ECLI:NL:RBNNE:2020:2383

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
18.950031-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling met elektrische stroomstoten

Op 2 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 197 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 19 juni 2019 in Zuidlaren, waar de verdachte samen met medeverdachten het slachtoffer onder dwang naar een woning heeft gebracht en hem met een elektrisch apparaat stroomstoten heeft toegediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de andere tenlastegelegde feiten, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking bij deze feiten. De verdachte werd als kwetsbaar en beïnvloedbaar beschouwd, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder behandeling door de reclassering en het meewerken aan schuldhulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.950031-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juli 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. Koning, advocaat te Meppel.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, een en ander hierin bestaande, dat verdachte en/of die mededader(s)
- zich tegenover die [slachtoffer] hebben/heeft voorgedaan als politieman en/of
- die [slachtoffer] hebben/heeft meegedeeld dat hij in verband met een (openstaande) geldboete met hem mee moest komen en/of
- die [slachtoffer] hebben/heeft meegenomen naar een woning aan/nabij de Zetstee en/of
- met die [slachtoffer] die woning is binnengegaan, in welke woning nog een of meer andere personen aanwezig waren, en/of
- tegen die [slachtoffer] hebben/heeft geschreeuwd/gezegd dat hij op de grond moest gaan liggen en/of
- de handen van die [slachtoffer] op diens rug hebben/heeft vastgebonden met draad of tie-rips, althans met voor vastbinden geschikt materiaal, en/of
- die [slachtoffer] hebben/heeft bevolen zijn hoofd op de grond te leggen en niet te bewegen en/of
- met behulp van een apparaat die [slachtoffer] een of meer elektrische stroomstoten hebben/heeft toegediend tegen/op diens hoofd;
2.
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met behulp van een apparaat die [slachtoffer] een of meer elektrische stroomstoten heeft toegediend tegen/op diens hoofd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met behulp van een apparaat die [slachtoffer] een of meer elektrische stroomstoten heeft toegediend tegen/op diens hoofd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door deze met behulp van een apparaat een of meer elektrische stroomstoten toe te dienen tegen/op diens hoofd;
3.
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot
- de afgifte van een bankpas, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] of aan een derde en/of
- het ter beschikking stellen van gegevens, namelijk een pincode, behorend bij die bankpas, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of die mededader(s) in de woning waarin die [slachtoffer] en verdachte en/of die mededader(s) zich bevonden en waarheen die [slachtoffer] onder dwang was gebracht
- tegen die [slachtoffer] hebben/heeft geschreeuwd/gezegd dat hij op de grond moest gaan liggen en/of
- de handen van die [slachtoffer] op diens rug hebben/heeft vastgebonden met draad of tie-rips, althans met voor vastbinden geschikt materiaal, en/of
- die [slachtoffer] hebben/heeft bevolen zijn hoofd op de grond te leggen en niet te bewegen en/of
- met behulp van een apparaat die [slachtoffer] een of meer elektrische stroomstoten hebben/heeft toegediend tegen/op diens hoofd;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging
met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of die mededader(s) in de woning waarin die [slachtoffer] en verdachte en/of die mededader(s) zich bevonden en waarheen die [slachtoffer] onder dwang was gebracht
- tegen die [slachtoffer] hebben/heeft geschreeuwd/gezegd dat hij op de grond moest gaan liggen en/of
- de handen van die [slachtoffer] op diens rug hebben/heeft vastgebonden met draad of tie-rips, althans met voor vastbinden geschikt materiaal, en/of
- die [slachtoffer] hebben/heeft bevolen zijn hoofd op de grond te leggen en niet te bewegen en/of
