ECLI:NL:RBNNE:2020:2520

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
18/950034-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met meerdere slachtoffers in Norg en Berltsum

Op 30 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden in Norg en Berltsum in augustus 2019 en april 2019. De verdachte heeft [slachtoffer 1] meerdere keren geslagen en haar keel dichtgeknepen, wat leidde tot ernstige verwondingen en zelfs bewusteloosheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 1] worden ondersteund door forensisch bewijs, waaronder letselrapportages. De verdachte heeft ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] mishandeld door hen in het gezicht te slaan. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en mishandeling, en heeft een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een contactverbod met [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/950034-19
ter berechting gevoegd parketnummer 18/145117-19
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 18/252349-17 en 21/004087-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 juni 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd te P.I. Leeuwarden te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 juni 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. O.R.R. Hetterscheidt, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 11 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Norg, althans in de gemeente Noordenveld, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, (telkens) met dat opzet
- die [slachtoffer 1] tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] bij de keel/hals heeft gegrepen en/of de keel/hals van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt/dichtgeknepen en/of enige tijd dichtgedrukt/ dichtgeknepen heeft gehouden en/of
- die [slachtoffer 1] aan haar haren heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer 1] tegen haar stoma heeft gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] tegen haar hoofd heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 11 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Norg, althans in de gemeente Noordenveld, meermalen, alhans eenmaal, (telkens) aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, (telkens) hierin bestaande dat verdachte
- die [slachtoffer 1] tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] bij de keel/hals heeft gegrepen en/of de keel/hals van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt/dichtgeknepen en/of enige tijd dichtgedrukt/ dichtgeknepen heeft gehouden en/of
- die [slachtoffer 1] aan haar haren heeft getrokken en/of - die [slachtoffer 1] tegen haar stoma heeft gestompt en/of geslagen en/of - die [slachtoffer 1] tegen haar hoofd heeft gestompt en/of geslagen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 11 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Norg, althans in de gemeente Noordenveld, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet
- die [slachtoffer 1] tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] bij de keel/hals heeft gegrepen en/of de keel/hals van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt/dichtgeknepen en/of enige tijd dichtgedrukt/ dichtgeknepen heeft gehouden en/of - die [slachtoffer 1] aan haar haren heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer 1] tegen haar stoma heeft gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] tegen haar hoofd heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 april 2019, te Berltsum, in de gemeente Waadhoeke, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] in het gezicht, althans tegen
het hoofd, te slaan en/of te stompen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de feiten 1 primair en 2 bewezen worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van al het ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat de enkele verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] onvoldoende is voor een bewezenverklaring. Nu er naar zijn mening sprake is van een unus testis-nullus testis situatie en er aldus onvoldoende steunbewijs voor de aangifte voorhanden is, kan het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de in de letselrapportage vermelde letsels niet overeenkomen met de te verwachten letsels aan de hand van de verklaring van [slachtoffer 1] dan wel dat de geconstateerde letsels een andere oorzaak kunnen hebben dan [slachtoffer 1] heeft verklaard. Voorts komt de verklaring die [slachtoffer 1] bij de politie heeft afgelegd op essentiële onderdelen niet overeen met de verklaring die zij later bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Bij het ontbreken van andere bewijsmiddelen, dient verdachte van het onder 1 ten laste gelegde integraal te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft de raadsman in het bijzonder nog aangevoerd dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Verdachte wilde aangeefster niet om het leven brengen noch heeft hij zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangeefster zou komen te overlijden. Er kan immers niet worden vastgesteld dat verdachte heeft geprobeerd aangeefster te wurgen.
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, heeft de raadsman nog betoogd dat op basis van de stukken niet kan worden vastgesteld dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] tegenstrijdig zijn en niet worden ondersteund door objectieve bewijsmiddelen zoals letselrapportages. De raadsman heeft hierbij opgemerkt dat [slachtoffer 2] tijdens zijn eerste verhoor niet heeft verklaard dat ook [slachtoffer 3] is geslagen. Pas veel later heeft hij dit in een aanvullende verklaring aangegeven.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster [slachtoffer 1]
