ECLI:NL:RBNNE:2020:2438

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
18/820293-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging zware mishandeling in relationele sfeer met voorwaardelijke gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 13 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling van zijn levensgezel. De feiten vonden plaats op 24 december 2019 in Groningen, waar de verdachte de keel van het slachtoffer dichtkneep en haar meermalen sloeg en schopte. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdachte dat hij zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, omdat dit niet onderbouwd was. De rechtbank acht het van belang dat de verdachte een behandeltraject is gestart tijdens zijn voorlopige hechtenis en legt naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook een voorwaardelijke gevangenisstraf op. De rechtbank oordeelt dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen aan het slachtoffer, wat blijkt uit de ernst van de mishandeling en het letsel dat is vastgesteld door de GGD. De rechtbank legt ook een schadevergoeding op aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij heeft gevoegd in het proces. De vordering tot schadevergoeding wordt gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade matigt tot € 1.000 en de materiële schade tot € 385. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de verdachte momenteel in behandeling is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820293-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 13/115949-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 juli 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortdatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 juni 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S.D. Groen, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 24 december 2019, te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- met een kleed en/of met zijn hand(en) de keel/hals van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen
en/of afgekneld, en/of
- ( meermalen en/of met kracht) tegen/op het hoofd en/of het gezicht van die [slachtoffer] heeft
geslagen en/of
- ( meermalen en/of met kracht) tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
geschopt, en/of
- in het been van die [slachtoffer] heeft gebeten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 24 december 2019 te Groningen, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte:
- met een kleed en/of met zijn hand(en) de keel/hals van die [slachtoffer] dichtgeknepen en/of
afgekneld, en/of
- tegen/op het hoofd en/of het gezicht van die [slachtoffer] geslagen en/of
- tegen het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of geschopt, en/of
- in het been van die [slachtoffer] gebeten.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd -samengevat- dat de ruzie tussen verdachte en aangeefster niet zo heftig was als de tenlastelegging doet vermoeden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 29 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 24 december 2019 was ik dronken. Ik heb een alcoholprobleem. Als ik veel drink, word ik boos en krijg ik rare gedachten, waaronder jaloeziegevoelens. Op deze dag hebben we gevochten. Ik heb haar gebeten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 25 december 2019, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019341677 van 26 december 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 24 december 2019 zijn wij naar de stad gelopen. Ik liep voorop en [verdachte] bleef achter mij lopen. Ik hoorde ineens gefluit. Dit deed [verdachte] . Ik liep toen terug en toen ik bij hem was gaf hij mij een trap tegen mijn linkerbeen. Ik voelde toen gelijk pijn en zei 'doe eens normaal'. Toen wij de lift bij mijn woning uitstapten moesten wij een klein trapje af. Ik voelde ineens een klap op mijn rug. Ik weet niet meer of hij dat deed door te schoppen of te slaan.
Thuis wilde ik de boodschappen in de koelkast doen. [verdachte] kwam op mij af. Ik zag en voelde dat hij begon te slaan en te schoppen. Hij sloeg mij met zijn vlakke hand in het gezicht. Hij sloeg mij met zijn vuisten in mijn zij. Hij duwde mij in een hoekje in de keuken en hij schopte mij tegen mijn lichaam. Dit gebeurde zo vaak dat ik niet eens meer weet hoe vaak dit gebeurde. Het was vervolgens even rustig en gingen op de bank zitten. Ineens schopte hij mij met beide voeten van de bank. Hij stond op een gegeven moment op en hij pakte mij met beide handen vast en gooide mij op de grond. Op enig moment zat ik weer op de bank en zag dat hij voor mij ging staan. Hij pakte mijn broeksband vast en trok mijn broek uit met een ruk. Daarna trok hij mijn onderbroek uit. Ik ben toen gaan zitten en ineens ging zijn hoofd richting mijn bovenbeen. Ik voelde dat hij mij toen in mijn bovenbeen beet. Ik voelde ook schaamte omdat ik daar deels naakt zat. Ik voelde dat hij mij in mijn vagina of zo wilde grijpen. Maar omdat ik zo bewoog is dat niet gelukt. Daarna werd hij boos en wilde mij weer aanvallen. Ik werd toen ook boos en heb hem aangevallen. Nadat ik hem geduwd had volgde een soort worsteling. Ik liep even van hem weg en voelde toen dat hij iets tegen mijn hoofd gooide. Hij zei toen dat ik alles moest opruimen en dat heb ik gedaan. Ik voelde met mijn hand in mijn nek en zag dat bloed op mijn handen zat. [verdachte] zei dat dit kwam door het flesje dat hij tegen mij had gegooid. Ineens voelde ik dat [verdachte] een tafelkleed om mijn nek trok. Hij probeerde mij te wurgen. Dat lukte niet omdat mijn arm er nog tussen zat.
