ECLI:NL:RBNNE:2020:2474

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
18/920017-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en bedreiging met misdrijf tegen het leven

Op 9 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling en bedreiging. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd in P.I. Leeuwarden, werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] op 10 juni 2018 in Assen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte [slachtoffer 1] meermalen met gebalde vuisten heeft geslagen, wat resulteerde in een sleutelbeenbreuk en een middenhandsbeenfractuur. De rechtbank concludeerde dat dit letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden gekwalificeerd, omdat het langdurige gevolgen had voor de gezondheid van [slachtoffer 1].

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van bedreigingen aan het adres van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op 6 maart 2020, waarbij hij hen met verkrachting en andere misdrijven tegen het leven heeft bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze bedreigingen, die als ernstig en bedreigend werden ervaren door de slachtoffers. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een klinische behandeling en een contactverbod met [slachtoffer 1].

De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 2.500,- toegewezen aan [slachtoffer 1] voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat dit deel van de vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/920017-20
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/220051-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 juli 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd te P.I. Leeuwarden.
Ter terechtzitting van 12 juni 2020 is de zaak door de politierechter verwezen naar de meervoudige kamer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de meervoudige kamer van 25 juni 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr A.P.E.M. Pover, advocaat te Meppel.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18/220051-19
verdachte op of omstreeks 10 juni 2018, te Assen aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, al dan niet met (een) tot vuist gebalde hand(en) (zeer krachtig) in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of schouder(s) en/of een hand en/of het lichaam, heeft geslagen of gestompt;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, subsidiair dat
verdachte op of omstreeks 10 juni 2018, te Assen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld, door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, al dan niet met (een) tot vuist gebalde hand(en) (zeer krachtig) in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of schouder(s) en/of een hand en/of het lichaam, heeft geslagen of gestompt, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder meer) een sleutelbeenbreuk links en/of een middenhandsbeen fractuur rechts ten gevolge heeft gehad;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, meer subsidiair dat
verdachte op of omstreeks 10 juni 2018, te Assen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld, door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, al dan niet met (een) tot vuist gebalde hand(en) (zeer krachtig) in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of schouder(s) en/of een hand en/of het lichaam, heeft geslagen of gestompt.
parketnummer 18/920017-20
1.
verdachte op of omstreeks 6 maart 2020, te Assen, (althans) in de gemeente Assen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met verkrachting en/of enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, een bericht of berichten heeft gestuurd met daarin (onder andere) de navolgende dreigende tekst(en)
en/of dreigende woorden "Ga maar aangifte doen, ik maak je hartstikke dood zodra ik je gevonden heb." en/of "Jij moet nog vaak verkracht, vernedert en genegeerd worden met die vieze kankerkop van je. Je gaat eraan. Dood. Sterf. Wees bang." en/of Ik kies jou niet als zus. ik kies jou als mijn eerste slachtoffer.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
verdachte op of omstreeks 6 maart 2020, te Groningen, (althans) in de gemeente Groningen [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, een bericht of
berichten heeft gestuurd met daarin (onder andere) de navolgende dreigende tekst(en) en/of dreigende woorden: "Hey hondelul, ontsla me dan. zo ziet het er bij jullie thuis allemaal uit straks (foto omgegooide kast, kapotte goederen en veel troep) Als de meubels op zijn kom ik wel naar kantoor. Kankerklijers. Sterf. Ontsla me dan godverdomme anders kom ik echt die kant op", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
verdachte op of omstreeks 7 maart 2020, te Assen, (althans) in de gemeente Assen, [slachtoffer 4] , werkzaam als arrestantenverzorger op/aan het cellencomplex van het hoofdbureau van politie, heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4] onverhoeds bij diens linkerhand, waarin die [slachtoffer 4] een beker hete koffie voor hem, verdachte, vast had, heeft vast- of beetgepakt en/of vervolgens in de richting van het gezicht van [slachtoffer 4] heeft geduwd of
geslagen, waardoor, althans mede waardoor, die [slachtoffer 4] die hete koffie tegen
zijn linkerwang, althans in het gezicht, kreeg.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder parketnummer 18/220051-19 primair ten laste gelegde feit en de onder parketnummer 18/920017-20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 18/220051-19 primair en subsidiair ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat het handelen van verdachte enkel te kwalificeren is als mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), zoals meer subsidiair is ten laste gelegd.
