ECLI:NL:RBNNE:2020:2437

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
18/105942-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling poging zware mishandeling met noodweer-exces verwerping

Op 13 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor het (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich had kunnen onttrekken aan het geweld van het slachtoffer, wat leidde tot de verwerping van het beroep op noodweer(-exces). De verdachte had op 17 april 2020 in Delfzijl met een schaar naar het slachtoffer gestoken, wat resulteerde in een snee in de hals en op de borst van het slachtoffer. De rechtbank achtte de poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen, omdat de verdachte met een scherp voorwerp in de richting van het lichaam van het slachtoffer had gehandeld, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 87 dagen, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen schaar verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/105942-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 juli 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte ] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
feitelijk verblijfadres te [adres] ,
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 juni 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Brontsema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 17 april 2020 te Delfzijl ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door met dat opzet (met kracht) met een schaar (althans een scherp voorwerp) in de hals/nek en/of op de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 17 april 2020 te Delfzijl ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen te weten een snee in de hals/nek en/of op de borst, althans het lichaam, heeft toegebracht, door met dat opzet (met kracht) (met een schaar, althans een scherp voorwerp) in de hals/nek en/of op de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 17 april 2020 te Delfzijl [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) met een schaar, (althans een scherp voorwerp) in de hals/nek en/of op de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair tenlastegelegde. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd.
Verdachte en aangever zijn betrokken geraakt bij een incident, waarbij verdachte met een halve schaar heeft uitgehaald naar een kwetsbaar onderdeel van het lichaam, de hals, van aangever. Verdachte heeft hiermee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn gedraging aangever zou komen te overlijden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte had geen opzet op het overlijden van aangever of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. In een poging zich te verweren tegen een aanval van aangever heeft verdachte een slaande beweging gemaakt. Die slaande beweging heeft tot een oppervlakkige wond bij aangever geleid. De wond hoefde niet te worden gehecht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 29 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Aangever en [getuige 1] hadden ruzie. Ik probeerde die ruzie op mijn kamer te sussen. Dat ging niet goed, waarop ik aangever en [getuige 1] heb weggestuurd. Aangever kwam op enig moment terug met een mes en bedreigde mij daarmee. Ik heb met een schaar uitgehaald.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 17 april 2020, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020098608 van 19 april 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van poging zware mishandeling. Dit gebeurde op 17 april 2020 bij het AZC in Delfzijl. Ik zag dat de jongen met zijn bruine/rode haar op mij af kwam. Ik zag dat hij een helft van een schaar in zijn handen had. Ik zag dat de jongen op mij af kwam. Toen deze jongen uithaalde met de schaar kon ik net mijn hoofd afwenden zodat ik daar niet geraakt werd. De schaar raakte mij wel aan de linkerkant van mijn hals en deze sneed langs mijn borst. Hierdoor is een lange snee ontstaan. Ik voelde meteen een pijn op de plekken waar in gesneden was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor 18 april 2020, opgenomen op pagina 32 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik zag dat er in de hand van de Marokkaan een mes was en dat hij hiermee stekende beweging maakte naar [verdachte ]
(de rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld verdachte)en dat [verdachte ] hiervan schrok en achteruit liep en een schaar pakte en toen de Marokkaan gestoken heeft. Ik zag dat hij de schaar van achter zich haalde. Ik bedoel daarmee uit de band van zijn broek.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor 4 mei 2020, opgenomen in een aanvullend proces-verbaal behorend tot voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
In de eerste instantie heeft [slachtoffer] [verdachte ] geprobeerd te steken en heeft hem niet geraakt. Hij heeft het wel geprobeerd maar dat is niet gelukt. Ja hij had een mes in zijn hand, ja. [verdachte ] had niks in zijn handen nadat [slachtoffer] geprobeerd heeft hem te steken met een mes heeft [verdachte ] een schaar gepakt uit zijn zak. Hij heeft [slachtoffer] met die schaar gestoken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een halve schaar heeft uitgehaald naar aangever, waardoor bij aangever een wond is ontstaan van de hals tot halverwege de borst.
Uit de verklaring van verdachte kan niet worden afgeleid dat hij de bedoeling had om aangever van het leven te beroven of om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De vraag is dan, of aan de hand van de uiterlijke verschijningsvormen van verdachtes handelen het (voorwaardelijk) opzet kan worden vastgesteld.