Ik zag allemaal licht en hij liep naar mij toe. Hij gaf mij klappen in mijn gezicht met zijn vlakke hand. Na ongeveer 15 minuten kwam hij terug en begon hij mij weer te slaan op mijn lichaam. Ik kon niet op mijn rug of op mijn zij liggen omdat alles zeer deed van de mishandeling.
De dag erna heb ik alles verteld aan mijn collega [betrokkene] . Zij heeft de politie gebeld.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 december 2019, opgenomen op pagina 11 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [betrokkene] :
Op 25 december 2019 vertelde [slachtoffer] mij dat zij op 24 december 2019 is mishandeld door haar vriend. Ik zag aan [slachtoffer] dat zij allerlei blauwe plekken had op haar keel. Zij vertelde mij dat zij gewurgd was door haar vriend. Ik zag allerlei schrammen op het voorhoofd, neus en achterhoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] deed haar vest uit en liet haar blauwe plekken zien die zij op haar armen had.
4. Een letselrapportage van de GGD Groningen, op 25 december 2019, opgenomen op pagina 157 e.v. van voornoemd dossier, opgemaakt en ondertekend door de jeugd- en forensisch arts N. de Jong voor zover inhoudend:
Betreft enorm veel bloeduitstortingen op beide armen en benen. Snij- of steekletsels ontstaan door inwerking van scherprandig mechanisch geweld op het lichaam. Er waren ongeveer 90 foto’s gemaakt. Ik heb de meest belangrijke in het verslag verwerkt.
De bijtwond op het linker bovenbeen is typerend. Ook zijn diverse fingertip bruisings te zien.
Bovenop het hoofd is een kleine ovaalvormige beschadiging te zien. Iets meer bovenop het hoofd voel ik een kleine ronde zwelling van ongeveer 2cm.
Aan de linkerzijde van de neus is een huidverkleuring te zien van 1x1,5cm.
In het midden van de hals is aan de voorzijde een ronde bloeduitstorting te zien met een diameter van 1cm.
Aan de linkerzijde op het voorhoofd is een grillig verlopende lichtrode huidverkleuring te zien van 1x2cm.
Op de rechter hand is bij de basis van het gewricht van de pink een lichtrode bloeduitstorting te zien.
Op de linkervoet is een kleine ronde krasverwonding te zien.
Bovenaan het linkerbeen is aan de voorzijde een bloeduitstorting te zien. Hier lijkt een patroon in te zitten van 2 grote C's die tegenover elkaar liggen.
Op het linker bovenbeen zijn (over dwars) 4 evenwijdig verlopende krasverwondingen te zien over een gebied van 7x7cm.
Op het linker onderbeen is aan de achterzijde een ovaalvormige schaafwond te zien met schuin daar onder 3 evenwijdig verlopende krasverwondingen.
In de knieholte van het rechterbeen is een krasverwonding te zien van 4cm.
De gemelde toedracht past bij het letsel.
Bij deze rapportage wordt verwezen naar foto's, die deel uitmaken van de foto's, opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, aangevuld met foto's, van 26 december 2019, opgenomen op pagina 149 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant [verbalisant], onder meer inhoudend:
Ik zag dat er op het blad van een zwart-wit houten tafeltje enkele bloedspetters zaten, evenals aan de zijkant van dit tafeltje. Op de grond nabij het tafeltje waren nog vaag bloedspetters te zien. Ik zag dat op en rondom de deurklink van een deur, die vanuit een soort eetkamer toegang geeft tot het balkon meerdere bloedvegen zaten. Op een kussen op bed in de slaapkamer was duidelijk een bloedvlek zichtbaar en ook op de muur was een bloedveeg te zien. Op weg naar de keuken zag ik, verbalisant ook een grijze joggingbroek met op linker pijp een grote bloedveeg.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De aangifte van [slachtoffer] wordt ondersteund door het letselrapport van de GGD en de verklaring van getuige [betrokkene] . De rechtbank gaat hierdoor uit van de juistheid van de verklaring van aangeefster.
Verdachte heeft ter terechtzitting een aantal van de hem tenlastegelegde handelingen ontkend en heeft verklaard dat de intensiteit van het door hem gebruikte geweld veel minder was dan aangeefster stelt en dat het door hem gebruikte geweld bovendien een reactie was op het geweld dat aangeefster jegens hem gebezigd heeft.
