ECLI:NL:RBNNE:2020:2537

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
18/166001-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met blijvend letsel door verdachte in Borger

Op 21 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van de aangever op 1 april 2018 in Borger. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever meermalen heeft geslagen en geschopt, terwijl deze op de grond lag, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel, waaronder blijvend oogletsel. Het beroep op noodweer van de verdachte is verworpen, omdat de rechtbank oordeelt dat de gekozen gedragingen van de verdachte in onredelijke verhouding stonden tot de aanranding van de aangever. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is verplicht om een bedrag van € 5.754,63 te betalen aan de aangever, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/166001-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 juli 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 juli 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.G. Knegt, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 1 april 2018, te Borger, (althans) in de gemeente Borger-Odoorn,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermmalen, in elk geval eenmaal, al dan niet met een tot vuist gebalde hand, in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:verdachte op of omstreeks 1 april 2018, te Borger, (althans) in de gemeente Borger-Odoorn,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, in elk geval eenmaal, al dan niet met een tot vuist gebalde hand, in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of heeft geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
verdachte op of omstreeks 1 april 2018, te Borger, (althans) in de gemeente Borger-Odoorn,
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, in elk geval eenmaal, al dan niet met een tot vuist gebalde hand, in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen, terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte aangever heeft gestompt en meerdere malen tegen het hoofd heeft getrapt terwijl aangever op de grond lag. Dit maakt dat bewezen kan worden dat hij het volle opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Dat dit zwaar lichamelijk letsel ook is ontstaan blijkt uit de medische stukken in het dossier. Aangever is een deel van zijn zicht kwijtgeraakt en zijn zicht zal nooit meer zijn zoals het voor deze zware mishandeling was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe met betrekking tot het primair ten laste gelegde aangevoerd dat zonder nadere informatie niet gesteld kan worden dat sprake is van een afname van de visus bij aangever als gevolg van het ten laste gelegde. Ook is onduidelijk of een klap tegen het hoofd tot hetzelfde gevolg had kunnen leiden als een schop tegen het hoofd en of extra schade had kunnen worden voorkomen als eerder dan vijftien dagen na het incident op 1 april 2018, medisch zou zijn ingegrepen. De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om aanhouding van de zaak zodat de deskundige die het medische rapport heeft opgemaakt kan worden opgeroepen en hierover ondervraagd kan worden en zodat een deskundige op het gebied van oogheelkunde kan worden benoemd. Subsidiair heeft de raadsman zich met betrekking tot het primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit volgt dat aangever (door toedoen van verdachte) zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en dat dit evenmin voorhanden is voor de gevolgtrekking dat verdachte heeft geschopt en/of getrapt tegen het hoofd van aangever.
Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat, indien de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig acht voor het ten laste gelegde, vrijspraak moet volgen omdat verdachte handelde uit noodweer, aangezien hij handelde ter verdediging van een ander ( [getuige 4] ) zijn lijf.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. de door verdachte ter zitting van 7 juli 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb aangever één of twee keer geslagen. Hij lag toen al op de grond;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 april 2018, opgenomen op pagina 28 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 20188077676 d.d. 25 mei 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik was op zondag 1 april 2018 in het [naam bedrijf] te Borger. Ik hoorde een vent tegen mij zeggen, dat is een gore homo. Toen ik mijn rug draaide richting die jongen, kreeg ineens een beste knal. Ik viel door de beuk op de grond. Vervolgens hebben ze met hun zessen op mij ingetrapt. Ik hoorde later pas dat de oudste van de twee broers mij op het hoofd trapte. Ik raakte buiten bewustzijn. Ik weet niet hoelang dat geduurd heeft. Op het moment dat ik op de grond lag werd er direct op mij ingetrapt op mijn hoofd.
Er zit een scheur in mijn oog. Er zitten vier hechtingen in. Mijn klauwlens is er voor weg. Ik heb al een keer eerder wat met deze oog gehad. Dat was zes jaar terug. Toen was mijn originele lens beschadigd vandaar dat ik een klauwlens kreeg. Ik kon hierdoor maar 50% zien. Deze klauwlens is nu los geslagen of getrapt. Ik had een hersenschudding. Ik heb hoofdpijn. Ik ben misselijk en duizelig. Ze zien dat mijn hele hoofd aan de linkerzijde beurs is. Zowel mijn tanden en mijn nek. Dat is gekneusd;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 4 april 2018, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Op 1 april 2018 stond ik met vrienden in [naam bedrijf] te Borger. Ik zag toen dat [slachtoffer] aan kwam lopen. Ik zag dat [slachtoffer] gelijk al een klap in zijn gezicht kreeg van [verdachte] . [slachtoffer] is toen op de grond gevallen vanwege de klap van [verdachte] . Ik zag
dat er bloed op het gezicht van [slachtoffer] zat naar aanleiding van de klap van [verdachte] . Ik zag vervolgens dat [verdachte] 4 of 5 keer hard tegen het hoofd van [slachtoffer] schopte , terwijl [slachtoffer] op de grond lag. Ik hoorde dat [slachtoffer] begon te schreeuwen van de pijn. Ook zag ik dat hij harder ging bloeden. Ik zag dat [slachtoffer] uit nood om zich heen begon te trappen. Dit had totaal geen effect op [verdachte] . Die bleef schoppen op het hoofd van [slachtoffer] .