Wat betreft de onder parketnummer 18/920017-20 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman ten aanzien van de feiten 1 en 3 geen bewijsverweer gevoerd en ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde betoogd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken omdat uit de woorden die door verdachte zijn gebezigd niet kan worden afgeleid dat hij aangever [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/220051-19 primair ten laste gelegde feit en de onder parketnummer 18/920017-20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder parketnummer 18/220051-19 primair ten laste gelegde als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 juni 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 juni 2018, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018146506 d.d. 24 juli 2018, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 10 juni 2018, opgenomen op pagina 14 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018146506 d.d. 24 juli 2018;
4. een schriftelijk bescheid, te weten een brief, opgemaakt door J.T.W. van Loenen, revalidatiearts, d.d. 9 april 2019, als bijlage gevoegd bij het verzoek tot schadevergoeding d.d. 9 juni 2020.
5. een schriftelijk bescheid, te weten een brief, opgemaakt door I.F. Donse, chirurg, d.d. 3 oktober 2019, als bijlage gevoegd bij het verzoek tot schadevergoeding d.d. 9 juni 2020.
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder parketnummer 18/920017-20 onder 1 ten laste gelegde feit als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 juni 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 maart 2020, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020059764 d.d. 8 maart 2020 inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder parketnummer 18/920017-20 onder 2 ten laste gelegde feit als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 juni 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 maart 2020, opgenomen op pagina 44 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020059764 d.d. 8 maart 2020 inhoudend de verklaring van [getuige] (namens [slachtoffer 3] );
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 8 maart 2020, opgenomen op pagina 59 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020059764 d.d. 8 maart 2020 inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] .
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder parketnummer 18/920017-20 onder 3 ten laste gelegde feit als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 juni 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 maart 2020, opgenomen op pagina 63 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020059764 d.d. 8 maart 2020 inhoudend de verklaring van [slachtoffer 4] .
t.a.v. parketnummer 18/220051-19
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan door de raadsman is betoogd, het letsel dat verdachte bij aangever [slachtoffer 1] heeft toegebracht te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 Sr wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
De rechtbank stelt aan de hand van voornoemde bewijsmiddelen vast dat door de verdachte aan [slachtoffer 1] letsel is toegebracht, te weten een sleutelbeenbreuk en een middenhandsbeen fractuur. De sleutelbeenbreuk was van dien aard dat een operatie noodzakelijk is gebleken, terwijl thans nog geen uitzicht is op (volledig) herstel. Op 9 april 2019, tien maanden na de operatie, was sprake van aanhoudende pijn en functionele beperkingen in de linkerschouder en arm. Dit belemmerde [slachtoffer 1] in zijn dagelijkse activiteiten. Op het moment van opmaken van het verzoek tot schadevergoeding (9 juni 2020) blijkt dat [slachtoffer 1] nog steeds kampt met een beperking in de beweging van zijn linkerschouder.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het letsel zwaar lichamelijk letsel in de zin van art. 302 Sr oplevert. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
t.a.v. parketnummer 18/920017-20
Wat betreft het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat, anders dan door de raadsman is betoogd, de woorden die door verdachte zijn gebezigd te kwalificeren zijn als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachte heeft immers, naast allerlei andere bedreigingen, onder andere het woord ‘sterf’ geuit in de richting van aangever [slachtoffer 3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/220051-19 primair ten laste gelegde feit en de onder parketnummer 18/920017-20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18/220051-19
verdachte op 10 juni 2018 te Assen aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen met tot vuist gebalde handen zeer krachtig tegen het hoofd en schouders en een hand en het lichaam te stompen.