- met behulp van een apparaat die [slachtoffer] een of meer elektrische stroomstoten hebben/heeft toegediend tegen/op diens hoofd;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1 en feit 3 primair en subsidiair ten laste gelegde. De betrokkenheid van verdachte bij deze feiten is zeer gering - dan wel niet aanwezig - zodat volgens de officier niet kan worden bewezen dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met de medeverdachten. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte] met het slachtoffer naar zijn woning zou komen en ook ontbreekt voldoende bewijs dat verdachte het slachtoffer zou hebben vastgebonden.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 2 primair ten laste gelegde. Op het zich in het dossier bevindende filmpje is duidelijk te zien dat verdachte de handvatten van het stroomapparaat tegen het hoofd van het slachtoffer houdt, dat medeverdachte [medeverdachte] aan de knoppen draait en dat het slachtoffer tweemaal een schok krijgt. Verdachte heeft met zijn handelen het risico genomen dat het slachtoffer zou kunnen overlijden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat de verdachte ter zake van feit 1, 2 en 3 moet worden vrijgesproken. Voor deze feiten geldt volgens hem dat verdachte daarin geen enkel aandeel heeft gehad dan wel dat het aandeel dusdanig gering was dat niet gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte in de vrijheidsberoving uitvoeringshandelingen heeft verricht op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [medeverdachte] . Eenzelfde redenering geldt voor feit 3. Ook hier blijkt volgens de rechtbank de rol van verdachte in de afgifte van de bankpas en pincode niet uit het dossier. Verdachte zal ook van dit feit worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Vooropgesteld moet worden dat de verklaringen van verdachte zeer wisselend en weinig consistent zijn. Uit overgelegde rapportages blijkt dat verdachte een kwetsbare en beïnvloedbare persoon is die jarenlang in de geestelijke gezondheidszorg opgenomen is
geweest en onder andere medicatie tegen psychoses toegediend krijgt. Er zal daarom vooral moeten worden gekeken naar wat objectief bewijsbaar is.
Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat verdachte opzet (ook niet in voorwaardelijke zin) had op de dood van aangever [slachtoffer] . Voor voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat verdachte willens en wetens het risico dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden op de koop toe genomen heeft. Daarvoor biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten. Uit de reactie van aangever, na het toedienen van de stroomstoten zoals deze op het filmpje is te zien, kan dat immers niet worden afgeleid. De hoeveelheid toegediende stroom is dermate gering geweest dat daaruit kan worden afgeleid dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geen opzet hadden op de dood van aangever [slachtoffer] .
De rechtbank acht feit 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Verdachte heeft aangevoerd dat hij de pinnen tegen het hoofd van het slachtoffer heeft gezet toen er geen stroom op stond omdat hij dat van medeverdachte [medeverdachte] moest doen en dat hij verder niets heeft gedaan.
Uit het dossier en het op de terechtzitting getoonde filmpje is voldoende gebleken dat verdachte de staven die met het stroomapparaat waren verbonden tegen het hoofd van aangever heeft gehouden en dat aangever reageert op de hem toegediende stroomstoot. De ongeloofwaardigheid van de verklaring van verdachte dat er op dat moment geen stroom op het apparaat was aangesloten wordt hiermee afdoende aangetoond..
Door tweemaal de staven tegen het hoofd van aangever te plaatsen, vervolgens stroom toe te dienen, en het feit dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ondeskundig waren in het gebruik van het stroomapparaat en de plaats waar de staven tegen het hoofd van aangever zijn geplaatst, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen.
Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest, zo valt af te leiden uit het (opgenomen) gesprek tussen aangever en medeverdachte [medeverdachte] tijdens het toedienen van de stroomstoten.
Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte het stroomapparaat in de woonkamer heeft gebracht en dat hij vervolgens in samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] de staven tegen het hoofd van aangever [slachtoffer] heeft geplaatst waarna aan [slachtoffer] tot tweemaal toe een stroomstoot is gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan in deze situatie worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking.
De opgave van de bewijsmiddelen luidt als volgt:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juni 2019, opgenomen op pagina 135 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019222146 d.d. 11 september 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] :
Op woensdag 19 juni, het was toen ongeveer 17:45 uur, zat ik op het terrein van Lentis in Zuidlaren te wachten op een taxi om naar huis te gaan.
Toen kwam er een meneer met een hond naar me toe.
Die man zei me ook dat hij van de politie was. En dat ik met hem mee moest.
Ik moest met hem meelopen, naar een politiebureau dacht ik. Een adres van de politie.
Ik geloofde hem. We liepen naar een woning, aan de Zetstee in Zuidlaren. Ik moest daar naar binnen.