De raadsman heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] betwist.
De rechtbank overweegt dat tijdens het verweten geweldsincident alleen verdachte en aangeefster [slachtoffer 1] aanwezig waren in de woning. Van het incident zijn geen getuigen, maar [getuige] , een buurman van [slachtoffer 1] , en een verbalisant hebben [slachtoffer 1] vlak na het incident gezien en het een en ander waargenomen over haar fysieke en geestelijke gesteldheid. Voorts is [slachtoffer 1] op de dag direct na het voorval door een forensisch arts onderzocht. Door de arts is een letselverslag opgemaakt. De verklaring van [slachtoffer 1] staat niet op zichzelf, maar wordt door de verklaringen van voornoemde personen op onderdelen ondersteund. De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar en gebruikt voor het bewijs de onderdelen van haar verklaringen die door andere bewijsmiddelen worden ondersteund. Het is de rechtbank daarbij niet gebleken dat [slachtoffer 1] op essentiële onderdelen bij de politie anders heeft verklaard dan bij de rechter-commissaris. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die voor de bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 16 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 11 augustus 2019 was ik in de woning van [slachtoffer 1] te Norg aanwezig.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 augustus 2019, opgenomen op pagina 7 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019212325 d.d. 15 augustus 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] , wonende aan de [adres 1] te Norg:
Vrijdag 9 augustus 2019 is [verdachte] bij me gekomen. Rob is het hele weekend bij mij gebleven en is ook blijven slapen.
Vanavond, 11 augustus 2019, omstreeks 19.00 uur begon [verdachte] mij te stompen op mijn schouder en met een vlakke hand sloeg hij mij op mijn rug.
Vervolgens kwam hij achter mij staan en deed zijn arm om mijn keel heen en kneep mijn keel hard dicht. Hij heeft mij meerdere keren proberen te wurgen. Hij deed dit met zijn rechterarm. Ik kreeg doordat hij mij wurgde weinig lucht. Ik ben zelf twee keer out gegaan. Hij had zijn hand, volgens mij zijn rechterhand om mijn hals en keel vast. Hij kneep mijn keel dicht nabij mijn klieren. In paniek heb ik naar zijn t-shirt gegrepen, ik zat daarbij achterover op mijn stoel. Ik hoorde toen een scheur geluid van zijn t-shirt. Ik hoorde hem toen zeggen: "Nu ga je eraan!" Hij kneep toen nog harder. Ik voel nu nog zijn vinger afdruk op mijn kaak en rond mijn keel.
Ik denk dat hij mij gedurende de tijd wel twintig tot vijfentwintig keer heeft geslagen.
Op een gegeven moment ben ik gevlucht omdat ik echt dacht dat ik het anders niet zou overleven. Ik heb toen gigantisch hard om hulp geschreeuwd. Ik weet niet meer wie er als eerste bij mij was maar uiteindelijk kwam mijn buurman [getuige] bij mij.
De meeste pijn heb ik aan mijn linkerarm, mijn stoma en mijn keel. Daarnaast voel ik dat ik moeite heb met slikken en voel zijn handafdruk nog op mijn keel staan. Ik heb meerdere blauwe plekken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 12 augustus 2019, opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
In de nacht van 11 op 12 augustus omstreeks 00.15u-00:20u ben ik wakker geworden van gegil buiten. Echt gillen. Iemand riep: "help, help". Ook hoorde ik "bel 112" en daarna opnieuw echt gegil. Het klonk echt als een angstkreet. Ik ben naar buiten gerend. Ik liep richting [adres 1] , daar woont [slachtoffer 1] . Ik zag [slachtoffer 1] over een auto hangen. Ik heb [slachtoffer 1] geroepen dat ze naar me toe moest komen en al strompelend kwam ze naar me toe bij het kleine hekje. Ze was redelijk aanspreekbaar. Ze was vooral aan het gillen. Ik weet nog dat ze schreeuwde dat "hij heel gevaarlijk was". Ik zag een man op het erf van [adres 1] staan. Ik hoorde hem iets zeggen als "kuthoer, ik vermoord je" en hij bleef maar door schreeuwen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 12 augustus 2019, opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 12 augustus 2019 omstreeks 00:30 uur kreeg ik de melding te gaan naar Norg te [adres 1] . Ter plaatse troffen wij een mevrouw in een badjas aan. Zij vertelde ons dat zij meerdere keren bij haar keel was gegrepen en dat zij daarbij twee keer bewusteloos was geraakt. [slachtoffer 1] had meerdere blauwe plekken op haar armen. Daarnaast had ze een schaafwond onder haar linker oksel, een blauw rechter oog, een blauwe plek op haar kaak, en een blauwe plek op haar knie.
5. Een forensisch geneeskundig letselverslag betreffende [slachtoffer 1] , 28 oktober 2019 opgemaakt en ondertekend door S.P.H. Letmaath, forensisch arts, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Op 12 augustus 2019 heb ik een letselonderzoek verricht bij mevrouw [slachtoffer 1] .
Letselbeschrijving (Naar aanleiding van persoonlijk lichamelijk onderzoek)
Hoofd
- Aan de achterzijde van het hoofd net boven de haargrens is een ovale onscherp
begrensde rode verkleuring zichtbaar van circa 10 bij 70 mm, waarbij de roodheid
wegdrukbaar is. Het beeld is passend bij roodheid (erytheem).
Hals
- Aan de voor- en zijkant van de hals, van het linker tot de rechter oorlel, is over de gehele hals een v-vormige onscherp begrensde rode verkleuring van de huid zichtbaar. Het beeld is het meest passend bij een onderhuidse bloeduitstorting. Aan de linkerzijde in het gebied onder en achter het oor zijn meerdere rode puntvormige verkleuringen zichtbaar. Dit betreffen puntbloedingen. Ter hoogte van de rechter kaakhoek is een paarsblauwe verkleuring van de huid zichtbaar van circa 8 bij 8 mm, daarbij zijn een drietal puntvormige rode verkleuring zichtbaar. Beeld passend bij een oppervlakkige bloeduitstorting.
