ECLI:NL:RBNNE:2020:2408

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
17172902
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 24 juni 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de zorgregeling voor een minderjarige, ingediend door het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (GI). De kinderrechter heeft het verzoek van de GI gedeeltelijk afgewezen, waarbij de GI niet de volledige regie over de zorgregeling kreeg, zoals gevraagd. De kinderrechter oordeelde dat het in het belang van de minderjarige is om duidelijkheid en rust te creëren, gezien de aanhoudende echtscheidingsstrijd tussen de ouders. De kinderrechter heeft een weekendregeling vastgesteld waarbij de minderjarige om de veertien dagen bij de vader verblijft, met specifieke afspraken over het ophalen en terugbrengen van de minderjarige. De GI kreeg de bevoegdheid om incidenteel van deze regeling af te wijken, maar niet om een geheel nieuwe regeling vast te leggen zonder toestemming van de kinderrechter. De kinderrechter benadrukte dat de GI weliswaar regie kan voeren over kleine wijzigingen, maar dat de uiteindelijke beslissingen over de zorgregeling aan de kinderrechter zijn voorbehouden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaakgegevens : C/17/172902 / FJ RK 20-475
datum uitspraak: 24 juni 2020
beschikking wijziging zorgregeling ex artikel 1:265g BW
in de zaak van
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Leeuwarden,
betreffende
[naam], geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam] ,hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,
[naam] ,hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 13 mei 2020, ingekomen bij de griffie op
14 mei 2020.
1.1.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. De betrokkenen zijn in de gelegenheid gesteld om door de kinderrechter telefonisch gehoord te worden.
De kinderrechter heeft, in aanwezigheid van de griffier, op 3 juni 2020 gelijktijdig telefonisch gehoord:
- mevrouw M. Post, namens de GI;
- de vader;
- de moeder.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 23 oktober 2019 is de volgende zorgregeling bepaald:
[minderjarige] wordt op vrijdagmiddag (om 14:00 uur) door de vader of diens vriendin uit school opgehaald en hij wordt op maandagochtend (om 08:30 uur) door de vader of diens vriendin naar school gebracht.
2.4.
Bij beschikking van 6 september 2019 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 19 september 2020.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt op grond van artikel 1:265g lid 1 BW:
primair
1. de GI te belasten met de regie over het vaststellen van de zorgregeling en vakantieverdeling;
subsidiair
2. een zorgregeling en vakantieverdeling vast te stellen zoals opgenomen in de jaarplanning 2020 die is vermeld in het verzoekschrift.
3. de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI schriftelijk het volgende aangevoerd. [minderjarige] bevindt zich in een verstikkende situatie, als gevolg van de aanhoudende echtscheidingsstrijd tussen de ouders. Het is evident dat [minderjarige] niet bij voortduring hieraan kan worden blootgesteld. Om [minderjarige] te beschermen en om voor hem wat lucht en rust in de situatie te creëren is het belangrijk dat er een jaarplanning wordt vastgelegd. Dit is een goede oplossing zolang de ouders de oorzaak van de ‘verstikking’ bij [minderjarige] nog niet hebben aangepakt. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat er rust, duidelijkheid en structuur komt en dat de jaarplanning zo wordt vastgelegd dat hij zo min mogelijk wordt blootgesteld aan onrust en spanning tussen de ouders.
3.3.
Ter zitting heeft de GI verder aangevoerd dat het verzoek niet bedoeld is als een primair en subsidiair verzoek, maar dat de GI beide verzoeken toegewezen wil zien. De GI wenst dat de door de GI beschreven jaarplanning 2020 wordt vastgelegd en dat de GI daarbij de bevoegdheid krijgt om deze regeling incidenteel te wijzigen als de omstandigheden daarom vragen.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
De moeder staat achter het verzoek van de GI om de 'jaarplanning 2020' vast te leggen. Wel ziet de moeder mogelijkheden dat de ouders in de toekomst op dit punt samen kunnen overleggen en afspraken kunnen maken. De moeder wijst er op dat er meer verzocht wordt dan met haar is besproken, nu het verzoek ook ziet op de periode na de zomervakantie.
4.2.
De vader staat achter het verzoek, omdat dit duidelijkheid schept voor iedereen.