parketnummer 18/920017-20
1
verdachte omstreeks 6 maart 2020, te Assen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met verkrachting en enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] meermalen berichten te sturen met daarin (onder andere) de navolgende dreigende teksten en dreigende woorden "Ga maar aangifte doen, ik maak je hartstikke dood zodra ik je gevonden heb" en "Jij moet nog vaak verkracht, vernederd en genegeerd worden met die vieze kankerkop van je. Je gaat eraan. Dood. Sterf. Wees bang" en “ik kies jou niet als zus. Ik kies jou als mijn eerste slachtoffer";
2.
verdachte op 6 maart 2020, te Groningen, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 3] meermalen berichten te sturen met daarin (onder andere) de navolgende dreigende teksten en dreigende woorden: “Hey hondelul, ontsla me dan en zo ziet het er bij jullie thuis allemaal uit straks en als de meubels op zijn kom ik wel naar kantoor. Kankerklijers. Sterf. Ontsla me dan godverdomme anders kom ik echt die kant op”;
3.
verdachte op 7 maart 2020, te Assen, [slachtoffer 4] , werkzaam als arrestantenverzorger aan het cellencomplex van het hoofdbureau van politie, heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 4] onverhoeds bij diens linkerhand, waarin die [slachtoffer 4] een beker hete koffie voor hem, verdachte, vast had, heeft vastgepakt en vervolgens in de richting van het gezicht van [slachtoffer 4] heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer 4] die hete koffie in het gezicht kreeg.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18/220051-19
Zware mishandeling.
parketnummer 18/920017-20
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd en bedreiging met verkrachting;
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
3. Mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/220051-19 primair ten laste gelegde feit en de onder parketnummer 18/920017-20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen waarvan 115 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daaraan als bijzondere voorwaarden gekoppeld een klinische behandeling met een maximale termijn van één jaar en een verbod om contact te leggen met [slachtoffer 1] . De officier van justitie heeft bij het bepalen van de eis rekening gehouden met de omstandigheid dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om geen klinische behandeling als bijzondere voorwaarde te koppelen aan de straf, maar een ambulante behandeling zodat verdachte zijn eigen regie kan behouden ten tijde van de behandeling. Dit is van belang gezien de persoonlijkheid en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast heeft de raadsman bepleit om als bijzondere voorwaarde een drugsverbod op te leggen.
Wat betreft een eventueel verbod om contact te leggen met aangever [slachtoffer 1] heeft de raadsman betoogd dat dit gelet op het tijdsverloop niet meer aan de orde is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van de reclassering van 7 januari 2020, 11 juni 2020 en 22 juni 2020 en het Pro Justitia rapport van 17 juni 2020, opgemaakt door dr. L.E.E. Ligthart, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer 1] , een vriend van hem bij wie hij die nacht logeerde, waardoor die [slachtoffer 1] fors letsel heeft bekomen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van zijn zus en zijn leidinggevende op het werk en de mishandeling van een arrestantenverzorger. De omstandigheden waaronder de mishandelingen zijn begaan en de bedreigingen zijn geuit, hebben bij de slachtoffers, blijkens hun aangiftes, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Zo gingen de bedreigingen aan zijn zus gepaard met het toezenden aan haar van afschuwwekkende foto’s van gewelddadigheden, om zo de bedreigingen kracht bij te zetten. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij [slachtoffer 1] in diens woning heeft mishandeld en zijn zus en leidinggevende heeft bedreigd terwijl hij met hen een vriendschappelijke- dan wel familiaire- dan wel een werkrelatie onderhield.
Toerekeningsvatbaarheid
Verdachte is door dr. L.E.E. Ligthart, klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog, onderzocht. Naar aanleiding van dit onderzoek is een Pro Justitia rapport uitgebracht op 17 juni 2020. Uit dit rapport blijkt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens, te weten complexe pathologie in de vorm van een ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis in het perspectief van een belaste levensgeschiedenis. Daarnaast is sprake van chronisch ernstig cannabisgebruik en waarschijnlijk hieraan gekoppelde waanachtige en achterdochtige belevingen. Verdachte liet tijdens het onderzoek zien dat hij ineens kon omslaan in zijn gedrag en boos kon worden. Dit werd meestal veroorzaakt door een gevoel van onbegrip of het denken het niet goed te doen. Volgens de rapporteur kunnen de ten laste gelegde feiten voor een belangrijk deel vanuit de gediagnosticeerde ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens worden verklaard. Het advies is dan ook om de feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich met deze conclusie en maakt die tot de hare. De ten laste gelegde feiten worden verdachte derhalve in verminderde mate toegerekend. De rechtbank houdt hier bij het bepalen van de straf rekening mee.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten door een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, zijn volgens de rechtbank niet aanwezig.
