V. Wat is dat?
A: Gewoon hard tegen zijn hoofd aan trappen.
V: Welk deel van het hoofd werd geraakt?
A: Meest zijn neus. Ik weet ook dat de zoolafdruk op zijn neus stond. Dat heb ik
later en de dag daarop nog gezien.
V: Wie trapte?
A: [verdachte] .
V: Hoe vaak?
A: Wel meer dan tien keer denk ik;
6. een schriftelijk bescheid, te weten letselrapportage, opgemaakt door S.P.H. Letmaath, arts, d.d. 5 april 2018, als bijlage gevoegd bij voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn/haar geneeskundige verklaring:
In 2012 was er sprake van een perforatie van het hoornvlies in zijn linkeroog, waarvoor er een operatieve ingreep heeft plaats gevonden en een secundaire lens in geïmplanteerd. Dit
resulteerde in een visus van 0,5.
Bij het huidige incident, is op 1 april 2018 de wond (van 2012) van het hoornvliestrauma aan
het linkeroog opengebarsten. De wond is gesloten met achterlating van antibiotica. In tweede
instantie vond op 16 april 2018 drainage plaats van hemorragische solutio (bloedig
oplossingsvocht) en re-inciavatie van iris clawlens (herbevestiging van de lens).
Bij poliklinische controle bleek de visus van het linkeroog niet meer dan 1/60, mede
veroorzaakt door fors maculaoedeem ((vocht en zwelling van de gele vlek) waarvoor er een
subconjunctivale injectie met Kenacort® (injectie onder het oogslijmvlies van corticosteroïd).
Er was sprake van een huidletsel boven en onder het linkeroog.
Er zijn bij het letselonderzoek van de heet [slachtoffer] zijn onderhuidse bloeduitstortingen en
ontvellingen geconstateerd.
De aangegeven trappen tegen zijn hoofd kunnen de onderhuidse bloeduitstortingen hebben
veroorzaakt, waarbij het aannemelijk is dat er ook op het linkeroog is geraakt.
Het huidletsel onder en boven het linkeroog passen kunnen goed passen bij een scheur- of
barstverwonding. Een scheur- of barstwond ontstaat onder invloed van een stompe krachtsinwerking met een in twee richtingen werkende kracht zoals schoppen, vuistslagen en slaan met voorwerpen. De kracht in loodrechte richting beschadigd de huid en de kracht in een evenwijdige richting heeft een uittrekkende, snijdende of schuivende werking.
In het kader van de aangegeven trappen tegen zijn hoofd, kunnen de ontvellingen zijn
veroorzaak door bijvoorbeeld het contact met een zool of de rand van een schoen of laars
geweest kunnen zijn.
De aangegeven trappen tegen zijn hoofd kunnen de ontvellingen hebben veroorzaakt.
De heer [slachtoffer] heeft aangegeven buiten bewustzijn te zijn geraakt. Hij heeft aangegeven naar
buiten te zijn getrokken. Waar hij weer bij bewustzijn is gekomen.
Deze beschrijving duid op een hoofd-hersentrauma in de vorm van een hersenschudding.
Het aangegeven trappen tegen het hoofd kunnen een hersenschudding verklaren.
Het geconstateerde letsel kan passen bij de door het slachtoffer aangegeven toedracht;
7. een schriftelijk bescheid, te weten een brief, opgemaakt door S.P.H. Letmaath, arts, d.d. 8 juli 2019, als bijlage gevoegd bij voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Bij de laatste controle bleek het een linkeroog een visus van 0,4 te hebben. Onveranderd
zijn er een litteken van het hoornvlies en de aanwezigheid van de lens.
De oogarts sluit af met de opmerking dat de visus niet verder zal verbeteren, maar mogelijk
op dit niveau zal stabiliseren.
Ten opzichte van de situatie voor het oogtrauma van het vorig jaar is er dus een
verslechtering van het gezichtsvermogen opgetreden, die blijvend is.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Door de raadsman is primair verzocht de zaak aan te houden voor nader onderzoek naar het letsel bij aangever en de toedracht daarvan. De rechtbank wijst dit verzoek af omdat het op basis van de inhoud van het dossier niet aannemelijk is dat het letsel op andere wijze is ontstaan dan door toedoen van verdachte. Meerdere getuigen hebben verdachte zien schoppen tegen het hoofd van aangever en er is voldoende bewijs voor de gevolgtrekking dat verdachte dit met opzet heeft gedaan. Verdachte heeft zich immers bewust begeven naar een vechtpartij, zich in deze vechtpartij gemengd en hieraan een actieve bijdrage geleverd.
