ECLI:NL:RBNNE:2020:2433

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
18/740055-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld tijdens een straatoverval in Dokkum

Op 8 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een straatoverval in Dokkum op 19 oktober 2019. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van diefstal met geweld, waarbij hij samen met anderen een hoeveelheid weed en een Gucci T-shirt van het slachtoffer heeft weggenomen. Tijdens de zittingen op 18 en 24 juni 2020 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.R. Rauwerda, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat het Gucci T-shirt was gestolen, maar dat er wel voldoende bewijs was voor de diefstal van de weed. De verdachte had samen met medeverdachten een plan gemaakt om het slachtoffer te beroven, waarbij geweld werd gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de mogelijkheid dat geweld zou worden gebruikt en dat hij actief deelnam aan de beroving. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 228 dagen, waarvan 210 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en meewerken aan behandeling bij de GGZ.

Daarnaast diende het slachtoffer een vordering tot schadevergoeding in, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade, en dat de vordering tot een bedrag van € 2.153,94 werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de noodzaak van toezicht en behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740055-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 juli 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2020 en 24 juni 2020.
Verdachte is bij beide zittingen verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting telkens vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân, op of aan de openbare weg de Aalsumerpoort, althans een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een Gucci T-shirt en/of een hoeveelheid weed, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of met een voorwerp heeft/hebben gestoken en/of gesneden in zijn borst.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit, met uitzondering van het wegnemen van het Gucci T-shirt.
Zij heeft aangevoerd dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de inhoud van de aangifte en er daarom vanuit gaat dat de weed van [slachtoffer] is gestolen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de voltooide diefstal met geweld, omdat er twijfel is of er wel daadwerkelijk iets is gestolen van aangever.
Oordeel van de rechtbank
Voltooid delict
Aan verdachte is ten laste gelegd - voor zover hier van belang - dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een voltooide diefstal van een Gucci T-shirt en weed. Deze diefstal zou gepleegd zijn met geweld en/of bedreiging met geweld.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat een Gucci T-shirt die bewuste avond is gestolen. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend te bewijzen is dat de weed is gestolen, omdat zij geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de verklaring van aangever [slachtoffer] daarover. Alhoewel hij in zijn allereerste verklaring niet volledige openheid van zaken heeft gegeven, heeft hij dat in zijn latere verklaringen wel gedaan. Zijn latere verklaringen worden ook in hoofdlijn ondersteund door andere bewijsmiddelen. Enkel op het punt of de weed wel of niet is weggenomen, verschillen de verklaringen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aangever op dit punt niet te geloven.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat aangever [slachtoffer] met geweld zou worden beroofd van zijn weed. Hem zou alleen verteld zijn dat ze met [slachtoffer] zouden vechten omdat een medeverdachte ruzie met hem zou hebben. Direct nadat hij met de medeverdachten bij het busstation aankwam, zou hij met een medeverdachte op [slachtoffer] zijn afgelopen en zouden zij hem hebben geslagen. De rechtbank vindt deze verklaring gelet op de bewijsmiddelen ongeloofwaardig. Voor wat betreft de feitelijke gang van zaken gaat de rechtbank uit van wat [slachtoffer] en de medeverdachten daarover hebben verklaard. Hun verklaringen ondersteunen elkaar over en weer terwijl de verklaring van verdachte niet wordt gesteund door enig ander bewijsmiddel.
De rechtbank gaat ervan uit dat het als volgt is gegaan. Verdachte verstopte zich samen met [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) in de bosjes. Een andere medeverdachte maakte contact met [slachtoffer] en leidde hem van het busstation naar een bankje vlakbij de bosjes. [slachtoffer] heeft daar eerst nog geplast en een jointje gedraaid, dat deze medeverdachte zou uitproberen. Vervolgens hebben verdachte en [medeverdachte 1] het slachtoffer besprongen en hem geslagen.
