ECLI:NL:RBNNE:2020:2460

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
18/920166-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hennepkwekerijzaak door gebrek aan bewijs van huurcontract en betrokkenheid

Op 14 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van betrokkenheid bij een hennepkwekerij. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij de huurder was van de loods waarin de hennepkwekerij was aangetroffen. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 3 december 2019 en 30 juni 2020. Tijdens deze zittingen werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. K.C.A.M. Oomen, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. D. Roggen en mr. H.J. Mous.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk telen van hennepplanten en het wederrechtelijk toe-eigenen van elektriciteit. De officier van justitie vorderde vrijspraak, omdat de getuigenverklaringen niet consistent waren en er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk de huurder van het pand was. De rechtbank concludeerde dat de handtekening op het huurcontract waarschijnlijk vervalst was en dat er geen andere bewijsstukken waren die de betrokkenheid van de verdachte konden aantonen.

De rechtbank oordeelde dat de enkele herkenning van de verdachte door getuigen onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. Er waren geen DNA-sporen of camerabeelden die de aanwezigheid van de verdachte in de loods konden bevestigen. Gezien het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. Tevens werden de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, aangezien het feit niet bewezen was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 juli 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 3 december 2019 en 30 juni 2020.
Verdachte is ter terechtzitting van 3 december 2019 in persoon verschenen, bijgestaan door mr. K.C.A.M. Oomen, advocaat te Tilburg. Verdachte is ter terechtzitting van 30 juni 2020 verschenen bij gemachtigde raadsvrouw. Het openbaar ministerie is op 3 december 2019 ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen en ter terechtzitting van 30 juni 2020 door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 juli 2017 te Alteveer/Zuidwolde, althans in de gemeente De Wolden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van ongeveer 1010 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 maart 2015 t/m 31 juli 2017, althans op 31 juli 2017 te Zuidwolde, in de gemeente De Wolden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening electriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehorende, te weten aan [benadeelde partij] , heeft
weggenomen waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die electriciteit onder zijn/hun bereik heeft/ hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feiten 1 en 2. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op 31 juli 2017 is in een pand aan de [adres] te Zuidwolde een hennepkwekerij aangetroffen met daarin een hoeveelheid van ongeveer 1010 hennepplanten. Getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) heeft verklaard dat verdachte degene is geweest die het pand huurde en heeft ter ondersteuning daarvan een huurcontract overgelegd dat zou zijn ondertekend door verdachte. Uit deskundigenonderzoek is gebleken dat niet gezegd kan worden dat de handtekening op het huurcontract daadwerkelijk door verdachte is gezet en dat het eerder aannemelijk is dat deze handtekening is nagebootst. Daarnaast zijn de verklaringen van [getuige 1] over de totstandkoming van het huurcontract niet consistent en daardoor kunnen aan deze verklaringen geen conclusies worden verbonden. De herkenning door [getuige 1] van verdachte als huurder van het pand aan de [adres] is onvoldoende om tot wettig en overtuigend bewijs te komen van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 en 2. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ten stelligste ontkent dat hij een huurovereenkomst heeft gesloten met [getuige 1] voor de huur van het pand aan de [adres] . Uit zowel het handschriftonderzoek dat de verdediging heeft laten uitvoeren als het handschriftonderzoek dat in opdracht van de rechtbank is uitgevoerd blijkt dat het waarschijnlijker is dat de betwiste handtekening op de huurovereenkomst van 15 maart 2015 niet door verdachte, maar door een ander persoon op dit document is geplaatst. Daarnaast heeft de verdediging benadrukt dat [getuige 1] , de eigenaar van het pand waar de hennepkwekerij in is aangetroffen, inconsistente verklaringen heeft afgelegd over de totstandkoming van de huurovereenkomst. Ook over de reden dat de verkoop van de woning en de gehuurde loods aan verdachte niet is doorgegaan heeft [getuige 1] wisselende verklaringen afgelegd. Aan de herkenning door [getuige 1] en zijn vrouw, [getuige 2] , kan geen waarde worden gehecht, aangezien de herkenning van verdachte door hen beiden kan worden verklaard uit het feit dat zij verdachte kennen van de onderhandelingen over de verkoop van de woning en de loods en zij er belang bij hebben om de schuld van de hennepkwekerij bij verdachte te leggen. Naast de herkenning zijn er geen andere bewijsmiddelen die verdachte aan de hennepkwekerij kunnen linken. Zo wordt hij niet gezien op camerabeelden en zijn er geen DNA-sporen van verdachte aangetroffen.