Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/830092-19
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1 primair en feit 1 subsidiair. De mogelijkheid bestaat dat verdachte de pinpas inderdaad heeft gevonden, zoals hij bij de politie heeft verklaard. Er is dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor zijn betrokkenheid bij de diefstal.
Ook van feit 3 primair moet verdachte worden vrijgesproken. Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier is verdachte niet bij de auto te brengen. Er zit te veel tijd tussen de diefstal van de goederen uit de auto en het aantreffen van die goederen bij verdachte.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 meer subsidiair, feit 2 primair (met uitzondering van het medeplegen), feit 3 subsidiair en feit 4.
Parketnummer 18/830228-19
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 primair kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/830092-19
Met de officier van justitie is de raadsman van mening dat feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 3 primair niet kunnen worden bewezen.
Ook van feit 2 primair moet verdachte worden vrijgesproken. Een bewezenverklaring van feit 2 subsidiair sluit beter aan bij wat er feitelijk is gebeurd. Verdachte heeft namelijk voordeel getrokken door het onbevoegd gebruiken van de pinpas.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 meer subsidiair, feit 2 subsidiair, feit 3 subsidiair en feit 4 kunnen worden bewezen.
Parketnummer 18/830228-19
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 primair kan worden bewezen, nu al het letsel van het slachtoffer in samenhang bezien, zwaar lichamelijk letsel oplevert.
De rechtbank acht feit 4 onder parketnummer 18/830092-19 en het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/830228-19 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Parketnummer 18/830092-19, feit 4
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 april 2019, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019081641 d.d. 3 april 2019, inhoudende de verklaring van [verbalisant] , namens Politie Noord-Nederland.
2. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ten overstaan van de politie op
2 april 2019, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier.
Parketnummer 18/830228-19, het primair ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 oktober 2019, opgenomen op pagina 22 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019279166 d.d. 20 oktober 2019, inhoudende de verklaring van
2. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ten overstaan van de politie op
19 oktober 2019, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier.
Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten past de rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Parketnummer 18/830092-19, feit 1 primair en feit 2 primair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 mei 2019, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019123740 d.d. 16 mei 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik parkeerde op 11 mei 2019 rond 6:45 uur mijn bestelauto in de parkeergarage onder Nijestee aan het Damsterdiep. Ik kwam rond 13:45 uur bij de auto en toen waren mijn portemonnee met daarin mijn ID-kaart, pinpas, € 30,- contant geld en Australian pet weg. Ik zie net dat er ook al contactloos gepind is bij Cafetaria [bedrijfsnaam 2] te Groningen (€ 2,-) en bij CCV* [bedrijfsnaam 1] te Groningen (€ 10,-).
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een overzicht details af- en bijschrijving van ING op naam van [slachtoffer 1] , opgenomen op pagina 7 van voornoemd dossier, inhoudende:
CCV* [bedrijfsnaam 1] Groningen. Pasvolgnr: 004 11-05-2019 12:22. Betaalautomaat € 10,-.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een overzicht details af- en bijschrijving van ING op naam van [slachtoffer 1] , opgenomen op pagina 8 van voornoemd dossier, inhoudende:
Cafetaria [bedrijfsnaam 2] Groningen. Pasvolgnr: 004 11-05-2019 12:13. Betaalautomaat € 2,-.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
16 mei 2019, opgenomen op pagina 77 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Een blauwe pet van het merk Australian is aangetroffen bij de verdachte [verdachte] . Ik, verbalisant, heb op 15 mei 2019 de aangever een foto gestuurd van de betreffende pet. De aangever reageerde hierop door te zeggen dat de pet 100% zijn pet was.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 mei 2019, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik sta inderdaad op de beelden waarbij ik gebruik maak van een pinpas. Ik heb er een zakje hasj voor € 10,- bij de coffeeshop [bedrijfsnaam 1] gekocht en een kroket bij de Febo.
Parketnummer 18/830092-19, feit 3 primair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 mei 2019, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van diefstal. Het weggenomene behoort mij geheel in eigendom toe.
Op 13 mei 2019 hebben mijn man en ik onze auto, een Renault Clio, in de parkeergarage neergezet aan de Ossenmarkt te Groningen. Omstreeks 18:00 uur hebben wij de spullen die wij hadden gekocht in de kofferbak gelegd. Wij hadden de volgende goederen aangeschaft: 1x korte damesbroek, 1x lange damesbroek, 1x dames shirt, 1x herenshirt (alles bij Jeans Centre). Verder hebben wij (bij een Ziengs winkel) nog schoenen gekocht van het merk Bjorn Borg en zwart van kleur.
Hiernaast hebben wij ook nog wat speciaal biertjes en twee flessen sterke drank gekocht. Op 14 mei 2019 omstreeks 10:25 uur kwamen mijn man en ik weer bij onze auto in de parkeergarage. Wij hebben de kofferbak geopend en toen zagen wij dat de goederen die wij de avond daarvoor in de kofferbak hadden gelegd er nu niet meer lagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
14 mei 2019, opgenomen op pagina 21 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Aangeefster verklaarde tegenover mij dat de flessen sterke drank twee flessen rum waren van het merk Captain Morgan. Daarnaast verklaarde aangeefster dat zij uit de kofferbak nog twee doosjes brillenpoetsdoekjes miste van het huismerk van Trekpleister. Tot slot verklaarde zij dat de bon van de kleding en de schoenen die ze hadden gekocht nog in de betreffende tasjes zaten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
16 mei 2019, opgenomen op pagina 77 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
1 korte damesbroek, 1 lange damesbroek, 1 dames T-shirt en 1 heren T-shirt. Deze goederen zijn allemaal aangetroffen bij de verdachte [verdachte] . Tevens weggenomen 1 paar herenschoenen van het merk Björn Borg. Deze werden gedragen door verdachte [medeverdachte].