Dat verdachte heel actief betrokken is geweest bij het maken van de plannen voor de beroving blijkt onvoldoende uit het dossier. Uit het feit dat hij met drie andere personen naar het busstation is gegaan en vervolgens zijn deel van het door de anderen beschreven plan heeft uitgevoerd (zoals zij hun deel hebben uitgevoerd), leidt de rechtbank af dat het niet anders kan dan dat verdachte in ieder geval kort voorafgaande aan de diefstal heeft geweten dat het plan was om [slachtoffer] met geweld van zijn weed te beroven en daaraan heeft deelgenomen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van de diefstal met geweld bewezen. De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte het voor medeplegen vereiste opzet (in voorwaardelijke zin) heeft gehad op het steken met een mes door medeverdachte [medeverdachte 1] . Op de vraag
'In hoeverre wist jij dat [medeverdachte 1] een mes bij zich had?'antwoordde verdachte bij de politie:
'Hij had hem thuis aan mij laten zien. … 'De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte zich bewust was van de mogelijkheid van het gebruik van een mes door [medeverdachte 1] . Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte van aanvang af wist dat er geweld zou worden gebruikt tegen [slachtoffer] . Hij heeft aldus bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] met een mes zou steken.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 18 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 19 oktober 2019 samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in het huis van [medeverdachte 1] . We zijn richting het busstation van Dokkum gelopen. Daar heb ik samen met [medeverdachte 1] iemand mishandeld door hem vast te houden en hard in het gezicht te slaan. [medeverdachte 1] heeft hem ook geslagen. Toen ik de jongen vasthield, zag ik [medeverdachte 1] van de zijkant komen. [medeverdachte 1] zijn hand ging naar het zijkant van het lichaam van die jongen. Daarna zakte de jongen iets door zijn knieën.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 23 oktober 2019, opgenomen op pagina 42 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 25 d.d. 20 december 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik zou op zaterdagavond 19 oktober 2019 naar een jongen gaan in Dokkum. Ik zou hem wat weed verkopen en een trui. Deze jongen is genaamd [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] belde me de afgelopen week. [medeverdachte 3] zocht weed. [medeverdachte 3] wilde twee ons weed hebben. We spraken af, dat hij 450 per ons weed zou betalen, dus in totaal 900 euro voor de weed.
Ik ben met de bus van Leeuwarden naar Dokkum gegaan. In de bus heb ik contact met [medeverdachte 3] gehad. Dit was vlak voor dat ik aankwam. Het verbaasde me dus dat [medeverdachte 3] binnen zo'n korte tijd op het station stond. Ik zag dat hij midden op het station stond.
Toen we elkaar op het station hadden ontmoet wilde ik hem een jointje laten proeven. Hij moest toch weten hoe het spul was, wat hij zou kopen. Ik stelde voor om op het station eentje te draaien. Het station was verder leeg. [medeverdachte 3] zei tegen mij, dat we beter een stukje door konden lopen. We zijn naar een steeg gelopen en kwamen uit bij bosjes. Ik heb nog geplast in die bosjes. Gek genoeg heb ik nog in die bosjes zitten kijken of ik ook iemand zag. Ik zag niemand.
We stonden tegen die bankjes aan. De bankjes staan gelijk links uit die steeg. De spullen, die ik aan [medeverdachte 3] zou verkopen had ik in mijn jaszak. Ik bedoel hiermee de twee gripzakken met weed. Ik draaide de joint met de weed uit één van de twee gripzakken, die ik bij me had. Ik was op een gegeven moment bijna klaar met het draaien van die joint. Ik zag toen dat [medeverdachte 3] twee stappen achteruit deed. Vervolgens zag ik twee mannen uit de bosjes op mij af komen. Eén van de twee droeg sowieso een bivakmuts. Ze hadden beiden een capuchon op en droegen donkere kleding. Het ging allemaal zo snel. Ze vielen me aan, vanaf het moment dat ze uit de bosjes kwamen. Ik moest mijn spullen afgeven. Ik probeerde weg te rennen. Maar ze stonden een meter van mij af.
Ik werd van achteren beetgepakt en kreeg een arm om mijn nek. Ik kreeg gelijk een klap tegen mijn hoofd. Ik had het gevoel of vloog ik door de lucht. Ik ben flink door de straat geslingerd. Ik ben tegen mijn rug aangeschopt. Ik heb een schop tegen mijn ribbenkast aangehad. Toen ze klaar waren met het geven van klappen ben ik weggerend.
Ik ben buiten op een bankje gaan zitten. Ik deed daarop mijn hand onder mijn shirt en voelde dat het plakte. Ik voelde toen dat het bloed onder mijn shirt uit mijn lichaam spoot. Ik heb toen zelf 112 gebeld. De ambulance is gekomen en ik ben meegegaan met de ambulance. Het bleek mij dus pas op dat bankje, dat ik was gestoken.