Armen
- Aan de voorzijde van de linker bovenarm zijn een tiental ronde verkleuringen van de huid zichtbaar, waarbij de afmetingen variëren tussen 5 bij 5 mm en 15 bij 15 mm. Daarnaast hebben de letsels verschillende kleuren, variërend tussen blauwpaars, rood en bruingeel. Het betreft een beeld met een patroon van onderhuidse bloeduitstortingen.
- Aan de buitenzijde in het midden van de linker bovenarm is een onregelmatig gevormde en begrensde blauwpaarse verkleuring van de huid zichtbaar, in een gebied van circa 70 bij 100 mm. Het beeld betreft een onderhuidse bloeduitstorting een oppervlakkige bloeduitstorting.
De letsels zijn te verklaren door de wijze zoals door aangeefster is aangegeven.
In de hals is v-vormige roodheid van de huid van de hals zichtbaar, daarnaast is er
zwelling van de oogleden waargenomen. Tijdens het gesprek met betrokkene is er een
heesheid van de stem waargenomen en heeft betrokkene verklaard tot 2 maal toe
bewusteloos te zijn geraakt. De combinatie van de roodheid, heesheid en puntbloedingen
maakt het hoogstwaarschijnlijk dat er druk op de hals is uitgeoefend.
Met name het dichtknijpen van de keel c.q. strangulatie kan potentieel dodelijk zijn.
Er zijn meerdere subjectieve en objectieve symptomen aanwezig bij betrokkene, waardoor het letsel als potentieel levensbedreigend dient te worden beschouwd.
Bewijsoverweging
De bewijsminimumregel
Met betrekking tot het door de raadsman gestelde over het bewijsminimum overweegt de rechtbank als volgt.
De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (de zogenoemde unus-testis-nullus-testis-regel), houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat deze bepaling ziet op de tenlastelegging in haar geheel zodat niet ieder onderdeel van de tenlastelegging, waaronder begrepen de kern van de strafrechtelijke gedraging, dubbele bevestiging behoeft.
Voornoemde bewijsminimumregel brengt met zich mee dat alleen de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. Deze moet, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte, in voldoende mate steun vinden in ander bewijsmateriaal.
In deze zaak bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank voldoende ander bewijsmateriaal dat steun biedt aan de verklaring van aangeefster en de door haar geschetste concrete context. Haar verklaring komt op essentiële onderdelen overeen met andere in de bewijsmiddelen redengevende feiten en omstandigheden. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
Poging tot doodslag
Op basis van de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank dat in de nacht van 11 op 12 augustus 2019 een voorval heeft plaatsgevonden in de woning van [slachtoffer 1] , waarbij door verdachte geweld is toegepast tegen [slachtoffer 1] . De door de forensisch arts geconstateerde letsels bij aangeefster, te weten de combinatie van de roodheid, heesheid en puntbloedingen ondersteunen de verklaring van aangeefster dat verdachte haar keel heeft dichtgeknepen. Ook bevestigt de letselrapportage de verklaring van [slachtoffer 1] dat zij door verdachte tegen haar lichaam is geslagen. Aan het lichaam van [slachtoffer 1] zijn namelijk meerdere onderhuidse bloeduitstortingen geconstateerd.
Het dichtknijpen van een kwetsbaar lichaamsdeel als de keel, kan – door zuurstofgebrek – grote schade aan de hersenen toebrengen met de dood tot gevolg. Aangeefster heeft verklaard dat door het dichtknijpen van haar keel zij tweemaal buiten bewustzijn is geraakt. Door het dichtknijpen van de keel had aangeefster keelpijn en slikklachten. Ook had ze last van heesheid van de stem bij het praten. Hieruit leidt de rechtbank af dat er sprake is geweest van een zodanige kracht, duur en intensiteit van het dichtknijpen van de keel dat de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat aangeefster daardoor zou komen te overlijden.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van aangeefster gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Het onder 1 primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Betrouwbaarheid
Anders dan de raadsman heeft gesteld ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] . De verklaringen ondersteunen elkaar over en weer. De enige omstandigheid dat [slachtoffer 3] pas later als getuige een verklaring heeft afgelegd in de zaak van [slachtoffer 2] , maakt dit niet anders.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die voor de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 16 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb gedurende enige tijd een kamer gehad in pension “Welgelegen” te Berlikum.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 mei 2019, opgenomen op pagina 20 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019163070 d.d. 29 juni 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 16 april 2019 omstreeks 22:30 uur bevond ik mij op de kamer van [slachtoffer 3]
[de rechtbank leest: [slachtoffer 3] ]. Dat is in het pension "Welgelegen" aan de [adres 2] te Berlikum. Ik zag dat daar nog een man op de kamer aanwezig was. Volgens mij heet hij [verdachte] . Plotseling gaf hij mij een vuistslag in mijn gezicht. Ik voelde een hevig pijn in mijn gezicht. Ik zag later ook dat ik een wond op mijn lip had.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 mei 2019, opgenomen op pagina 25 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 16 april 2019, zat ik op mijn kamer in pension "Welgelegen"