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan door de raadsman subsidiair is betoogd, het letsel dat verdachte bij aangever heeft toegebracht te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
De rechtbank stelt aan de hand van voornoemde bewijsmiddelen vast dat door verdachte aan aangever letsel is toegebracht, te weten (onder andere) een open gebarsten wond van het hoornvlies van een eerder opgelopen oogtrauma waarvoor een klauwlens (kunstlens) was bevestigd. Het letsel was van dien aard dat een operatieve ingreep noodzakelijk is gebleken, terwijl geen uitzicht is op herstel. Uit een brief van S.P.H. Letmaath, arts, d.d. 8 juli 2019 blijkt immers dat bij de laatste controle het linkeroog van aangever een visus van 0,4 bleek te hebben en dat de visus niet verder zal verbeteren, maar mogelijk op dit niveau zal stabiliseren. Er is dus ten opzichte van het eerder opgelopen oogtrauma een verslechtering van het gezichtsvermogen opgetreden die blijvend is. Ter terechtzitting van 21 juli 2020 is door aangever uiteengezet wat het letsel tot gevolg heeft en dat de verslechtering van het gezichtsvermogen hem belemmert in zijn dagelijkse activiteiten.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het letsel zwaar lichamelijk letsel in de zin van art. 302 Sr oplevert. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De raadsman heeft meer subsidiair betoogd dat vrijspraak moet volgen omdat verdachte handelde uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, Sr. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding
van een ander ( [getuige 4] ) zijn lijf.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, geen beroep op noodweer rechtvaardigen.
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Verdachte is op 1 april 2018 aanwezig geweest in [naam bedrijf] te Borger. Hij behoorde tot een groep die een woordenwisseling kreeg met een andere groep waar aangever mee sympathiseerde. Deze woordenwisseling liep uit de hand en onder andere getuige [getuige 4] (behorend tot de groep van verdachte) viel tijdens een daaropvolgend handgemeen op de grond. Niet veel later lag ook aangever op de grond. Verdachte stelt dat hij zag dat [getuige 4] door aangever “tegen de kop werd getrapt” en dat aangever hier niet mee stopte. Dit maakte dat hij zich genoodzaakt voelde om in te grijpen. Dit ingrijpen bestond uit het meermalen in het gezicht en tegen het hoofd van aangever stompen, trappen en/of schoppen.
Aangever heeft verklaard dat er direct op hem werd ingetrapt toen hij op de grond lag en dat hij toen direct bewusteloos raakte.
[getuige 4] heeft verklaard dat hij, toen hij op de grond lag, in een wurggreep werd gehouden door [naam] en dat hij vervolgens de voeten van aangever bij zijn hoofd zag. Hij zag dat aangever deze heen en weer bewoog en dat hij pijn voelde. Hij stelt twee of drie keer te zijn geraakt door aangever. [getuige 4] heeft verder verklaard dat hij inziet dat aangever dit mogelijk heeft gedaan om zichzelf te verdedigen en hem daarbij per ongeluk heeft geraakt.
Getuige [getuige 1] , heeft verklaard dat aangever zich, toen hij op de grond lag, probeerde te verweren door te trappen en dat hij zag dat dit geen effect had.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van aangever weliswaar worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [getuige 4] zijn lijf, maar het is op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de gedragingen van verdachte geboden waren door de noodzakelijke verdediging van het lijf van [getuige 4] .
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte – als verdedigingsmiddel – in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Immers is door verdachte meerdere keren met kracht tegen het hoofd van aangever gestompt, getrapt en/of geschopt, terwijl aangever op de grond lag en terwijl hijzelf stond. Dit staat niet in verhouding tot de aanval die bestond uit het door aangever trappen met de voeten in de richting van [getuige 4] , terwijl zowel aangever als [getuige 4] op de grond lagen.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.