ECLI:NL:RBNNE:2020:2380

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
18/297204-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door minderjarige verdachte met kapot bierflesje

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft op 18 augustus 2019 in Nij Beets, tijdens een confrontatie met het slachtoffer, een kapot bierflesje gebruikt om het slachtoffer te verwonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een woordenwisseling en duw- en trekwerk met het slachtoffer, het bierflesje kapot heeft geslagen en met de scherpe rand in de richting van het slachtoffer heeft geslagen. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstige verwondingen opgelopen aan zijn linkerarm en schouder, wat heeft geleid tot blijvend letsel. De rechtbank heeft de gedragingen van de verdachte gekwalificeerd als poging tot doodslag, omdat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood van het slachtoffer zou kunnen leiden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 123 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 50 uren. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 2.997,66, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/297204-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juli 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

primairhij op of omstreeks 18 augustus 2019 te Nij Beets, (althans) in de gemeente Opsterland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijfom [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een glasscherf ((van een) gebroken (bier)fles), dan wel een scherp en/of puntig voorwerp, (meermalen) in de richting van en/of in het lichaam (in de arm) van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair
hij op of omstreeks 18 augustus 2019 te Nij Beets, (althans) in de gemeente Opsterland aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere (gehechte, grillig verlopende) huidklievingen (steek- en/of snijwonden) (op de schouder/ bovenarm en/of elleboog), met (mogelijk blijvend) spierletsel, heeft toegebracht door (meermalen) met een glasscherf ((van een) gebroken (bier)fles), althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm/het lichaam van die [slachtoffer] te steken;

meer subsidiairhij op of omstreeks 18 augustus 2019 te Nij Beets, (althans) in de gemeente Opsterland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letseltoe te brengen met een glasscherf ((van een) gebroken (bier)fles), althans een scherp en/of puntig voorwerp, (meermalen) in de richting van en/of in het lichaam (in de arm) van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er is in het dossier geen aanwijzing te vinden dat verdachte boos opzet had op het doden van aangever.
Voor wat betreft voorwaardelijk opzet kan niet vastgesteld worden dat er een aanmerkelijke kans op de dood was. Uit het dossier blijkt immers niet dat er steekbewegingen zijn gemaakt richting vitale lichaamsdelen. De exacte manier waarop is gestoken en de kracht waarmee dat is gedaan, kan in onvoldoende mate worden vastgesteld. Gelet op de vorm en het deel van het bierflesje dat verdachte vast had en de diepte van de verwonding die daarmee gemaakt kan worden, is het niet aannemelijk dat dit kon leiden tot dodelijk letsel.
Het subsidiair ten laste gelegde kan bewezen worden verklaard, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
Feitenvaststelling
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast omtrent de feiten.
Aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) komt schreeuwend uit de keet. Hij loopt (nog steeds schreeuwend) in de richting van verdachte. Verdachte stapt van zijn fiets. [slachtoffer] zet zijn bierflesje neer. Als [slachtoffer] bij verdachte is begint hij verdachte te duwen. Vervolgens wordt er over en weer geduwd tussen verdachte en [slachtoffer] . Dan komt een vriend van verdachte tussen beiden. Dit is getuige Jakob Riemer Veenstra, roepnaam: Job. Veenstra wordt dan ook geduwd door [slachtoffer] en komt ten val. Vervolgens pakt verdachte het bierflesje, slaat dit bierflesje kapot en slaat met het kapotte bierflesje in de richting van [slachtoffer] . Het zijn ongerichte zwaaibewegingen terwijl zowel verdachte als [slachtoffer] in beweging zijn en het nauwelijks verlicht is. [slachtoffer] raakt hierdoor gewond. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] flinke snijwonden heeft aan de achterzijde van zijn linkerarm en linkerschouder. Daarbij is ook onderliggend spierweefsel beschadigd.
Overweging
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet (in de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik wordt gehecht) had op de dood van aangever. De vraag is vervolgens of verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -in dit geval de dood- is aanwezig als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
In deze zaak heeft verdachte ongerichte zwaaibewegingen gemaakt met een scherp voorwerp, te weten een kapot bierflesje, in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] . Verdachte en [slachtoffer] waren hierbij beiden in bewegingen . Er is hierdoor letsel ontstaan op de schouder, de achterkant van de linkerbovenarm en elleboog. Daarbij is onderliggend spierweefsel beschadigd, zodanig dat dit moest worden gehecht. Gelet op de manier waarop verdachte en [slachtoffer] in beweging waren, had een dergelijke, meer dan oppervlakkige, wond evengoed kunnen ontstaan in de hals. Met name de wond op de linkerschouder was daar erg dichtbij. Algemeen bekend is dat in de nabijheid van de halsslagaders liggen en dat het dus een kwetsbaar gedeelte van het menselijke lichaam is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de handelswijze van de verdachte de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden.