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 april 2018, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Toen [slachtoffer] op de grond lag, stond ik er ongeveer 1 tot 2 meter vanaf. Ik heb [verdachte] in ieder geval zien slaan en schoppen op [slachtoffer] zijn hoofd. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] op zijn hoofd sloeg. Dit deed hij met zijn vuist. Hij raakte hem vlak onder het oog. Op het jukbeen/neus/oog. Dit ging behoorlijk hard. Sowieso omdat [slachtoffer] op de grond viel. Dat is ook een sterkte vent. En het zag er hard uit. Het was een snelle beweging. [verdachte] zag ik schoppen. Hij stond er ietsje vanaf en trapte als het ware met zijn voet in een hoek van 45
graden. Hij raakte hem met zijn hak zeg maar. Hij heeft hem minimaal 1 en maximaal 2 keer geschopt. Niet vaker.
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 april 2018, opgenomen op pagina 91 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
Ik werd een beetje richting de wc's getrokken en toen zag ik [slachtoffer] op de grond liggen. Hij probeerde nog een paar keer tegen [slachtoffer] zijn hoofd te trappen. [getuige 1] en mijn moeder gingen er tussen staan.
V: Hij probeerde te schoppen?
A: Hij had al heel vaak geschopt en toen hij er bij weg werd gehaald, stribbelde hij tegen en probeerde hij nog een paar keer te trappen.
V: Heb je hem ook daadwerkelijk [slachtoffer] zien raken?
A: Ja.
V: Hoe ging dat?
A: Gewoon er vol op intrappen.
V. Wat is dat?
A: Gewoon hard tegen zijn hoofd aan trappen.
V: Welk deel van het hoofd werd geraakt?
A: Meest zijn neus. Ik weet ook dat de zoolafdruk op zijn neus stond. Dat heb ik
later en de dag daarop nog gezien.
V: Wie trapte?
A: [verdachte] .
V: Hoe vaak?
A: Wel meer dan tien keer denk ik;
6. een schriftelijk bescheid, te weten letselrapportage, opgemaakt door S.P.H. Letmaath, arts, d.d. 5 april 2018, als bijlage gevoegd bij voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn/haar geneeskundige verklaring:
In 2012 was er sprake van een perforatie van het hoornvlies in zijn linkeroog, waarvoor er een operatieve ingreep heeft plaats gevonden en een secundaire lens in geïmplanteerd. Dit
resulteerde in een visus van 0,5.
Bij het huidige incident, is op 1 april 2018 de wond (van 2012) van het hoornvliestrauma aan
het linkeroog opengebarsten. De wond is gesloten met achterlating van antibiotica. In tweede
instantie vond op 16 april 2018 drainage plaats van hemorragische solutio (bloedig
oplossingsvocht) en re-inciavatie van iris clawlens (herbevestiging van de lens).
Bij poliklinische controle bleek de visus van het linkeroog niet meer dan 1/60, mede
veroorzaakt door fors maculaoedeem ((vocht en zwelling van de gele vlek) waarvoor er een
subconjunctivale injectie met Kenacort® (injectie onder het oogslijmvlies van corticosteroïd).
Er was sprake van een huidletsel boven en onder het linkeroog.
Er zijn bij het letselonderzoek van de heet [slachtoffer] zijn onderhuidse bloeduitstortingen en
ontvellingen geconstateerd.
De aangegeven trappen tegen zijn hoofd kunnen de onderhuidse bloeduitstortingen hebben
veroorzaakt, waarbij het aannemelijk is dat er ook op het linkeroog is geraakt.
Het huidletsel onder en boven het linkeroog passen kunnen goed passen bij een scheur- of
barstverwonding. Een scheur- of barstwond ontstaat onder invloed van een stompe krachtsinwerking met een in twee richtingen werkende kracht zoals schoppen, vuistslagen en slaan met voorwerpen. De kracht in loodrechte richting beschadigd de huid en de kracht in een evenwijdige richting heeft een uittrekkende, snijdende of schuivende werking.