De rechtbank is van oordeel dat het letselrapport geen enkele aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangeefster. Uit dit rapport blijkt dat er maar liefst 90 foto's zijn genomen om alle letsels goed in beeld te brengen en dat er sprake was van enorm veel bloeduitstortingen. Daarnaast bevestigt ook het proces-verbaal van bevindingen waarin wordt beschreven hoe de woning van aangeefster is aangetroffen de door aangeefster geschetste mate en intensiteit van geweld die op haar is toegepast. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de keel en de hals van aangeefster heeft dichtgeknepen en afgekneld. In zijn algemeenheid komt bij een dergelijke handeling de zuurstoftoevoer naar de hersenen in gevaar, waarbij zwaar lichamelijk letsel kan optreden. Aangeefster heeft verklaard dat zij 'licht zag' en op haar hals is een ronde bloeduitstorting met een diameter van een centimeter geconstateerd. Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is geweest van een zodanige kracht, duur en intensiteit van het dichtknijpen van de keel en hals, dat de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat aangeefster daardoor zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. De rechtbank leidt uit het handelen van verdachte af dat hij deze kans ook willens en wetens heeft aanvaard en dat het opzet van verdachte aldus in voorwaardelijke zin gericht is geweest op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster.
Ook de overige geweldshandelingen acht de rechtbank bewezen als hierna te melden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 december 2019, te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- met een kleed de keel en hals van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en afgekneld, en
- meermalen en met kracht tegen/op het hoofd en het gezicht van die [slachtoffer] heeft
geslagen en
- meermalen en met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en
geschopt, en
- in het been van die [slachtoffer] heeft gebeten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
poging zware mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging, omdat verdachte zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangeefster.
De rechtbank passeert dit verweer, nu de bewering van verdachte dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte waartegen hij zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen enkel is gestoeld op de eigen verklaring van verdachte en nergens in het strafdossier bevestiging vindt.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 186 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft geadviseerd en dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in het geval de rechtbank het feit bewezen en verdachte een strafbare dader acht, gepleit voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de reclasseringsrapportages en het psychologisch rapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aangeefster, die op dat moment zijn partner was en met wie hij samenwoonde, mishandeld in de gezamenlijk bewoonde woning. Verdachte heeft in ernstige mate inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid dat aangeefster als levensgezel van verdachte had mogen verwachten. Niet alleen is bij aangeefster fysiek letsel, maar ook -zoals uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring is gebleken- psychisch letsel ontstaan. Aangeefster zal nog lang te kampen hebben met de gevolgen van het geweld dat verdachte haar heeft aangedaan. Dit rekent de rechtbank verdachte aan. De rechtbank acht het gedrag van verdachte verwerpelijk. De rechtbank acht om bovengenoemde redenen een gevangenisstraf passend en geboden.
De GZ-psycholoog die verdachte heeft onderzocht komt tot de slotsom dat verdachte kampt met een ziekelijke stoornis in alcohol- en cannabisgebruik en dat deze stoornis aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde. De psycholoog adviseert om verdachte het hem tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Teneinde het recidiverisico terug te dringen is verdachte tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis begonnen met een behandelingstraject in de Piet Roorda-kliniek. In het reclasseringsrapport staat vermeld dat verdachte sinds 15 juni 2020 op de besloten afdeling van deze forensische verslavingskliniek verblijft, waar behandeling wordt geboden aan hen die veelvuldig met justitie in aanraking zijn gekomen, langdurig verslaafd zijn en niet in staat zijn om dit patroon te doorbreken. Geadviseerd wordt om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met enkele bijzondere voorwaarden, waaronder het volgen van de behandeling bij deze kliniek.
De rechtbank neemt de bevindingen van de psycholoog en de reclassering over en maakt die tot de hare. In het licht van het terugdringen van het recidiverisico acht de rechtbank het noodzakelijk en gewenst dat de behandeling wordt voortgezet en afgerond.
De rechtbank ziet derhalve aanleiding om aan verdachte tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Gelet op de over verdachte geschreven rapportages heeft verdachte een stevige stok achter de deur nodig om niet in delictgedrag terug te vallen. De rechtbank zal om die reden aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals die door de reclassering zijn verwoord. Daarbij zal de rechtbank tevens een contact- en locatieverbod bepalen ter bescherming van aangeefster.