1 Fles rum van het merk captain Morgan en 6 flesjes speciaalbier zijn aangetroffen bij verdachte [verdachte] . Een doosje brillenpoetsdoekjes van het huismerk Trekpleister is aangetroffen bij verdachte [medeverdachte].
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2019, opgenomen op pagina 25 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik, verbalisant, ben op 14 mei 2019 naar Ziengs aan de Grote Markt gereden en heb gesproken met bedrijfsleider [naam] . Hij verklaarde: "Vanochtend, 14 mei 2019, ging de winkel om 10:00 uur 's ochtends open. Al vrij snel kwamen er twee mannen de winkel binnenlopen. Ik vond het junktypes. De lange man vertelde dat hij iets wilde ruilen. Ik zag dat er in zijn tas kleren zaten en vertelde de man dat wij geen kleren verkopen. De lange man zei toen tegen de kleine man dat dit de winkel was van zijn schoenen. Ik zag dat de kleine man een paar schoenen droeg van Björn Borg. Het waren donkere schoenen. Ik zag dat deze man de labels van de schoenen er nog aan had zitten. De schoenen konden niet meer worden geruild. Ik zag vervolgens dat beide mannen richting Jeans Center aan de Guldenstraat liepen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Parketnummer 18/830092-19
Anders dan de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank feit 1, 2 en 3 bewezen zoals zij primair ten laste zijn gelegd.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever heeft verklaard dat hij op 11 mei 2019 rond 6:45 uur zijn auto in de parkeergarage onder het Damsterdiep heeft geparkeerd en dat hij er rond 13:45 uur achter kwam dat er goederen uit zijn auto misten. Het ging onder andere om een pinpas en een blauwe pet.
Verdachte heeft op 11 mei 2019 om 12:13 uur en 12:22 uur contactloos betaald met de pinpas van aangever, die uit de auto gestolen was.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij deze pinpas heeft gevonden op zijn slaapplek in de parkeergarage aan de Ossenmarkt. Over de pet heeft verdachte verklaard dat hij deze van iemand heeft gekregen.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte er in de kern op neerkomt dat hij twee goederen die uit dezelfde auto zijn gestolen op twee verschillende manieren zou hebben verkregen en dat binnen een relatief kort tijdsbestek van ongeveer zes uur. De pinpas zou verdachte bovendien in een andere parkeergarage hebben gevonden dan de parkeergarage waar de diefstal van de pinpas heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Nu verdachte geen geloofwaardige verklaring heeft afgelegd over hoe hij de gestolen goederen, relatief korte tijd na de diefstal, in zijn bezit heeft gekregen acht de rechtbank bij gebreke aan een andere geloofwaardige gang van zaken wettig en overtuigend bewezen dat hij deze goederen door diefstal heeft verkregen. De rechtbank acht daarmee het primair ten laste gelegde bewezen.
Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte (onder andere) de pinpas heeft gestolen, zal de rechtbank ten aanzien van feit 2 bewezen verklaren dat verdachte geld van aangever (waarmee de goederen zijn aangeschaft) heeft weggenomen door middel van een valse sleutel, te weten de pinpas.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank het volgende.
Aangeefster heeft verklaard dat zij en haar man op 13 mei 2019 hun auto in de parkeergarage aan de Ossenmarkt te Groningen hebben neergezet. Omstreeks 18:00 uur hebben zij de spullen die zij hadden gekocht in de kofferbak gelegd. Op 14 mei 2019 omstreeks 10:25 uur zagen zij dat de goederen die zij de avond daarvoor in de kofferbak hadden gelegd er niet meer lagen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 14 mei 2019 vrij kort na 10:00 uur 's ochtends met een medeverdachte naar Ziengs en Jeans Center in het centrum van Groningen is gegaan. Bij beide winkels heeft verdachte geprobeerd om de uit de auto van aangeefster gestolen goederen te ruilen voor geld. Nadat verdachte en zijn medeverdachte waren aangehouden, trof de politie vrijwel alle gestolen goederen uit de auto van aangeefster bij hen aan.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij al die spullen van een kameraad uit de Kostersgang heeft gekregen om 12:00 uur 's middags. Hij had daar overigens niets voor hoeven te betalen en het bonnetje zat nog bij de spullen.
Gelet op de hierboven genoemde verschillende tijdstippen waarop verdachte over de gestolen goederen beschikte, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte aantoonbaar onjuist is. Nu verdachte geen geloofwaardige verklaring heeft afgelegd over de wijze waarop hij de gestolen goederen, relatief korte tijd na de diefstal, in zijn bezit heeft gekregen acht de rechtbank bewezen dat hij deze goederen door diefstal heeft verkregen.
De rechtbank acht daarmee het primair ten laste gelegde bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat er ten aanzien van feit 1 primair, 2 primair en 3 primair sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander. Van het ten laste gelegde medeplegen spreekt de rechtbank verdachte dan ook vrij.