Bij gebreke van een medisch rapport is voor de rechtbank onduidelijk gebleven wat de aard en de ernst van de wond is geweest. Zo is onduidelijk gebleven of de schaar met kracht tegen het lichaam is gebracht, hoe diep de schaar het lichaam van aangever is binnengedrongen en of het toebrengen van de verwonding tot de dood van aangever heeft kunnen leiden. Wat uit het dossier wel naar voren komt is dat de wond niet gehecht hoefde te worden. De rechtbank is van oordeel dat enkel aan de hand van foto's van de wond, in het licht van de melding in het dossier dat de wond niet gehecht hoefde te worden, niet bewezen kan worden dat verdachte opzet had op de dood van aangever. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Het subsidiair tenlastegelegde acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft uitgehaald met een scherp, puntig voorwerp in de richting van een menselijk lichaam, niet ver van het gezicht en in de buurt van vitale lichaamsdelen zoals de halsslagader. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze gedraging kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans dat dit zich zou voordoen op de koop toegenomen door te handelen zoals hij deed.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 17 april 2020 te Delfzijl ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen te weten een snee in de hals/nek en op de borst heeft toegebracht, door met dat opzet met een schaar in de hals/nek en op de borst van die [slachtoffer] te snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
poging zware mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
In de aanloop naar het tenlastegelegde vond een schermutseling plaats op de gang van het AZC. Wat exact is gebeurd, blijft onduidelijk. Het enige dat vaststaat, is dat verdachte met een schaar heeft uitgehaald naar aangever. In het geval er van moet worden uitgegaan dat aangever verdachte met een mes aanviel, had verdachte zich moeten onttrekken aan die aanranding. Dat heeft hij niet gedaan, terwijl hij daartoe reële mogelijkheden had. Die mogelijkheden heeft verdachte ter terechtzitting benoemd: hij had zijn toevlucht kunnen zoeken tot zijn kamer, die direct gelegen was aan de plek waar het incident plaatsvond; hij had naar de beveiliging kunnen stappen, waarvan de kamer zich niet ver bevindt van de plek waar het incident plaatsvond; hij had ook gewoon kunnen weglopen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een noodweersituatie bepleit.
Verdachte werd aangevallen door aangever, die hem met een mes te lijf ging. Tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding heeft hij zich moeten verweren. Daartoe heeft hij met een halve schaar een slaande beweging in de richting van aangever gemaakt. Deze ene beweging was voldoende om de aanranding te doen stoppen.
Nu verdachte geen strafbare dader is, moet hij worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aangifte en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lichaam door aangever. Hij werd door aangever bedreigd met een mes.
Dan ligt voorts ter beoordeling voor of de door verdachte gepleegde geweldshandelingen noodzakelijkerwijs geboden waren. De officier van justitie heeft gemotiveerd aangevoerd dat verdachte zich had kunnen en moeten onttrekken aan de aanranding, hetgeen namens de verdediging niet, dan wel onvoldoende, is weersproken. De slaapkamer van verdachte was direct gelegen naast de plaats waar het incident gebeurde. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij, direct nadat hij had uitgehaald met de schaar, zich omdraaide en wegrende de gang in. Daaruit blijkt de rechtbank dat hij kennelijk de gelegenheid had om weg te rennen. Zonder nadere onderbouwing, welke door verdachte niet is gegeven, staat in ieder geval niet vast dat het voor verdachte onmogelijk was om zich te onttrekken aan de aanval van aangever en wijzen de omstandigheden die wel duidelijk zijn geworden en hiervoor zijn weergegeven juist op het tegenovergestelde.
De rechtbank komt daardoor tot het oordeel dat het door verdachte gepleegde geweld niet geboden was ter noodzakelijke verdediging tegen de aanval van aangever. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer(-exces). De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak. Over een op te leggen straf heeft hij zich niet uitgelaten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met een scherp, puntig voorwerp uitgehaald naar aangever en hij heeft aangever daarbij geraakt. In zijn algemeenheid zorgt een incident als dit voor gevoelens van onveiligheid; in dit geval klemt dat temeer, nu het incident in een woonomgeving plaatsvond, waarbij meerdere bewoners van het AZC als getuigen aanwezig waren. Dit rekent de rechtbank verdachte aan. Slechts een gevangenisstraf is bij een dergelijke uiting van geweld in de ogen van de rechtbank passend.
De op te leggen straf is lager dan geëist door de officier van justitie, nu het primair tenlastegelegde niet bewezen wordt verklaard. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gewicht toegekend aan de rol van aangever in het incident. Hoewel de rechtbank geen noodweer(-exces) aanneemt, gaat de rechtbank wel uit van de situatie dat aangever verdachte heeft aangevallen met een mes en verdachte daarop heeft gereageerd.
De rechtbank is van oordeel dat al met al een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 87 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang heden.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen schaar.

Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2020.
Mr. Kroeze is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.