[adres 2] te Berlikum. Ik zat op mijn kamer met [slachtoffer 2] . Ik zag dat [verdachte] toen ook binnen kwam. Ik zag dat [verdachte] met een vuist op het gezicht van [slachtoffer 2] sloeg. Ik zag dat deze vuist ook tegen het gezicht van [slachtoffer 2] kwam. [verdachte] sloeg [slachtoffer 2] expres in zijn gezicht. Ik zei tegen [verdachte] dat hij normaal moest doen. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij gelijk met een vuist in mijn gezicht sloeg. Ik voelde pijn in mijn gezicht, door deze klap. Ik heb nu nog een blaar in mijn mond. Door de klap viel ik om en kwam ik met mijn achterhoofd tegen de kachel aan. Ik heb daardoor ook nog een hoofdwond opgelopen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 juni 2019, opgenomen op pagina 30 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Nadat ik was geslagen door [verdachte] , heeft [slachtoffer 3] mij overeind geholpen. Toen ik weer op mijn voeten stond, zag ik dat [verdachte] ook [slachtoffer 3] sloeg. Hij sloeg met een volle vuist op het gezicht van [slachtoffer 3] .
Bewijsoverweging
Op basis van de voorgaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend is bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij in de periode van 11 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Norg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en
die [slachtoffer 1] bij de keel/hals heeft gegrepen en de keel/hals van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt/dichtgeknepen en enige tijd dichtgedrukt/dichtgeknepen heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 16 april 2019, te Berlikum, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in het gezicht te stompen en [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] in het gezicht
te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.primair poging tot doodslag;
2. mishandeling, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met aftrek van voorarrest, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, alcohol- en middelenverbod, een contactverbod met [slachtoffer 1] en locatieverbod voor het dorp Norg. Zij heeft voorts gevorderd al deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, te weten elf maanden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) d.d. 19 november 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 mei 2020, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
In de nacht van 11 op 12 augustus 2019 heeft verdachte [slachtoffer 1] meerdere malen tegen haar lichaam geslagen en haar keel dichtgeknepen, waardoor zij even buiten bewustzijn is geraakt. De lezingen over de aanleiding van het incident lopen uiteen. De rechtbank kan slechts gissen naar het motief van verdachte voor zijn handelen. Wel staat vast dat verdachte met zijn gedrag de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze heeft geschonden. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij het slachtoffer in haar eigen huis heeft aangevallen, terwijl verdachte daar als gast verbleef.
De wijze waarop en de omstandigheden waaronder het incident heeft plaatsgevonden, hebben grote impact gehad op het slachtoffer. Blijkens de namens haar ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring, kampt zij door het incident met ernstige psychische problemen waarvoor zij zich onder behandeling zal stellen.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , door deze slachtoffers met zijn vuisten tegen hun gezicht te slaan. Ook de lichamelijke integriteit van deze slachtoffers is door verdachte geschaad.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In deze zaak neemt de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden als uitgangspunt.
Door de ontkennende houding van verdachte heeft de reclassering geen strafadvies kunnen geven en het risico op geweldsdelicten niet kunnen inschatten. Gelet op de indruk die de reclassering van verdachte heeft bij het uitoefenen van het toezicht (in verband met eerder opgelegde voorwaardelijke straffen) en de justitiële documentatie van verdachte, wordt het algemeen recidiverisico als gemiddeld geschat. In de dossierstukken zijn er sterke aanwijzingen dat verdachte ten tijde van het incident met [slachtoffer 1] onder invloed van alcohol was en dat deze omstandigheid daarbij een rol heeft gespeeld.
Verdachtes ontkennende en enigszins bagatelliserende proceshouding, geeft ervan blijk dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag en onvoldoende inzicht heeft in de gevolgen die zijn handelen voor met name [slachtoffer 1] heeft gehad.
Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat [slachtoffer 1] nog in bezit zou zijn van goederen die verdachte toebehoren en dat verdachte deze terug wil hebben. Op aandringen van de rechtbank heeft verdachte aangegeven dat hij niet zelf, maar slechts via een derde persoon zal regelen dat de bedoelde goederen worden opgehaald.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het aangewezen dat er een stok achter de deur is om verdachte ervan te weerhouden contact met [slachtoffer 1] te zoeken.
De rechtbank zal om deze reden een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het geboden en passend aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijke strafdeel worden de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden verbonden, te weten een meldplicht, ambulante behandelverplichting, een alcohol- en drugsverbod, een contactverbod en een locatieverbod.
De algemene en bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht zullen niet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank heeft hierbij gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf, in samenhang met het feit dat verdachte in voorlopige hechtenis verblijft. Dit maakt dat het bij onderhavig vonnis dadelijk uitvoerbaar verklaren van de voorwaarden en het toezicht niet opportuun is.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:

Ten aanzien van feit 1[slachtoffer 1] een totaalbedrag van € 7.911,54 bestaande uit € 411,54 ter vergoeding van materiële schade en € 7.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

Ten aanzien van feit 2
[slachtoffer 2] met een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Vordering [slachtoffer 1]
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de officier van justitie aangevoerd dat de posten “lader laptop” en “kentekenpas” niet in aanmerking komen voor vergoeding, nu de kosten die daarbij zijn gemaakt niet kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade. Na aftrek van deze kosten blijft een bedrag van € 330,09 over dat in aanmerking komt voor vergoeding van de materiële schade.
Verder heeft de officier van justitie betoogd dat de gestelde immateriële schade in zijn geheel moet worden toegewezen. Dit komt tezamen neer op een toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 7.830,09 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vordering [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 500,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, nu hij voor vrijspraak heeft gepleit, betoogd dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] moeten worden afgewezen.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vorderingen onvoldoende onderbouwd zijn en dat het uitzoeken van het een en ander voor een onevenredige belasting van het strafproces zal zorgen. Hij heeft daarom geconcludeerd dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk moeten worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Vordering van [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat benadeelde partij [slachtoffer 1] schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. Over de hoogte van het toe te kennen bedrag overweegt de rechtbank het volgende.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade oordeelt de rechtbank dat de kosten die betrekking hebben op het aanschaffen van een lader van een laptop (€ 49,95) en kentekenpas (€ 31,50) niet als rechtstreekse schade zijn aan te merken. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. Bij herberekening wordt het materiële schadebedrag vastgesteld op € 330,09.
Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat de geleden immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 2.000,-.
Op basis van het vorenstaande wordt de vordering van [slachtoffer 1] toegewezen tot een totaalbedrag van € 2.330,09. Voor het overige deel wordt [slachtoffer 1] niet ontvankelijk verklaard in de vordering.
Vordering [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 500,-. Voor het overige deel wordt [slachtoffer 2] niet ontvankelijk verklaard in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte jegens beide benadeelde partijen vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte alle voornoemde schadebedragen zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