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 1] onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn en niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs, nu in het procesdossier zich meerdere indicatoren bevinden die er op wijzen dat [getuige 1] in meer of mindere mate op de hoogte moet zijn geweest van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in het pand aan de [adres] . [getuige 1] heeft daarmee alle belang om de schuld af te schuiven op anderen. Gelet op het bovenstaande heeft de raadsman verzocht verdachte integraal vrij te spreken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Op 31 juli 2017 is in een loods aan de [adres] te Zuidwolde een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met daarin drie kweekruimtes met een totaal van ongeveer 1010 hennepplanten.
Getuige [getuige 1] , eigenaar van het bedoelde pand, heeft verklaard dat verdachte vanaf 15 maart 2015 het pand aan de [adres] te Zuidwolde van [getuige 1] heeft gehuurd en hij heeft ter onderbouwing hiervan een huurcontract overgelegd. Dit huurcontract zou zijn ondertekend door zowel [getuige 1] als verdachte. Verdachte ontkent dat hij een huurovereenkomst met [getuige 1] is aangegaan en stelt dat zijn handtekening op dit huurcontract vervalst is. Ter terechtzitting van 3 december 2019 is door de verdediging een deskundigenrapport van het NFO d.d. 29 november 2019 overgelegd waarin de echtheid van de handtekening van verdachte is onderzocht. De conclusie van dit rapport luidt dat op grond van de vastgestelde schriftkundige verschillen tussen de betwiste handtekening en de vergelijkingshandtekeningen van verdachte met een zeer hoge mate van waarschijnlijkheid dient te worden geconcludeerd dat de betwiste handtekening geen echte handtekening is van verdachte. Naar aanleiding van deze rapportage heeft de rechtbank het NFI opdracht gegeven ook een vergelijkend schriftonderzoek uit te voeren over de echtheid van de door verdachte betwiste handtekening. Uit het deskundigenrapport d.d. 27 april 2020, opgesteld door W. de Jong, gerechtelijk deskundige voor handschriftonderzoek, blijkt eveneens - kort weergegeven - dat het waarschijnlijker is dat de betwiste handtekening onder de huurovereenkomst van 15 maart 2015 niet door verdachte, maar door een andere persoon op dit document is geplaatst, dan dat verdachte deze handtekening zelf zou hebben geplaatst.
[getuige 1] is daarnaast niet consistent geweest in zijn verklaringen over de totstandkoming van de huurovereenkomst en de wijze waarop het huurcontract zou zijn ondertekend door verdachte. Afgezien van voornoemd huurcontract en de verklaring van [getuige 1] dat verdachte de huurder van de loods is geweest, bevat het dossier geen andere aanwijzingen dat verdachte degene is geweest die de loods daadwerkelijk heeft gehuurd. Zo zijn er bijvoorbeeld geen betalingsbewijzen van de huur en is er geen kopie van een legitimatiebewijs van de huurder beschikbaar. Op grond van deze bevindingen is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die het huurcontract heeft ondertekend en daarmee een huurovereenkomst van de loods is aangegaan waarin later een hennepkwekerij is aangetroffen.
Ook voor het overige is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de aangetroffen hennepkwekerij.
In de hennepkwekerij is forensisch onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van DNA-sporen en uit dit onderzoek is gebleken dat in of in de buurt van de hennepkwekerij geen DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen.
Daarnaast zijn er door verbalisanten camerabeelden uitgekeken van een bewakingscamera aan het pand aan de [adres] te Zuidwolde. Op basis van deze beelden kan evenmin worden vastgesteld dat verdachte aanwezig geweest is in de loods waar de hennepkwekerij is aangetroffen.
De enkele herkenning van verdachte op een foto door [getuige 1] en zijn vrouw, [getuige 2] , is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij aan te nemen, zeker nu deze herkenning ook verklaard kan worden door het feit dat er tussen [getuige 1] en verdachte onderhandelingen over de verkoop van de woning en de loods hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat hetgeen verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de rechtbank verdachte hiervan zal vrijspreken.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij] , tot een bedrag van € 15.599,26 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.530,99;
2. [getuige 1] , tot een bedrag van € 27.825,34 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen benadeelde partij niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard gelet op de geëiste vrijspraak.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens aangevoerd dat de vorderingen benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden, gelet op de bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partijen zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van 18/920166-18, feit 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/920166-18, feit 1 en 2:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[getuige 1]in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van den Steenhoven, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr. B.I. Klaassens, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 juli 2020.