U vraagt hoe ze die zakken met weed van mij af hebben gepakt. Zoals gezegd, droeg ik de twee gripzakken in mijn jaszak. Door de twee jongens werd de jas over mijn hoofd getrokken en uitgescheurd. De zakken werd uit mijn jaszak gehaald. Door dat de jas over mijn hoofd zat, kon ik niet zien, wie dit heeft gedaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 oktober 2019, opgenomen op pagina 240 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 3] :
Op 19 oktober 2019 was ik bij [medeverdachte 1] thuis. Daar was [medeverdachte 2] en een vriend van [medeverdachte 1] . Toen heeft [medeverdachte 1] een idee bedacht om iemand te overvallen. Die hebben we telefonisch benaderd via mijn telefoon. Dat was [slachtoffer] . We hebben hem naar Dokkum laten komen. We gingen van de binnenstad van Dokkum naar het busstation, met zijn vieren. Ik was samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en een vriend van [medeverdachte 1] , volgens mij heet hij [verdachte] . We hadden die middag al een plan bedacht. We zouden [slachtoffer] overvallen met pepperspray en geweld. Toen kwam [slachtoffer] naar het busstation. Ik haalde [slachtoffer] op van het busstation. Hij had 250 gram wiet bij zich. Dat zouden we zogenaamd van hem kopen. Maar dat was niet de bedoeling. [medeverdachte 1] en die vriend zouden hem overvallen. En [medeverdachte 2] stond op de uitkijk. Ik zou de wiet van hem gaan proeven. Hij was 21:00 uur precies op het busstation. Hij belde mij, maar zag me ook staan. Toen ben ik met hem naar de bankjes gelopen, naar dat pad.
Toen zou ik de wiet van hem proeven. Of het goed was. Ik zou zogenaamd de wiet van hem kopen. En toen hij bezig was met een joint, toen kwamen [medeverdachte 1] en die vriend van hem uit de bosjes. Zij gaven hem een pak slaag. Ik zag dat [medeverdachte 1] hem de eerste klap gaf. En ik ben meteen gaan rennen.
V: (..) Wat wordt er dan afgesproken?
A; Dat hij 250 gram mee neemt. Ik zag ook een zak wiet bij [slachtoffer] . Ik geloof wel dat daarin 250 gram zat.
V; Waren jullie van plan dat te betalen?
A:Nee.
Hij stapte uit de bus en belde mij. Ik stond bij de twee bankje bij het busstation.
Ik was daar en de rest stond al klaar bij de bankjes, achter de bosjes bij het pand.
V: Dan ren je weg en ga je naar het huis van [medeverdachte 1] . Daar was niemand. En dan?
A: Ja klopt. (..) Ik ben het huis van [medeverdachte 1] ingegaan. Ik was samen met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] was van slag. [medeverdachte 1] was binnen.
V: Wat vertelde [medeverdachte 1] dan?
A: Dat hij hem had neergestoken. Dat hij hem sloeg en had neergestoken.
V: Wat was de rol van [medeverdachte 2] in dit verhaal?
A: Op de uitkijk staan.
V: Wat was de rol van [medeverdachte 1] ?
A: Hem in elkaar meppen. [slachtoffer] in elkaar meppen. Dat zou [verdachte] ook doen.
V: Wat was jouw rol?
A: Net doen of ik het zou kopen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 november 2019, opgenomen op pagina 298 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Ik hoeverre wist jij dat [medeverdachte 1] een mes bij zich had?
A: Hij had hem thuis aan mij laten zien.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 november 2019, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Na de steekpartij in Dokkum op 19 oktober 2019, zijn camerabeelden van het bedrijf [bedrijfsnaam] veiliggesteld. Dit bedrijf, gelegen aan de straat Bij 't Station 2 te Dokkum, heeft aan zijn bedrijfspand twee camera's hangen.
Film 4. Ingezoomde camerabeelden van het incident op de plaats delict.
NN1 en NN2 lopen naar twee andere personen, NN3 en NN4.
NN1 loopt op NN3 af, tilt meerdere malen zijn rechterarm omhoog en laat deze op NN3 neerkomen.
NN1, NN2 en NN3 lijken in gevecht en verplaatsen zich naar rechts. Hierbij is te zien dat NN1 meerdere malen zijn rechterarm omhoog brengt en een stompende beweging maakt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 19 oktober 2019 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân, op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid weed, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vergezeld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader die [slachtoffer] hebben geslagen en met een voorwerp hebben gestoken in zijn borst.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 228 dagen waarvan 210 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest. Met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, meewerken aan diagnostiek en behandeling bij de GGZ of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, en meewerken aan urinecontroles.
