerwinsten.
Ten aanzien van uitgaven voor de beautysalon had verdachte als zelfstandig ondernemer zich moeten vergewissen met welke middelen haar onderneming werd gefinancierd. Ook hier geldt dat verdachtes bekendheid met de eerdere veroordelingen van [medeverdachte] voor verduistering in dienstbetrekking voor haar aanleiding had moeten zijn om zich beter inzicht te verschaffen in de herkomst van de gelden.
Concluderend.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hoeveelheid en hoogte van de aangeschafte goederen ten behoeve van de beautysalon en de hoogte van de op haar bankrekeningen ingekomen bedragen verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geld van [medeverdachte] niet uit een reguliere bron afkomstig was en dus van misdrijf afkomstig moest zijn.
Daarbij kent de rechtbank gewicht toe aan de verklaring van verdachte dat zij wist dat [medeverdachte] tweemaal eerder is veroordeeld wegens fraude en dit mede de aanleiding was voor de scheiding. Dit had aanleiding moeten geven voor verdachte om het beheer van haar bankrekeningen niet zonder meer aan [medeverdachte] over te dragen en al helemaal niet zonder dat zij enig inzicht had in de door [medeverdachte] gedane verrichttingen op deze bankrekeningen.
Verdachte heeft er zelf voor gekozen om genoegen te nemen met de door [medeverdachte] gegeven verklaringen en heeft er in die zin zelf voor gekozen om zich onwetend te houden. Dit terwijl er gezien de hoeveelheid en hoogte van de aangeschafte goederen ten behoeve van de beautysalon en de hoogte van de op haar bankrekeningen ingekomen bedragen voor haar zonder meer reden was om zich inzicht te verschaffen in de geldstromen en transacties op haar eigen bankrekeningen. Door er voor te kiezen dit niet te doen en de zaken volledig op zijn beloop te laten is verdachte in die mate tekortgeschoten in de op haar rustende onderzoeksplicht dat er sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Aldus acht de rechtbank het ten laste gelegde schuldwitwassen wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode van 30 april 2012 tot en met 5 september 2014 in het arrondissement Noord-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
immers heeft verdachte meermalen (op verschillende tijdstippen), tezamen en in vereniging met haar medeverdachte, voorwerpen, te weten
- geldbedragen, zijnde in totaal 163.850,01 euro, voorhanden gehad (op verdachtes privérekening [rekeningnummer 1]) en
- geldbedragen, zijnde in totaal 9.000 euro, voorhanden gehad (op verdachtes spaarrekening [rekeningnummer 2]) en
- geldbedragen, zijnde in totaal 74.243,57 euro, omgezet (middels uitgaven voor de Beautysalon van verdachte),
terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit het misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en derhalve geen straf of maatregel op te leggen. Er is sprake van schending van de redelijke termijn ex artikel 6 van het EVRM, waardoor er thans geen sprake meer is van generale preventie als doel van strafoplegging. Verdachte is reeds gestraft omdat zij bij civiel vonnis is veroordeeld tot terugbetaling aan [benadeelde partij 1] van € 160.000,00.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit een taakstraf voor de duur van maximaal 60 uren op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen van een bedrag van meer dan
€ 150.000,00 in een periode van bijna tweeëneenhalf jaar. Zij heeft daardoor gedurende enkele jaren een luxueuze levensstijl genoten en heeft zij een beautysalon opgericht, terwijl zij daartoe onvoldoende legale financiële middelen had.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij zich onvoldoende kritisch heeft opgesteld en zonder enig nader onderzoek heeft geprofiteerd van de door [medeverdachte] en haarzelf gedane aankopen. Daarbij komt dat de lange duur van de door [medeverdachte] gepleegde strafbare feiten mogelijk is gemaakt door het wegkijken van verdachte omdat zij geen inzicht heeft willen krijgen in de herkomst van het door hen uitgegeven geld. Door crimineel geld in het legale betalingsverkeer te laten brengen, werkte verdachte mee aan verhulling van criminele activiteiten en inkomsten daaruit.