De gedragingen van verdachte kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties voor de bewuste aanvaarding is de rechtbank niet gebleken. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever als gevolg van zijn handelen zou overlijden en is het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van de poging doodslag.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 18 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 18 augustus 2019 bij de keet in Nij Beets. Ik heb een gebroken bierflesje meermalen in de richting van [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) bewogen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 18 augustus 2019, opgenomen op pagina 119 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
[slachtoffer] kwam naar buiten. Ik zag dat [slachtoffer] geen bovenkleding aanhad. Hij stond daar met ontbloot bovenlijf. Ik zag toen dat [verdachte] en [slachtoffer] tegen elkaar begonnen te drukken met de handen. Ik zag dat [slachtoffer] een flesje bier in zijn hand vasthield. Ik zag vervolgens dat [slachtoffer] het flesje bier op de grond zette. Vervolgens zie ik dat beide jongens weer aan het drukken zijn. Als [verdachte] in de buurt van het flesje bier komt, hij dit flesje van de grond pakt. Ik zie dat hij het flesje kapot slaat op de betonnen vloer. Ik schreeuwde toen nog tegen [verdachte] dat ga je niet doen hoor, maar vervolgens liep [verdachte] op [slachtoffer] af. Ik zag dat [verdachte] met kracht met zijn hand waarin hij het bierflesje vasthield, tegen het lichaam van [slachtoffer] sloeg. Volgens mij heeft [verdachte] meerdere keren getracht het lichaam van [slachtoffer] te raken.
3. Een forensisch geneeskundig letselverslag GGD Fryslân, op 29 augustus 2019 ingezonden en ondertekend door mw. A.W. Westerveld, forensisch arts KNMG, opgenomen op pagina 76 en verder van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als haar verklaring:
Datum onderzoek : 22 augustus 2019
Naam betrokkene : [slachtoffer]
Letselbeschrijving:
Lichaamsdeel: linkerarm
Beschrijving: op de schouder, bovenarm en elleboog gehechte, grillig verlopende huidklievingen met scherpe wondranden.
Soort verwonding: letsel als gevolg van uitwendig scherp snijdend geweld.
Vermoeden van inwending letsel: spier achterzijde bovenarm. Door het spierletsel is blijvende beperking niet geheel uit te sluiten.
Betrokkene geeft aan dat zijn linker arm verwond is doordat iemand hem heeft belaagd met een kapotgeslagen bierfles. In de door betrokkene meegebrachte correspondentie van het MCL aan zijn huisarts staat dat er naast huidletsel ook beschadiging van de triceps (spier aan de achterzijde van de bovenarm) moest worden gehecht.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 18 augustus 2019 te Nij Beets, in de gemeente Opsterland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een gebroken bierfles, meermalen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Verweer raadsvrouw
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding tegen zijn vriendin en zichzelf.
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte proportioneel heeft gehandeld is van belang of vastgesteld kan worden of aangever ook een glas in zijn handen had, zoals uit de verklaringen van verdachte en zijn toenmalige vriendin [getuige 2] zou kunnen worden afgeleid. Als de rechtbank deze verklaringen op dit punt niet onaannemelijk acht, dient aan verdachte het voordeel van de twijfel gegeven te worden en dient hij ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gemotiveerd gevorderd het beroep op noodweer te verwerpen.
Oordeel rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangever met een kapotgeslagen bierfles heeft geslagen. De rechtbank moet beoordelen of en in hoeverre de feiten en omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden een beroep op noodweer van de verdachte rechtvaardigen.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet ten eerste sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast moet sprake zijn van een geboden en noodzakelijke verdediging.
Aangever kwam al schreeuwend, met een ontbloot bovenlijf, uit de keet. Hij is groter dan verdachte en liep al schreeuwend naar verdachte toe. Vervolgens begon hij verdachte te duwen, waarop verdachte en aangever elkaar begonnen te duwen. Een vriend van verdachte kwam tussen beiden, maar werd ook door aangever geduwd en viel hierdoor.
Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van aangever kunnen worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte.
De rechtbank is echter van oordeel dat niet is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit: verdachte is te ver gegaan in zijn verdediging door een bierflesje kapot te slaan en met dit kapot geslagen flesje te zwaaien. Om die reden wordt het verweer van de raadsvrouw verworpen.