De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gemotiveerd gepleit om bij een veroordeling naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, te volstaan met een deels voorwaardelijke werkstraf gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij heeft ze verzocht de voorwaardelijke werkstraf te matigen tot 100 uren.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de op te leggen bijzondere voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid aangesloten bij vordering van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 26 maart 2020 en het trajectconsult d.d. 5 december 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met drie andere jongens een plan uitgevoerd om iemand te beroven van zijn weed. Het slachtoffer kwam naar Dokkum in de veronderstelling dat hij weed zou verkopen aan een van de medeverdachten. Deze medeverdachte heeft vervolgens het slachtoffer aangesproken en meegenomen naar een met de medeverdachten afgesproken plek. Verdachte en één van de andere medeverdachten hadden zich in de bosjes verstopt. De vierde verdachte stond op de uitkijk. Op het moment dat de joint werd gedraaid, kwamen verdachte en één van de andere jongens uit de bosjes en hebben daarbij het slachtoffer meermalen hard geslagen, onder meer in het gezicht. Ook is het slachtoffer door de medeverdachte met een mes gestoken. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij heeft deelgenomen aan het vooropgezette plan om iemand met meerdere personen met geweld van zijn weed te beroven. Het uitgangspunt is dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijke duur daarvoor passend is. De rechtbank houdt echter ook rekening met de volgende omstandigheden.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
In het rapport van het trajectconsult staat beschreven dat er bij verdachte sprake is van agressie-, emotieregulatie en stemmingsklachten op basis van traumatische ervaringen in de kindertijd. De cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling dreigt te stagneren. Er is bij verdachte veel aan de hand en daarvoor heeft verdachte al langere tijd hulpverlening.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) beschrijft ook zorgen over met name de geestelijke gezondheid van verdachte. Om tot rust te komen blowt verdachte vrijwel elke dag. De GGZ onderzoekt wat er exact aan de hand is met verdachte door het uitvoeren van diagnostisch onderzoek. Er wordt gekeken wat hij nodig heeft om zich beter te voelen en welke medicatie hij kan gebruiken zodat hij kan stoppen met blowen. Volgens de Raad is de behandelend psychiater van mening dat verdachte niet in staat arbeid te verrichten en is hij door de leerplichtambtenaar vrijgesteld van de leerplicht. Ter zitting is gebleken dat de diagnostiek nog niet is gestart.
De Raad adviseert om een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en daaraan als bijzondere voorwaarden te koppelen dat verdachte zich houdt aan een meldplicht en meewerkt aan diagnostiek en behandeling bij de GGZ of soortgelijke instantie. Op zitting is daaraan toegevoegd als bijzondere voorwaarde middelencontrole op te leggen en is verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank ziet in de genoemde rapporten sterke aanwijzingen dat de beschreven geestelijke problemen die gepaard gaan met agressie en misbruik van weed ook aanwezig waren ten tijde van het bewezen verklaarde feit en dat deze problemen hebben doorgewerkt in het handelen van verdachte. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het feit aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, wat een matigende invloed heeft op de op te leggen straf.
Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte weliswaar geweld heeft gebruikt een ook voorwaardelijk opzet had op het steken met het mes, maar dat hij niet degene was die het mes bij zich had en daarmee daadwerkelijk heeft gestoken.
Alles overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de eis van de officier van justitie passend is en oplegging daarvan geboden. Dit betekent dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, alsmede een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 7 maanden met een proeftijd van 2 jaar aan verdachte zal worden opgelegd. Aan deze voorwaardelijke straf worden de geadviseerde en gevorderde bijzondere voorwaarden gesteld, te weten een meldplicht bij het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, meewerken aan diagnostiek en behandeling bij de GGZ of een soortgelijke instelling voor zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, en meewerken aan middelencontroles.
Ten aanzien van de gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid, overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Gelet op de rapportages en het onderzoek ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling en toezicht wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hiervoor -op grond van art. 77z Sr- te stellen voorwaarden en het op grond van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. mr. W.A. Bruinsma-Woudstra heeft de vordering ter zitting mondeling aangepast. Gevorderd worden de volgende posten:
- € 140,00 : ziekenhuisdaggeldvergoeding
- € 857,10 : kosten ambulancevervoer
- € 2.379,11 : kosten van behandeling en verpleging in het MCL
- € 13,94 : kosten pijnstillende medicatie
- € 806,30 : kosten vervanging kleding en tasje
- € 2.280,00 : verlies inkomsten
- € 2.500,00 : immateriële schade
Dit brengt de totale vordering op € 8.976,45.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat aangesloten dient te worden bij de beslissing van de rechtbank zoals die is genomen in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 1] .