Toen ik daar in die woning aam de Zetstee was, zag ik dat daar nog twee andere mannen waren. De man met de hond was dwingend, schreeuwde, deelde opdrachten uit, was de baas over hen.
De twee die bij de man met de hond in de woning waren een donkere man, ik dacht qua uiterlijk dat het om iemand uit India kon gaan en een lichte, blanke man.
Toen ik los was en op een stoel zat, kwam de donkere man met een vreemd kastje, het zag eruit als een soort radio met knoppen. Met staafjes met een bolletje aan het uiteinde. Er zaten twee draden aan. En de uiteinden van die draden zette de donkere man tegen mijn hoofd, links en rechts ter hoogte van mijn jukbeen. De man van de hond zat daar toen aan de knoppen van de kast te draaien. Ik voelde dat er wat gebeurde. Ik voelde een schok. Werd door de draden onder stroom gezet. Een soort schokkend iets. En dat werd niet een keer gedaan, maar wel twee keer.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 augustus 2019, opgenomen op pagina 96 e.v. van voornoemde dossier, inhoudend de verklaring van [medeverdachte] :
Ik heb hem van het Lentis terrein meegenomen naar de woning van [verdachte] .
In de woning ging [verdachte] naar boven en haalde hij dat ding op. Daarna hebben we twee keer dat ding op zijn hoofd gezet.
[verdachte] heeft het apparaat gepakt van boven en daarna heeft hij die handvatten tegen het hoofd van [slachtoffer] gezet, daarna heb ik de knop omgedraaid.
3.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2019, opgenomen op pagina 155 e.v. van voornoemde dossier, inhoudend de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op dit beeldmateriaal is te zien dat er een blanke man op de stoel zit.
Achter deze man staat een man met een hele donkere huidskleur, draagt een blauwe spijkerbroek en een witte blouse. In zijn beide handen is te zien dat hij gele staven vast houdt met aan zilverkleurige uiteinden. Op beide zijkanten van het hoofd van de blanke man zet hij een van deze staven. Vanuit deze gele staven gaan witte draden en komen samen in een apparaat. Op de film horen wij dat de man die filmt zegt: "ja wacht even hoor". "Heb je allebei er tegenaan?" waarop te horen is dat de donkere man antwoord met : "ja" en de man die filmt zegt "goed? Wacht even hoor" Dan is te zien dat de camera beweegt naar rechtsonder en weer richting de man op de stoel. Er is dan een klik te horen en je ziet dat de man op de stoel een schokkende beweging maakt.
4. Een Forensisch Geneeskundige rapportage van 24 oktober 2019, opgemaakt door H. Snijders, forensisch arts, dat onder meer inhoudt:
3. Beantwoording van de vraagstelling
Het verzoek was om onderzoek te doen naar de eventueel opgelopen gezondheidsschade
zowel in psychische als lichamelijke zin en de door verdachten gelopen risico's.
Op grond van de opgevraagde informatie van Cosis en Lentis is te concluderen dat het
incident grote impact heeft gehad op de heer [slachtoffer] . Verdachte is door het gebeuren
getraumatiseerd geraakt zowel in psychische als in sociale zin. Hij is 4 maanden na het
incident nog in behandeling voor hetgeen hem is aangedaan.
Degenen die de heer [slachtoffer] destijds de stroomprikkel hebben gegeven hadden geen inzicht
in zijn gezondheidstoestand en waren niet op de hoogte van de intensiteit van de toegebrachte prikkel bovendien vond het plaats in een ongecontroleerde setting waarbij er bewust of onbewust grote risico's zijn genomen.