5.De beoordeling

5.1.
Krachtens het bepaalde in artikel 1:265g, eerste lid, BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een regeling inzake een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Krachtens het bepaalde in het tweede lid is het mogelijk de kinderrechter te verzoeken om de op basis van lid 1 genoemde regeling te wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2.
Gebleken is dat tussen de ouders langdurig sprake is van strijd en een moeizame verstandhouding. De communicatie tussen de ouders ontwikkelt zich de laatste tijd positief, maar de ouders zijn nog onvoldoende in staat om zelfstandig afspraken te maken over de zorgregeling en vakantieverdeling. De kinderrechter is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om duidelijkheid en rust te creëren. De kinderrechter zal daarom de zorgregeling wijzigen zodat er zoveel mogelijk duidelijkheid komt voor partijen, maar zal dit niet zo vastleggen als door de GI is verzocht omdat de GI op twee gedachten hinkt. Aan de ene kant wordt namelijk verzocht een jaarplanning vast te leggen en aan de andere kant wordt gevraagd de regie volledig bij de GI te leggen om ook voor de komende jaren afspraken vast te leggen. Nu het aan de kinderrechter is om een op grond van artikel
1:265g BW vastgelegde regeling te wijzigen, zal de kinderrechter de GI niet de bevoegdheid geven om naast een vastgelegd jaarplan volledig de regie te voeren. Dit is in strijd met de bedoeling van de wetgever. Wel is de kinderrechter van oordeel dat duidelijkheid de meeste rust zal geven voor [minderjarige] . De kinderrechter zal daarom beslissen dat er een weekendregeling zal gelden waarbij [minderjarige] om het weekend bij zijn vader verblijft en vrijdagmiddag door vader of [partner van vader] om14:00 uur opgehaald wordt uit school en op maandagochtend om 8.30 uur door vader of [partner van vader] weer naar school wordt gebracht. Verder zal de kinderrechter bepalen dat de GI de bevoegdheid krijgt om hiervan incidenteel af te wijken, bijvoorbeeld om aan te sluiten bij weekenden waarin de halfzussen van [minderjarige] bij de vader verblijven of zoals voorgesteld in de jaarplanning vlak voor de zomervakantie. Voor de vrije schooldagen in de weekenden bij de vader zal de kinderrechter een regeling vast leggen.
Ook zal de kinderrechter bepalen dat de vakanties worden verdeeld en dat de GI hiervoor een verdeling kan vastleggen. Kort gezegd komt het er op neer dat de kinderrechter een regeling vastlegt zoals de GI ook voorstelde in de jaarplanning, maar dat de kinderrechter dit anders formuleert. Om onduidelijkheden te voorkomen staat het de GI vrij om met inachtneming van de door de kinderrechter vastgelegde omgangsregeling een schema te maken dat hiermee in overeenstemming is, dit geldt ook voor de komende jaren. De GI heeft daarbij ook de vrijheid om hiervan incidenteel af te wijken, maar het kan niet zo zijn dat de GI een geheel andere regeling gaat vastleggen bijvoorbeeld dat de vakanties niet langer worden verdeeld of de frequentie van de omgang in de weekenden wordt veranderd. Indien een dergelijke vergaande wijziging nodig is dan dient de GI daarvoor zich opnieuw tot de kinderrechter te wenden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijzigt de zorgregeling die bij beschikking van 17 mei 2017 en 23 oktober 2019 is vastgesteld en gewijzigd en bepaalt als zorgregeling dat:
- [minderjarige] een weekend per 14 dagen bij de vader verblijft van vrijdagmiddag 14:00 uur uit school, waarbij de vader of [partner van vader] hem ophaalt uit school en de vader of [partner van vader] hem om 8:30 uur op maandag weer naar school brengt;
- wanneer [minderjarige] een vrije schooldag heeft en deze valt op een dag dat [minderjarige] bij vader verblijft dan geldt dat [minderjarige] door vader of [partner van vader] om 14.00 opgehaald wordt bij moeder thuis.
Maandags zal [minderjarige] door moeder of [partner van moeder] om 9.30 opgehaald worden bij vader thuis;
- de vakanties worden verdeeld, waarbij de GI de verdeling mag bepalen indien de ouders geen overeenstemming bereiken;
- de GI heeft de bevoegdheid om zoals hiervoor is overwogen onder 5.2 incidenteel af te wijken van deze regeling.
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 864