18.252349-17

Bij onherroepelijk vonnis van 5 maart 2018 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is verdachte ter zake van het rijden onder invloed veroordeeld tot - onder meer - een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 19 maart 2018. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.

21.004087-18

Bij onherroepelijk arrest van 6 maart 2019 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, te Leeuwarden, is verdachte ter zake van overtreding van de Opiumwet veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 21 maart 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 7 november 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de hiervoor genoemde voorwaardelijk opgelegde straffen.
De rechtbank overweegt dat veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de respectievelijke proeftijden. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast. Gelet op het feit dat het thans bewezen verklaarde van geheel andere aard is dan de feiten waarvoor de voorwaardelijke straffen zijn opgelegd en voorts gelet op de specifieke omstandigheden van deze zaak, zal de rechtbank de vorderingen van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde strafdelen afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 36f, 57, 287, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd zich (telefonisch) meldt bij de reclassering van de VNN te Assen, Overcingellaan 19, telefoonnummer 0592-306666 en zich blijft melden op de afspraken met de reclassering, zo veel en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde zal meewerken aan diagnostiek en de eventueel daaruit voorvloeiende ambulante behandeling bij een door de reclassering nader te bepalen zorginstelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en verdovende middelen en ten behoeve van de naleving van dit verbod zal meewerken aan urineonderzoek en ademonderzoek;
4. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op 19 september 1969;
5. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in het dorp Norg, in de gemeente Noordenveld.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.330,09(zegge: tweeduizend driehonderddertig euro en negen eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1]te betalen een bedrag van
€ 2.330,09(zegge: tweeduizend driehonderddertig euro en negen eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 33 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 330,09,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1]daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen
Ten aanzien van feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 500,-(zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van
€ 500,-(zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag betreft vergoeding van immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.252349-17

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen van 5 maart 2018.

21.004087-18

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, te Leeuwarden van 6 maart 2019.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. R. Depping en mr. L.E.A. Jonkers, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juni 2020.
Mr. Jonkers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.