Dit betekent dat de vordering hoofdelijk toegewezen dient te worden tot een bedrag van
€ 2.153,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2019 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Gelet op leeftijd van verdachte, dient de gijzeling op nul dagen gesteld te worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij geen bezwaar heeft tegen toewijzing van de kosten voor verblijf in het ziekenhuis en de medicatie. De vordering ten aanzien van de ambulance en medische kosten dienen niet ontvankelijk te worden verklaard. Het deel dat ziet op de kleding en het tasje dient afgewezen te worden omdat deze goederen niet zijn weggenomen. Bovendien zijn nieuwprijzen genoemd en is geen rekening gehouden met afschrijving. Deze posten zijn dan ook onvoldoende onderbouwd. Als er een bedrag wordt toegewezen, dan is een bedrag van maximaal € 250 passend. Ten aanzien van de gevorderde inkomsten dient aangesloten te worden bij de vordering van de officier van justitie. Ten aanzien van de immateriële schade is een bedrag van € 1.500 passend.
Oordeel van de rechtbank
Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 140,00 en kosten medicatie € 13,94
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij deze gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte niet is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Nota MCL € 2.379 en kosten ambulancevervoer € 857,10
De rechtbank vindt onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij deze gevorderde schade heeft geleden, omdat bij de stukken slechts een rekening zit die naar het CAK is gestuurd, dat subsidie verleent aan zorgverleners die geen betaling van een zorgverzekeraar kunnen ontvangen op de grond dat degene aan wie de zorg is verleend, niet verzekerd is. Gesteld noch gebleken dat deze rekening van het MCL verhaald wordt op [slachtoffer] . Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij dit alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank acht dit deel van de vordering daarom niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kosten vervanging kleding en tasje € 806,30
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden aan zijn kleding en zijn tasje. De hoogte van de vordering is door de verdediging betwist.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 500,00. Het overige deel zal de rechtbank niet ontvankelijk verklaren.
Verlies inkomsten € 2.280,00
De rechtbank acht dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek naar de omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen en daarmee een onevenredige belasting van het strafproces opleveren en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade € 2.500,00
Het is aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade matigen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 1.500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Totale bedrag + wettelijke rente
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de volgende bedragen toegewezen kunnen worden: € 140 (ziekenhuisdaggeldvergoeding) + € 13,94 (kosten medicatie) + € 500 schade kleding en tasje + € 1.500 (immateriële schade) = € 2.153,94
De rechtbank zal bepalen dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, te weten 19 oktober 2019.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven – op grond van artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek – hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien (één van) zijn medeverdachte(n) deze al heeft/hebben betaald.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank ziet, net als de officier van justitie, aanleiding in de leeftijd van verdachte om de gijzeling bij niet betaling op 0 dagen te bepalen.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van 228 dagen

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
210 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen 5 dagen van de uitspraak meldt bij de reclassering van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid op het adres Tesselschadestraat 2 te Leeuwarden, en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan diagnostiek en een eventueel daaruit voortvloeiende behandeling of wat nodig geacht wordt na diagnostiek, op tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, bij de GGZ of soortgelijke instantie, zulke te bepalen door de reclassering en voor zolang de reclassering dat noodzakelijk acht. Veroordeelde houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de instelling geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde mee werkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om zicht te houden op het middelengebruik. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Draagt het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt, dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden, te weten 8 juli 2020.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte, hoofdelijk, aldus dat als een medeverdachte betaalt, verdachte in zoverre is bevrijd, tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.153,94 (zegge: tweeduizend honderddrieënvijftig euro en vierennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige deel van de gevorderde materiële niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte, hoofdelijk, aldus dat als een medeverdachte betaalt, verdachte in zoverre is bevrijd, in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 2.153,94 (zegge: tweeduizend honderd drieënvijftig euro en vierennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2019, waarbij de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast wordt bepaald op 0 dagen. Dit bedrag bestaat uit € 653,94 aan materiële schade en € 1.500 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of een van zijn medeverdachten heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of een van zijn medeverdachten aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.J. Dijkstra en mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juli 2020.