Hij had kunnen lijden aan aandoeningen die in combinatie met de stroom toediening tot
ernstige complicaties hadden kunnen leiden in lichamelijke zin.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met behulp van een apparaat die [slachtoffer] een of meer elektrische stroomstoten heeft toegediend tegen diens hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair: medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 2 primair wordt veroordeeld tot 17 dagen gevangenisstraf met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden, met een proeftijd van 3 jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit, voor zover de rechtbank toekomt aan het opleggen van een straf, te volstaan met een voorwaardelijke taakstraf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering met dien verstande dat moet worden afgezien van het opleggen van medewerking verlenen aan begeleid wonen of maatschap-pelijke zorg. Een verblijf in een instelling voor beschermd/begeleid wonen lijkt geen meerwaarde te hebben en is ook niet direct noodzakelijk gelet op de huidige begeleiding van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer [slachtoffer] tot tweemaal toe stroomstoten hebben toegediend in de woning van verdachte. Het toedienen van de stroomstoten gebeurde in een setting waarin het slachtoffer onder (psychische) dwang naar de woning van verdachte is gebracht door [medeverdachte] . In die woning werd een sfeer geschapen voor aangever om mee te werken aan hetgeen van hem werd verlangd ook al had dat voor hem ernstige fysieke en psychische gevolgen.
Verdachte kan worden verweten dat hij niet op enig moment tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat hij niet (meer) wilde meewerken. Dat verdachte zou zijn bedreigd met een mes door [medeverdachte] kan niet uit het dossier worden afgeleid.
Uit de verklaringen van het slachtoffer en ook uit andere informatie die zich in het dossier bevindt blijkt dat de gebeurtenissen een grote impact op het slachtoffer hebben gehad.
Het slachtoffer ondervindt nog steeds de nare gevolgen van hetgeen hem op 19 juni 2019 is overkomen. Er is hier sprake van een slachtoffer met psychische beperkingen. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij slachtoffers met een dergelijke beperking de impact groter kan zijn en het herstel langer.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het bewezen verklaarde in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van C.J.F. Kemperman, psychiater, van 15 juni 2020. Dit rapport houdt als conclusie onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Er is sprake van schizofrenie van het paranoïde type, middels medicatie partieel in remissie.
Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde.
Verdachte komt over als een kwetsbare, eenzame man. Hij kan mensen niet van zich af houden en dat trekt ook verkeerde personen aan. Hij is beïnvloedbaar en kan niet goed nee zeggen.
Het recidive risico zou als matig kunnen worden ingeschat. Er bestaat een psychische stoornis waarbij de negatieve symptomen (vervlakking) een risicofactor kunnen zijn voor delictgedrag net als mogelijk cannabisgebruik.
Het gebruik van middelen en het ontbreken van een steunend netwerk kunnen van belang zijn voor de kans op recidive.
De psychiater adviseert om de huidige behandeling van verdachte voort te zetten met toevoeging van een poliklinische forensisch psychiatrisch contact met aandacht voor de woonsituatie, het sociaal netwerk en dagbesteding.
In het rapport van de reclassering GGZ VNN Assen van 30 januari 2020 komt naar voren dat verdachte alleen woont en geen structurele daginvulling heeft. Verdachte laat mensen in zijn woning toe (met psychische/druggerelateerde problematiek) en wordt daardoor in negatieve zin beïnvloed. Verdachte lijkt daar geen weerstand aan te kunnen bieden.
De reclassering acht, gelet op de leefsituatie van verdachte, de beïnvloedbaarheid en zijn kwetsbaarheid een ambulante behandeling via FACT GGZ geïndiceerd.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd om de noodzakelijk geachte behandeling mogelijk te kunnen maken.
Verdachte heeft op de zitting aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen de geformuleerde bijzondere voorwaarden, behalve de voorwaarde dat hij zou moeten meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke zorg.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 197 dagen op zijn plaats waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan de voorwaardelijke straf worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals de reclassering die heeft geadviseerd.
De rechtbank zal niet de voorwaarde van (meewerken aan) begeleid wonen of maatschappelijk zorg opleggen nu het opleggen van deze voorwaarde op dit moment geen meerwaarde lijkt te hebben gelet op de geboden begeleiding via “ [begeleidingscentrum] ” te Groningen. Een verhuizing naar een instelling voor begeleid wonen zal in de praktijk er toe leiden dat verdachte in nagenoeg dezelfde woonomgeving zal verblijven als waar hij nu verblijft.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 primair en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 197 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
- dat de veroordeelde zich bij het ingaan van de proeftijd zal melden bij de reclassering van GGZ VNN locatie Assen. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering;
- dat de veroordeelde zich zal laten behandelen FACT GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- dat de veroordeelde mee zal werken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. J.G. de Bock en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2020.