Documentatie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie van 27 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens soortgelijke strafbare feiten met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Persoon van verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadviezen van 10 juli 2017 en 30 augustus 2019, telkens opgemaakt door [naam 3], reclasseringsweker van de Reclassering Nederland te Groningen. Dat de zitting lang op zich laat wachten heeft bij verdachte voor veel stress en lichamelijke klachten gezorgd. Dit heeft invloed op haar werk en privé. Verdachte heeft zakelijke afspraken afgelegd, waardoor zij inkomen is verloren.
De reclassering heeft geen inschatting kunnen maken van het risico op recidive vanwege de ontkennende houding van verdachte. De reclassering heeft zich daarom ook onthouden van een strafadvies. Subsidiair is de oplegging van een taakstraf geadviseerd.
LOVS oriëntatiepunten.
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van strafzaken zoals thans aan de orde een gevangenisstraf tussen de 9 en 12 maanden vastgesteld. Daarbij gaat het om fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 125.000,00 en € 250.000,00.
De rechtbank weegt in strafverminderende zin mee dat er sprake is van de culpoze variant van witwassen.
Overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, lid 1, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Die termijn heeft een aanvang genomen vanaf de ‘criminal charge’, te weten de doorzoeking van verdachtes woning en beautysalon op 17 november 2015, en gaat derhalve een termijn van twee jaren ruimschoots te boven. Deze overschrijding dient in de straf te worden verdisconteerd.
Straf.
Gelet op de LOVS oriëntatiepunten, de langere periode waarin het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden en de hoogte van het witgewassen geldbedrag is toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals de raadsman heeft betoogd, niet aan de orde. De forse overschrijving van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM maakt dit niet anders. De rechtbank ziet in deze overschrijding en het blanco strafblad van verdachte wel aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een taakstraf. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf conform de door de officier van justitie gevorderde duur passend en geboden is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juni 2020.
Mr. L.W. Janssen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van ambtsedige processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met BVH PL100-2016313682, opgemaakt door politie eenheid Noord-Nederland, waarvan de 9 ordners als volgt zijn doorgenummerd. Ordners 1 tot en met 4 zijn doorgenummerd 1 tot en met 1136. BOB ordners 5 tot en met 9 zijn doorgenummerd 1 tot en met 1998. Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 392 en 393.
3.BOB pagina 16.
4.Pagina 653.
5.Pagina 435.
6.Pagina’s 1008 en 1009.
7.Pagina’s 1087, 1093, 1097, 1121, 1123, 1124 en 1125.
8.Pagina’s 557, 558 559 en 560.
9.Pagina 562.
10.Pagina 676.
11.Pagina 966.
12.Pagina’s 574 en 959.
13.Pagina 966.
14.Pagina 965.
15.Pagina’s 566, 961 en 962.
16.Pagina’s 953 en 959.
17.Pagina 952.
18.Pagina 570.
19.Pagina 569.
20.Pagina 569.
21.Pagina 571.
22.Pagina 571.
23.Pagina 571.
24.Pagina 571.
25.Pagina 963.
26.Pagina 963.
27.Pagina 963.
28.Pagina 963.
29.Pagina 963.
30.Pagina’s 774 en 962.
31.Pagina 962.
32.Pagina 961.
33.Pagina 962.
34.Pagina’s 960 en 1132.
35.Pagina’s 246, 250 en 256.
36.Pagina’s 297, 301, 305, 306 en 311.
37.Pagina’s 250, 255, 266, 272 tot en met 274, 277 tot en met 281, 284, 285 en 316.
38.Pagina 255.
39.Pagina’s 610 en 971.
40.Pagina 611 en 612.
41.Pagina’s 975 en 976.
42.Pagina’s 838 e.v.
43.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 juni 2020.
44.Pagina’s 262 en 263.
45.Pagina’s 451 en 452.