In het kader van de aangegeven trappen tegen zijn hoofd, kunnen de ontvellingen zijn
veroorzaak door bijvoorbeeld het contact met een zool of de rand van een schoen of laars
geweest kunnen zijn.
De aangegeven trappen tegen zijn hoofd kunnen de ontvellingen hebben veroorzaakt.
De heer [slachtoffer] heeft aangegeven buiten bewustzijn te zijn geraakt. Hij heeft aangegeven naar
buiten te zijn getrokken. Waar hij weer bij bewustzijn is gekomen.
Deze beschrijving duid op een hoofd-hersentrauma in de vorm van een hersenschudding.
Het aangegeven trappen tegen het hoofd kunnen een hersenschudding verklaren.
Het geconstateerde letsel kan passen bij de door het slachtoffer aangegeven toedracht;
7. een schriftelijk bescheid, te weten een brief, opgemaakt door S.P.H. Letmaath, arts, d.d. 8 juli 2019, als bijlage gevoegd bij voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Bij de laatste controle bleek het een linkeroog een visus van 0,4 te hebben. Onveranderd
zijn er een litteken van het hoornvlies en de aanwezigheid van de lens.
De oogarts sluit af met de opmerking dat de visus niet verder zal verbeteren, maar mogelijk
op dit niveau zal stabiliseren.
Ten opzichte van de situatie voor het oogtrauma van het vorig jaar is er dus een
verslechtering van het gezichtsvermogen opgetreden, die blijvend is.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Door de raadsman is primair verzocht de zaak aan te houden voor nader onderzoek naar het letsel bij aangever en de toedracht daarvan. De rechtbank wijst dit verzoek af omdat het op basis van de inhoud van het dossier niet aannemelijk is dat het letsel op andere wijze is ontstaan dan door toedoen van verdachte. Meerdere getuigen hebben verdachte zien schoppen tegen het hoofd van aangever en er is voldoende bewijs voor de gevolgtrekking dat verdachte dit met opzet heeft gedaan. Verdachte heeft zich immers bewust begeven naar een vechtpartij, zich in deze vechtpartij gemengd en hieraan een actieve bijdrage geleverd.
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan door de raadsman subsidiair is betoogd, het letsel dat verdachte bij aangever heeft toegebracht te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
De rechtbank stelt aan de hand van voornoemde bewijsmiddelen vast dat door verdachte aan aangever letsel is toegebracht, te weten (onder andere) een open gebarsten wond van het hoornvlies van een eerder opgelopen oogtrauma waarvoor een klauwlens (kunstlens) was bevestigd. Het letsel was van dien aard dat een operatieve ingreep noodzakelijk is gebleken, terwijl geen uitzicht is op herstel. Uit een brief van S.P.H. Letmaath, arts, d.d. 8 juli 2019 blijkt immers dat bij de laatste controle het linkeroog van aangever een visus van 0,4 bleek te hebben en dat de visus niet verder zal verbeteren, maar mogelijk op dit niveau zal stabiliseren. Er is dus ten opzichte van het eerder opgelopen oogtrauma een verslechtering van het gezichtsvermogen opgetreden die blijvend is. Ter terechtzitting van 21 juli 2020 is door aangever uiteengezet wat het letsel tot gevolg heeft en dat de verslechtering van het gezichtsvermogen hem belemmert in zijn dagelijkse activiteiten.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het letsel zwaar lichamelijk letsel in de zin van art. 302 Sr oplevert. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De raadsman heeft meer subsidiair betoogd dat vrijspraak moet volgen omdat verdachte handelde uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, Sr. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding
van een ander ( [getuige 4] ) zijn lijf.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, geen beroep op noodweer rechtvaardigen.
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Verdachte is op 1 april 2018 aanwezig geweest in [naam bedrijf] te Borger. Hij behoorde tot een groep die een woordenwisseling kreeg met een andere groep waar aangever mee sympathiseerde. Deze woordenwisseling liep uit de hand en onder andere getuige [getuige 4] (behorend tot de groep van verdachte) viel tijdens een daaropvolgend handgemeen op de grond. Niet veel later lag ook aangever op de grond. Verdachte stelt dat hij zag dat [getuige 4] door aangever “tegen de kop werd getrapt” en dat aangever hier niet mee stopte. Dit maakte dat hij zich genoodzaakt voelde om in te grijpen. Dit ingrijpen bestond uit het meermalen in het gezicht en tegen het hoofd van aangever stompen, trappen en/of schoppen.
Aangever heeft verklaard dat er direct op hem werd ingetrapt toen hij op de grond lag en dat hij toen direct bewusteloos raakte.
