In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van huiselijk geweld. De tenlastelegging omvatte twee feiten: zware mishandeling van zijn echtgenote op 22 september 2019 en mishandeling op 13 september 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig bewijs was voor het eerste feit, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd zijn echtgenote van de trap te duwen, en heeft hem daarvan vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de zoon van de aangeefster, die het voorval had waargenomen, niet voldoende steunbewijs bood, en dat andere omstandigheden, zoals het wederzijds alcoholgebruik, de verklaring van de verdachte konden ondersteunen.
Ten aanzien van het tweede feit, de mishandeling op 13 september 2019, heeft de rechtbank geoordeeld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte had zijn echtgenote hard tegen haar gezicht geslagen, wat resulteerde in een gebroken neus. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling.
De rechtbank heeft in haar oordeel ook de eerdere veroordelingen van de verdachte voor huiselijk geweld meegewogen, evenals de aanbevelingen van de reclassering en psycholoog. De uitspraak benadrukt de ernst van huiselijk geweld en de noodzaak van behandeling en toezicht om recidive te voorkomen.