Door dr. Ligthart, voornoemd, is geadviseerd om, ter beperking van de kans op herhaling van soortgelijke feiten, verdachte ter behandeling te doen opnemen in een forensische kliniek. Dit in verband met verdere diagnostiek, adequate medicatie instelling en het opstarten van een behandelprogramma gericht op het leren omgaan met zijn ziektebeeld, met name ten aanzien van de impulsdoorbraken en de aan de verslaving gerelateerde problematiek. De behandeling dient plaats te vinden in een klinische setting omdat er in het verleden al diverse (ambulante) behandelpogingen zijn gedaan die nooit werden afgerond en nooit tot het gewenste resultaat hebben geleid.
Uit het reclasseringsrapport van 22 juni 2020 -in aanvulling op het reclasseringsrapport van 11 juni 2020- blijkt dat de reclassering het advies van een klinische opname volgt.
De reclassering adviseert voorts om als bijzondere voorwaarden te stellen een meldplicht bij de reclassering, -ná de klinische opname dan wel indien klinische opname niet mogelijk is:- een ambulante behandeling en een drugsverbod.
De rechtbank sluit zich aan bij deze adviezen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.
Aan het voorwaardelijke strafgedeelte worden als bijzondere voorwaarden gekoppeld een meldplicht bij de reclassering, een klinische behandeling voor de duur van maximaal één jaar, welke gevolgd wordt door een ambulante behandeling indien de reclassering dit noodzakelijk acht, een drugsverbod en een contactverbod met [slachtoffer 1] .
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, op de voet van artikel 14 e Sr dadelijk uitvoerbaar zijn. De rechtbank heeft daarbij allereerst de ernst van het feit in aanmerking genomen. Verdachte heeft immers fors geweld gebruikt waardoor aangever [slachtoffer 1] zwaar letsel heeft bekomen. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen de omstandigheid dat verdachte dit feit, blijkens zijn eigen verklaring en hetgeen aangever hierover heeft verklaard, in een opwelling heeft gepleegd terwijl hij het geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] met wie hij ten tijde van het plegen van het feit bevriend was en in wiens woning hij verbleef. Als laatste heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er volgens rapporteur dr. Ligthart sprake is van een hoog risico op herhaling van ontremd, onaangepast en agressief gedrag.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 7.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing vatbaar is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen omdat er geen veroordeling kan volgen voor het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. De raadsman heeft subsidiair betoogd dat de vordering dient te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] de schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/220051-19 primair bewezen verklaarde.
Gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, acht de rechtbank de vordering naar redelijkheid en billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juni 2018.
De benadeelde partij zal voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18/220051-19 primair ten laste gelegde feit en de onder parketnummer 18/920017-20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot vijf maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich uiterlijk vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) op het adres Overcingellaan 19, 9401 LA Assen en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd, voor de duur van maximaal één jaar zal laten opnemen in een forensische kliniek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in samenspraak met de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd, indien dit door de reclassering noodzakelijk wordt geacht, ná de klinische behandeling, ambulant onder behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek VNN Assen of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn persoonlijkheidsproblematiek, zolang de reclassering dat nodig vindt;
4. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
5. dat veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op 27 augustus 1976, wonende te Assen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Ten aanzien van 18/220051-19:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
2.500,-(zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt veroordeelde in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien veroordeelde aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. R. Depping en mr. J.G. de Bock, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2020.
Mr. De Bock, voornoemd, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.