In deze zaak is een 38-jarige man veroordeeld voor het tweemaal tegen betaling hebben van seks met een zeventienjarig en dus minderjarig meisje. De rechtbank oordeelt dat dit een ernstig zedendelict is, ongeacht of de minderjarige het zelf wilde of dat de verdachte op de hoogte was van haar leeftijd. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De zaak kwam ter terechtzitting op 23 juni 2020, waar de verdachte aanwezig was met zijn advocaat, mr. M.A.J. van der Klaauw, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. R.G. de Graaf.
De tenlastelegging betrof ontucht gepleegd met een minderjarige die zich beschikbaar stelde voor seksuele handelingen tegen betaling. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van verhoor van de minderjarige. De rechtbank benadrukt dat de wetgever minderjarigen wil beschermen tegen ondoordachte beslissingen en dat de gevolgen van prostitutie op jonge leeftijd ernstige psychische schade kunnen veroorzaken.
Bij de strafbepaling heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de impact van de veroordeling op zijn leven en zijn restaurant. De rechtbank concludeert dat de straf een afschrikwekkende werking moet hebben om anderen te ontmoedigen soortgelijke feiten te plegen. De rechtbank heeft de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 248b van het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals deze ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden. Het vonnis is uitgesproken op 7 juli 2020 door de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland.