ECLI:NL:RBNNE:2020:2467

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
18/730231-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake straatroof met geweld in Dokkum

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een straatroof in Dokkum op 19 oktober 2019. De verdachte, geboren in 2000, werd ervan beschuldigd samen met anderen een Gucci T-shirt en een hoeveelheid weed te hebben gestolen van een slachtoffer, waarbij geweld werd gebruikt. Tijdens de zittingen op 18 en 24 juni 2020 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.D. Nijenhuis, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat het Gucci T-shirt was gestolen, maar dat de weed wel degelijk was weggenomen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van het steken met een mes, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij op dat moment betrokken was bij het geweld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 360 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de verdachte, waaronder behandeling in een forensisch psychiatrische instelling. Daarnaast werd de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan het slachtoffer, die een totaalbedrag van € 2.153,94 vorderde, wat door de rechtbank werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730231-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/091666-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 juli 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende te [verblijfadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2020 en 24 juni 2020.
Op de zitting van 18 juni 2020 is verdachte verschenen, bijgestaan door mr. J.D. Nijenhuis, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.
Op de zitting van 24 juni 2020 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten. Verdachte en zijn raadsman zijn hierbij niet verschenen. Het openbaar ministerie was toen opnieuw vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân, op of aan de openbare weg de Aalsumerpoort, althans een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een Gucci T-shirt en/of een hoeveelheid weed, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of met een voorwerp heeft/hebben gestoken en/of gesneden in zijn borst.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit, met uitzondering van het wegnemen van het Gucci T-shirt.
Zij heeft aangevoerd dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de inhoud van de aangifte en er daarom vanuit gaat dat de weed van [slachtoffer] is gestolen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat er geen sprake is van het ten laste gelegde voltooide delict.
De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Er zijn redenen om te twijfelen aan de aangifte: aangever heeft eerst terughoudend verklaard en heeft later zijn verklaring wel bijgesteld, maar hij zou daarin ook iets kunnen hebben achtergehouden. Bovendien blijkt uit het dossier dat er nog gezocht is naar de weed door een aantal verdachten. Dit laatste ondersteunt de verklaringen van de verdachten dat de weed niet is weggenomen door één van hen.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte vrijgesproken moet worden van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het steken met het mes. Bij het maken van het plan is niet gesproken over een mes en verdachte wist niet dat iemand een mes bij zich had. Verdachte hoefde er dan ook geen rekening mee te houden dat er kon worden gestoken met een mes. De conclusie moet dan ook zijn dat verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt van dit gepleegde geweld. Verdachte had zich bovendien al aan het geweld onttrokken voordat gestoken werd.
Oordeel van de rechtbank
Voltooid delict
Aan verdachte is ten laste gelegd - voor zover hier van belang - dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een voltooide diefstal van een T-shirt van het merk Gucci en weed. Deze diefstal zou gepleegd zijn met geweld en/of bedreiging met geweld.
De rechtbank is -met de officier van justitie en de raadsman- van oordeel dat niet bewezen kan worden dat een Gucci T-shirt die bewuste avond is gestolen. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend te bewijzen is dat de weed is gestolen, omdat zij geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de verklaring van aangever [slachtoffer] daarover. Alhoewel hij in zijn allereerste verklaring niet volledige openheid van zaken heeft gegeven, heeft hij dat in zijn latere verklaringen wel gedaan. Zijn latere verklaringen worden ook in hoofdlijn ondersteund door andere bewijsmiddelen. Enkel op het punt of de weed wel of niet is weggenomen, verschillen de verklaringen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aangever op dit punt niet te geloven.
Steken met het mes
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beoordeling of de betrokkenheid van verdachte aan het steken met het mes van zodanig gewicht is dat van medeplegen kan worden gesproken, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
[medeverdachte 1] had een mes bij zich en hij heeft [slachtoffer] hiermee gestoken. Er is een nauwkeurig plan gemaakt om [slachtoffer] te beroven. Bij het maken van dit plan is verdachte zonder meer betrokken geweest. Hierbij is een duidelijke rolverdeling afgesproken en ook is afgesproken dat er geweld zou worden gebruikt. Dit geweld zou bestaan uit slaan en het gebruiken van pepperspray. Niet blijkt echter uit het dossier dat in het bijzijn van verdachte is gesproken over een mes of dat verdachte wist dat één van de medeverdachten een mes bij zich had. Weliswaar heeft verdachte bij de uitvoering van de diefstal met geweld een belangrijke rol gespeeld en daarbij nauw en bewust samengewerkt met zijn mededaders, niet kan worden vastgesteld dat verdachte een rol heeft gespeeld op het moment dat het mes tegen [slachtoffer] werd gebruikt. Verdachte was toen immers al weggerend.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten ten aanzien van het steken met het mes niet is komen vast te staan. Er is in zoverre geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan dit ten laste gelegde onderdeel is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen van het steken met het mes.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 18 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb samen met anderen een plan gemaakt om [slachtoffer] te beroven van zijn weed. Op 19 oktober 2019 kwam [slachtoffer] naar Dokkum. Volgens het gemaakte plan heb ik hem bij het station opgehaald en hem naar een met de anderen afgesproken plek gebracht. [slachtoffer] had weed bij zich. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn vervolgens, volgens afspraak, uit de bosjes gesprongen en hebben [slachtoffer] beiden meermalen geslagen. Pander stond op de uitkijk.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 23 oktober 2019, opgenomen op pagina 42 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 25 d.d. 20 december 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik zou op zaterdagavond 19 oktober 2019 naar een jongen gaan in Dokkum. Ik zou hem wat weed verkopen en een trui. Deze jongen is genaamd [verdachte] . [verdachte] belde me de afgelopen week. [verdachte] zocht weed. [verdachte] wilde twee ons weed hebben. We spraken af, dat hij 450 per ons weed zou betalen, dus in totaal 900 euro voor de weed.
Ik ben met de bus van Leeuwarden naar Dokkum gegaan. In de bus heb ik contact met [verdachte] gehad. Dit was vlak voor dat ik aankwam. Het verbaasde me dus dat [verdachte] binnen zo'n korte tijd op het station stond. Ik zag dat hij midden op het station stond.
Toen we elkaar op het station hadden ontmoet wilde ik hem een jointje laten proeven. Hij moest toch weten hoe het spul was, wat hij zou kopen. Ik stelde voor om op het station eentje te draaien. Het station was verder leeg. [verdachte] zei tegen mij, dat we beter een stukje door konden lopen. We zijn naar een steeg gelopen en kwamen uit bij bosjes. Ik heb nog geplast in die bosjes. Gek genoeg heb ik nog in die bosjes zitten kijken of ik ook iemand zag.
Ik zag niemand. We stonden tegen die bankjes aan. De bankjes staan gelijk links uit die steeg. De spullen, die ik aan [verdachte] zou verkopen had ik in mijn jaszak. Ik bedoel hiermee de twee gripzakken met weed.
Ik draaide de joint met de weed uit één van de twee gripzakken, die ik bij me had. Ik was op een gegeven moment bijna klaar met het draaien van die joint. Ik zag toen dat [verdachte] twee stappen achteruit deed. Vervolgens zag ik twee mannen uit de bosjes op mij af komen. Eén van de twee droeg sowieso een bivakmuts. Ze hadden beiden een capuchon op en droegen donkere kleding. Het ging allemaal zo snel. Ze vielen me aan, vanaf het moment dat ze uit de bosjes kwamen. Ik moest mijn spullen afgeven. Ik probeerde weg te rennen. Maar ze stonden een meter van mij af. Ik werd van achteren beetgepakt en kreeg een arm om mijn nek. Ik kreeg gelijk een klap tegen mijn hoofd. Ik had het gevoel of vloog ik door de lucht, ik ben flink door de straat geslingerd. Ik ben tegen mijn rug aangeschopt. Ik heb een schop tegen mijn ribbenkast aangehad. Toen ze klaar waren met het geven van klappen ben ik weggerend.
U vraagt hoe ze die zakken met weed van mij af hebben gepakt. Zoals gezegd, droeg ik de twee gripzakken in mijn jaszak. Door de twee jongens werd de jas over mijn hoofd getrokken en uitgescheurd. De zakken werd uit mijn jaszak gehaald. Doordat de jas over mijn hoofd zat, kon ik niet zien wie dit heeft gedaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 november 2019, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Na de steekpartij in Dokkum op 19 oktober 2019, zijn camerabeelden van het bedrijf Hiatus BV veiliggesteld. Dit bedrijf, gelegen aan de straat Bij 't Station 2 te Dokkum, heeft aan zijn bedrijfspand twee camera's hangen.
Film 4. Ingezoomde camerabeelden van het incident op de plaats delict.
NN1 en NN2 lopen naar twee andere personen, NN3 en NN4.
NN1 loopt op NN3 af, tilt meerdere malen zijn rechterarm omhoog en laat deze op NN3 neerkomen.
NN1, NN2 en NN3 lijken in gevecht en verplaatsen zich naar rechts. Hierbij is te zien dat NN1 meerdere malen zijn rechterarm omhoog brengt en een stompende beweging maakt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 19 oktober 2019 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân, op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid weed, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestond dat zijn mededaders die [slachtoffer] hebben geslagen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte veroordeeld tot:
 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, volgens de berekening van de officier van justitie 233 dagen;
 een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 307 dagen met een proeftijd van 3 jaren met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, te weten:
o een meldplicht bij Fivoor GGZ,
o een klinische behandeling voor de duur van maximaal één jaar, gerekend vanaf de datum van opname, te weten 11 juni 2020, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling,
o aansluitend aan de klinische behandeling meewerken aan een ambulante behandeling,
o en aansluitend aan de klinische opname meewerken aan begeleid wonen en/of maatschappelijke opvang, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht en
o meewerken aan middelencontrole.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat een deels voorwaardelijke straf met de geadviseerde bijzondere voorwaarden passend is en dat verdachte zich wil houden aan deze voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van Reclassering Nederland d.d. 2 april 2020, het NIFP rapport d.d. 25 maart 2020 van prof. dr. F. Koenraadt, gezondheidspsycholoog, het NIPF rapport d.d. 11 maart 2020 van C.J.F. Kemperman, psychiater, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met drie anderen een plan gemaakt en uitgevoerd om iemand te beroven van zijn weed. Het slachtoffer kwam naar Dokkum in de veronderstelling dat hij weed zou verkopen aan verdachte. Verdachte heeft vervolgens het slachtoffer aangesproken en meegenomen naar een met de medeverdachten afgesproken plek. Verdachte vroeg hierop het slachtoffer om een joint om de kwaliteit van de meegebrachte weed te testen. Op het moment dat de joint werd gedraaid, werd het slachtoffer aangevallen door twee medeverdachten die zich in de bosjes hadden verstopt. De vierde verdachte stond op de uitkijk. Het slachtoffer is meermalen hard, in onder meer zijn gezicht, geslagen. Het slachtoffer is daarbij ook door één van de medeverdachten gestoken. Dit laatste rekent de rechtbank verdachte niet aan. Maar het vooropgezette plan om iemand, met meerdere personen, met geweld van zijn weed te beroven vindt de rechtbank een ernstig feit.
Volgens het strafblad van verdachte is hij een keer eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit, namelijk een inbraak die hij ook met een ander of anderen heeft gepleegd.
Uit de rapportages van de psycholoog en psychiater blijkt dat verdachte lijdt aan een psychotische stoornis en dat er sprake is van middelenmisbruik. Daarnaast heeft verdachte psychosociale problemen. Dankzij de structuur van de detentie en de daarin aangeboden behandeling en het regelmatig innemen van medicijnen, is het psychotische beeld verdwenen.
Beide deskundigen hebben aangegeven dat de stoornissen en aandoeningen ook ten tijde van het bewezenverklaarde aanwezig waren en hebben geadviseerd verdachte het feit in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over.
De psycholoog en psychiater hebben beiden een klinische behandeling geadviseerd. De psycholoog heeft hieraan toegevoegd dat hierna een ambulante behandeling en het wonen in een begeleide woonvorm passend is. Contact met het ouderlijk gezin is essentieel en dat geldt met name voor de moeder. De behandelingen kunnen volgens beide deskundigen plaats vinden in het kader van bijzondere voorwaarden gekoppeld aan een voorwaardelijke straf. Een ruimere proeftijd is aanbevolen, aldus de psycholoog.
De reclassering heeft dit advies overgenomen en nader uitgewerkt.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten is bij een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging, zonder relevante recidive, zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt. Strafvermeerderend werkt dat verdachte samen met drie andere personen heel berekenend met een weloverwogen plan, het slachtoffer met geweld heeft beroofd van zijn weed. Wel houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De voorlopige hechtenis van verdachte is na (volgens de berekening van de rechtbank) 234 dagen geschorst en verdachte is in het kader van schorsingsvoorwaarden opgenomen , in de FPA in Franeker. Verdachte doet het goed in de FPA en heeft gezegd ook graag behandeld te willen worden.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan het voorarrest passend is, zodat dat de klinische opname in de FPA voortgezet kan worden. De rechtbank zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en daaraan de geadviseerde en gevorderde bijzondere voorwaarden koppelen. Dit met uitzondering van de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname tijdens de fase van de ambulante behandeling.
Een klinische opname, ook al is deze kortdurend, geldt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad als vrijheidsbenemende straf waarvan de oplegging aan de rechter is voorbehouden en niet aan de reclassering kan worden overgelaten.
De rechtbank zal de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf wel matigen, gelet op de vrijspraak voor het steken met het mes en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals hiervoor benoemd.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. mr. W.A. Bruinsma-Woudstra heeft de vordering ter zitting mondeling aangepast. Gevorderd worden de volgende posten:
- € 140,00 : ziekenhuisdaggeldvergoeding
- € 857,10 : kosten ambulancevervoer
- € 2.379,11 : kosten van behandeling en verpleging in het MCL
- € 13,94 : kosten pijnstillende medicatie
- € 806,30 : kosten vervanging kleding en tasje
- € 2.280,00 : verlies inkomsten
- € 2.500,00 : immateriële schade
Dit brengt de totale vordering op € 8.976,45.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat aangesloten dient te worden bij de beslissing van de rechtbank zoals die is genomen in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 1] .
Dit betekent dat de vordering hoofdelijk toegewezen dient te worden tot een bedrag van
€ 2.153,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2019 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Gelet op de gevorderde straf, waarbij een langere klinische opname is gevorderd, dient de gijzeling op nul gesteld te worden.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman bepleit dat de vordering niet ontvankelijk verklaart dient te worden als verdachte wordt vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de gevorderde schade met name ziet op het steken en de gevolgen daarvan. Bij vrijspraak van dit deel van de tenlastelegging dient dit deel van de vordering afgewezen te worden.
Daarnaast heeft de raadsman het volgende aangevoerd ten aanzien van de gevorderde posten.
De raadsman heeft verzocht de gevorderde immateriële schade te matigen, omdat de schade die is toegebracht niet direct is terug te brengen naar verdachte.
De gemiste looninkomsten acht de raadsman onvoldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de kleding heeft de raadsman aangevoerd dat een geschat bedrag van € 500 redelijk en toewijsbaar is. Ook heeft hij aangevoerd dat 2e handskleding bijzonder weinig waard is, ongeacht hoelang je de kleding hebt gedragen. Uit de stukken blijkt voorts niets dat het nektasje een collectorsitem gaat.
Ten aanzien van de factuur van het MCL bestaat ook nog onduidelijkheid. Om die reden moet dit deel worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij – uit hoofde van artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek – naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.
De regeling van art. 6:166 van het Burgerlijk Wetboek voorziet in een hoofdelijke aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze hoofdelijke aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan.
Voor wat betreft het bewezenverklaarde feit blijkt dat verdachte een actieve rol heeft gehad in de straatroof. De rechtbank acht de intensiteit van deze samenwerking zodanig dat sprake is van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 BW. Hieraan doet niet af dat verdachte niet zelf heeft gestoken met het mes en evenmin ervan uitging dat een medeverdachte zou steken.
Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 140,00 en kosten medicatie € 13,94
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij deze gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Nota MCL € 2.379 en kosten ambulancevervoer € 857,10
De rechtbank vindt onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij deze gevorderde schade heeft geleden, omdat bij de stukken slechts een rekening zit die naar het CAK is gestuurd, dat subsidie verleent aan zorgverleners die geen betaling van een zorgverzekeraar kunnen ontvangen op de grond dat degene aan wie de zorg is verleend, niet verzekerd is. Gesteld noch gebleken dat deze rekening van het MCL verhaald wordt op [slachtoffer] . Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij dit alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank acht dit deel van de vordering daarom niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kosten vervanging kleding en tasje € 806,30
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden aan zijn kleding en zijn tasje. De hoogte van de vordering is door de verdediging betwist.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 500,00. Het overige deel zal de rechtbank niet ontvankelijk verklaren.
Verlies inkomsten € 2.280,00
De rechtbank acht dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek naar de omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen en daarmee een onevenredige belasting van het strafproces opleveren en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade € 2.500,00
Het is aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade matigen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 1.500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Totale bedrag + wettelijke rente
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de volgende bedragen toegewezen kunnen worden: € 140 (ziekenhuisdaggeldvergoeding) + € 13,94 (kosten medicatie) + € 500 schade kleding en tasje + € 1.500 (immateriële schade) = € 2.153,94
De rechtbank zal bepalen dat dit bedrag hoofdelijk wordt toegewezen en wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, te weten 19 oktober 2019.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank ziet, net als de officier van justitie, aanleiding in de persoonlijke omstandigheden van verdachte om de gijzeling bij niet betaling op 0 dagen te bepalen.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 14 augustus 2018 van de kinderrechter in rechtbank Noord-Nederland, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een taakstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 29 augustus 2018. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Omdat veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld en de straf die verdachte in de hoofdzaak wordt opgelegd, vindt de rechtbank tenuitvoerlegging van de werkstraf niet passend. De rechtbank zal de vordering afwijzen

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 126 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen 14 dagen na het vonnis meldt bij Fivoor GGZ Noord-Nederland. Veroordeelde blijft zich gedurende de proeftijd melden op afspraken bij Fivoor GGZ Noord-Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2. dat de veroordeelde zich de maximale duur van één jaar, gerekend vanaf 11 juni 2020, zal laten opnemen, op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling, in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) te Franeker of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen op voorschrift van zijn behandela(a)r(en) kan onderdeel zijn van de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
3. dat de veroordeelde zich aansluitend aan de klinische opname ambulant laat behandelen door GGZ Friesland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra er vanuit de klinische behandeling een overgang mogelijk is naar ambulante zorg, zulks ter beoordeling van de behandelaren en in overleg met de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dit nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen op voorschrift van zijn behandela(a)r(en) kan onderdeel zijn van de behandeling.
4. dat de veroordeelde aansluitend aan de klinische opname verblijft in een vorm van beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijft duurt maximaal de resterende duur van de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
5. dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om zicht te houden op het middelengebruik. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden, te weten 8 juli 2020.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte, hoofdelijk, aldus dat als een medeverdachte betaalt, verdachte in zoverre is bevrijd, tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.153,94 (zegge: tweeduizend honderddrieënvijftig euro en vierennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige deel van de gevorderde materiële niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte, hoofdelijk, aldus dat als een medeverdachte betaalt, verdachte in zoverre is bevrijd, in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 2.153,94 (zegge: tweeduizend honderd drieënvijftig euro en vierennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2019, waarbij de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast wordt bepaald op 0 dagen. Dit bedrag bestaat uit € 653,94 aan materiële schade en € 1.500 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of een van zijn medeverdachten heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of een van zijn medeverdachten aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/091666-18:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland van 14 augustus 2018.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en
mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juli 2020.