De rechtbank acht dadelijke uitvoerbaarheid van de gestelde voorwaarden geboden, nu er ernstig rekening mee moet gehouden worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsmisdrijven.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.971,81 (te vermeerderen met een pro memoriepost van € 270,81 per maand) ter vergoeding van materiële schade en € 10.000 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering voor zover het betreft het eigen risico voor de EMDR-therapie, het matras, de salontafel en de korting op het salaris volledig kunnen worden toegewezen, omdat een rechtstreeks verband met het tenlastegelegde bestaat. De immateriële schade dient te worden gematigd tot € 2.500, omdat niet slechts het tenlastegelegde aan de vordering ten grondslag ligt, maar een complex aan stelselmatige mishandelingen. Voor het overige dient de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partij in haar vordering ten volle niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De vordering ten aanzien van het materiële deel is onvoldoende onderbouwd en houdt geen rechtstreeks verband met het tenlastegelegde. Het immateriële deel van de vordering is te gecompliceerd om in deze strafzaak te behandelen en dient bij de civiele rechter te worden aangebracht. Indien de rechtbank wel reden ziet om een schadevergoeding voor geleden immateriële schade toe te kennen, dient deze te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
eigen risico EMDR-therapie
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade ten aanzien van het opgesoupeerde eigen risico voor het volgen van EMDR-therapie heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, groot € 385, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 december 2019.
inkomensschade
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij inkomensschade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de totale hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Dit heeft er ook mee te maken dat de inkomensschade nog altijd voort duurt en er derhalve geen eindbedrag bekend is. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen biedt om genoemde reden dan ook geen soelaas en zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding; daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
medisch onderzoek SOA, bloedonderzoek, meubilair
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat door het bewezen verklaarde rechtstreekse schade toegebracht is aan de benadeelde partij voor zover het betreft de SOA-test, het bloedonderzoek en het meubilair en de inventaris. Ten aanzien van de SOA-test en het bloedonderzoek is de rechtbank niet gebleken van een causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de gevraagde schade. Ten aanzien van de verschillende posten betreffende meubilair en inventaris acht de rechtbank de vordering onvoldoende onderbouwd. Immers niet is gebleken om welke reden de benadeelde partij deze schade claimt en wat de waarde was van de spullen die volgens de benadeelde partij thans onbruikbaar zijn. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in deze onderdelen van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend, indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake gelet op de onderbouwing die de benadeelde partij hiervan in haar vordering en ter zitting heeft gegeven. De rechtbank matigt de vordering tot € 1.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 december 2019, nu uit de slachtofferverklaring is gebleken dat de psychische schade van de benadeelde partij voortkomt uit een stelselmatig patroon van mishandelingen die méér omvatten dat het bewezen verklaarde.
schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte ten aanzien van het eigen risico van aangeefster en de immateriële schade vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 30 augustus 2017 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 25 april 2018. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 3 juni 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter zitting heeft de officier van justitie afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging gevorderd, om reden dat toewijzing van de vordering aan de noodzakelijke behandeling van verdachte in weg staat.
Veroordeelde heeft het bewezenverklaarde feit begaan voor het einde van de proeftijd, zodat de vordering in beginsel kan worden toegewezen. Nu veroordeelde echter thans een behandeling volgt en reeds is geschorst uit detentie acht de rechtbank het niet opportuun om de vordering toe te wijzen. Om die reden komt de rechtbank tot afwijzing van de vordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 186 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. veroordeelde meldt zich bij de reclassering van het Leger des Heils en blijft zich melden
zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht. Veroordeelde zal zich houden aan de
voorschriften en de aanwijzingen die hem namens de reclassering worden gegeven;
2. veroordeelde continueert zijn klinische behandeling in de FVK Piet Roorda, locatie
Zutphen, of een soortelijke instelling, voor de duur van maximaal twaalf maanden, waarbij
verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de kliniek;
3. veroordeelde zal aansluitend op de klinische behandeling verblijven in een instelling voor
beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het
verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht.
Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in
overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze -direct of indirect- contact met [slachtoffer]
(geboren op 11 juli 1990), zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig acht;
5. veroordeelde bevindt zich gedurende de gehele periode van toezicht niet in de gemeente
Groningen. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod
gedurende het eerste jaar van de proeftijd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid,
van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij
de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder
begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van 18/820293-19:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.385, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 december 2019.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige van haar vordering niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.385, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 december 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 27 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 385 aan materiële schade en € 1.000 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

13/115949-17:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2017.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. S. Timmermans en mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2020.
Mr. Kroeze is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.