[getuige 4] heeft verklaard dat hij, toen hij op de grond lag, in een wurggreep werd gehouden door [naam] en dat hij vervolgens de voeten van aangever bij zijn hoofd zag. Hij zag dat aangever deze heen en weer bewoog en dat hij pijn voelde. Hij stelt twee of drie keer te zijn geraakt door aangever. [getuige 4] heeft verder verklaard dat hij inziet dat aangever dit mogelijk heeft gedaan om zichzelf te verdedigen en hem daarbij per ongeluk heeft geraakt.
Getuige [getuige 1] , heeft verklaard dat aangever zich, toen hij op de grond lag, probeerde te verweren door te trappen en dat hij zag dat dit geen effect had.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van aangever weliswaar worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [getuige 4] zijn lijf, maar het is op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de gedragingen van verdachte geboden waren door de noodzakelijke verdediging van het lijf van [getuige 4] .
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte – als verdedigingsmiddel – in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Immers is door verdachte meerdere keren met kracht tegen het hoofd van aangever gestompt, getrapt en/of geschopt, terwijl aangever op de grond lag en terwijl hijzelf stond. Dit staat niet in verhouding tot de aanval die bestond uit het door aangever trappen met de voeten in de richting van [getuige 4] , terwijl zowel aangever als [getuige 4] op de grond lagen.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 1 april 2018, te Borger, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, in het gezicht en tegen het hoofd, te stompen, te trappen en/of te schoppen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor de oplegging van een forse werkstraf (in combinatie met één dag detentie indien artikel 22b Sr van toepassing is). De raadsman heeft betoogd dat bij het bepalen van de straf rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte door aangever is uitgelokt dan wel getergd zodat een strafkorting van -25 % op zijn plaats is. De raadsman heeft zich hiertoe gebaseerd op de ‘Richtlijn mishandeling en poging zware mishandeling’ (polarisnummer 5.14).
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 juni 2020, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het zwaar mishandelen van [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] zwaar letsel heeft bekomen. Er is bij [slachtoffer] sinds het delict sprake van blijvend oogletsel en zijn zicht is achteruitgegaan. Dit heeft grote gevolgen met zich gebracht. Aangever ziet geen breedte en diepte meer en dit maakt dat hij zijn vakmanschap (het maken van meubels) niet meer (goed) kan uitvoeren. Dit heeft persoonlijk maar ook financieel verstrekkende gevolgen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit en dat verdachte onderhavig feit heeft gepleegd ten tijde een lopende proeftijd van die eerdere veroordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit door een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend zouden worden. Daar komt bij dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is geboden ingevolge artikel 22b Sr. De rechtbank acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden op zijn plaats.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafhoogte in strafmatigende zin rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak afgedaan had kunnen en moeten worden, omdat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Indachtig de kaders die de Hoge Raad hiervoor heeft aangereikt, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend en geboden is.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 22.040,33 ter vergoeding van materiële schade en € 13.750,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en derhalve integraal voor toewijzing vatbaar is, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de verdediging door de late inzending onvoldoende tijd heeft gehad om adequaat verweer te voeren en haar de mogelijkheid is ontnomen om civielrechtelijk tegenbewijs te leveren.
Wat betreft de gevorderde materiële schade heeft de raadsman betoogd dat enkel de schadeposten ‘eigen bijdrage 2018’ en ‘reiskosten’ kunnen worden toegewezen, waarbij bij laatstgenoemde post dient te worden uitgegaan van een kilometervergoeding van € 0,06 cent per kilometer in plaats van € 0,28 cent per kilometer.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman betoogd dat de door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie niet maatgevend is voor onderhavige zaak. De raadsman stelt derhalve dat deze post gematigd dient te worden.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
Wat betreft de gevorderde materiële schade acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de onkosten zoals omschreven in de schadeposten ‘eigen bijdrage 2018’, en ‘reiskosten’ heeft moeten maken. De rechtbank gaat bij laatstgenoemde post uit van een bedrag van € 0,29 cent per kilometer. De rechtbank acht de vordering wat betreft de materiële schade derhalve toewijsbaar tot een bedrag van € 754,63 (€ 385,- + € 369,63).
Daarnaast acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. De rechtbank ziet echter aanleiding om het bedrag dat wordt gevorderd te matigen tot een bedrag van € 5.000,-.
De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 5.754,63, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2018 en zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.754,63(zegge: vijfduizend zevenhonderdvierenvijftig euro en drieënzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 5.754,63 (zegge: vijfduizend zevenhonderdvierenvijftig euro en drieënzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van één dag, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 754,63 aan materiële schade en € 5.000,-. aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en
mr. T.P. Hoekstra, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juli 2020.
Mr. Fransen, voornoemd, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.