Dat aangever bij de confrontatie ook glas(scherven) als wapen in zijn hand heeft gehad, acht de rechtbank niet aannemelijk, aangezien alleen getuige [getuige 2] dit verklaart, en geen van de andere getuigen dat heeft gezien. Ook verdachte heeft dit niet gezien; hij veronderstelt slechts dat de verwondingen aan zijn handen kunnen zijn ontstaan als gevolg van stekende bewegingen van aangever met een scherp voorwerp. De rechtbank acht het echter niet onaannemelijk dat deze verwondingen zijn ontstaan door het glas dat verdachte zelf in zijn handen had of door het kapotslaan van het bierflesje.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primaire feit wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende jeugddetentie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gemotiveerd bepleit om – in geval van een veroordeling – te volstaan met een werkstraf. Zij heeft hierbij onder meer gewezen op de rol van aangever bij het geheel, de gevolgen die het gebeuren voor verdachte heeft gehad en het gegeven dat verdachte al in een intensief hulptraject zit.
Mocht de rechtbank wel een voorwaardelijke straf opleggen, dan is een proeftijd van 1 jaar passend. Daarbij zijn voorgaande argumenten van belang maar ook dat het feit al bijna een jaar geleden heeft plaatsgevonden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 25 februari 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een kapot bierflesje te slaan. Verdachte was met vrienden in een keet en kwam erachter dat het latere slachtoffer zijn vriendin meermalen onzedelijk had betast. Verdachte heeft toen de goede keus gemaakt door niet zelf de confrontatie op te zoeken met deze persoon. Verdachte wilde aanvankelijk weggaan, maar toen kwam het latere slachtoffer op hem af. Verdachte werd vervolgens door aangever agressief benaderd en heeft in reactie daarop wel een verkeerde keuze gemaakt door met een kapot bierflesje meermalen in de richting van het slachtoffer te zwaaien. Het slachtoffer is hierdoor zwaar gewond geraakt aan zijn schouder en arm. De wond aan zijn arm was dusdanig groot dat hij geopereerd moest worden. Door het spierletsel is een blijvende beperking niet geheel uit te sluiten. Verdachte heeft voor de verkeerde keuzes die hij zelf gemaakt heeft niet de volle verantwoordelijkheid genomen. Tijdens de zitting heeft verdachte de indruk gewekt van iemand die het moeilijk vindt om naar zijn eigen aandeel te kijken terwijl hij wel steeds benoemt welke fouten aangever heeft gemaakt en de nadelige gevolgen die hijzelf daarvan heeft ondervonden.
In beginsel is een jeugddetentie van aanzienlijke duur passend bij een dergelijk ernstig feit. De rechtbank houdt echter ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft in haar rapport het volgende geschreven over verdachte. De Raad maakt zich zorgen over de ADHD-problematiek van verdachte. Dit gaat gepaard met impulsiviteit en het lastig kunnen reguleren van emoties. Tevens maakt de Raad zich zorgen over de schoolgang. De Raad ziet echter dat verdachte zich samen met zijn ouders en de hulpverlening positief inzet om aan de zorgen te werken. De kans op herhaling wordt als laag ingeschat.
De Raad ziet geen meerwaarde in een jeugddetentie, een leerstraf of een jeugdreclasseringsmaatregel. De Raad heeft een deels voorwaardelijke werkstraf geadviseerd.
Uit informatie van de raadsvrouw van verdachte en uit de behandeling op de zitting leidt de rechtbank af dat – mede door wat er op 18 augustus 2019 is voorgevallen en de strafrechtelijke vervolging – het de afgelopen tijd niet goed is gegaan met verdachte en dat een MST-traject is ingezet. Dit is een zwaar hulpverleningstraject voor verdachte en zijn ouders. Ook is verdachte van plan om in het nieuwe schooljaar zijn opleiding te hervatten. Dat heeft gevolgen voor zijn draagkracht, zoals de Raad terecht heeft opgemerkt.
Alles overwegende vindt de rechtbank de vordering van de officier van justitie te hoog. Wel sluit de rechtbank aan bij de gevorderde strafmodaliteit, omdat gelet op de ernst van het gepleegde feit een voorwaardelijke werkstraf niet passend is.
De rechtbank legt aan verdachte een werkstraf op voor de duur van 50 uren, een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest alsmede een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier maanden met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank kiest voor een kortere proeftijd, omdat het feit al enige tijd geleden heeft plaatsgevonden en de kans op recidive als laag wordt ingeschat.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 6.272,57, bestaande uit € 1.272,57 materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gestelde materiële schade ter hoogte van € 1.272,57 toegewezen dient te worden. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade dient, gelet op de eigen schuld bij de benadeelde partij, een matiging plaats te vinden tot een bedrag van € 1.000.
Daarnaast dient de schadevergoedingsmaatregel opgelegd te worden en te worden bepaald dat de eventueel uit te voeren gijzeling op nul dagen wordt gesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat:
  • de kosten voor het verblijf in het ziekenhuis kunnen worden toegewezen;
  • de kosten van mantelzorg onvoldoende onderbouwd zijn en de vordering in zoverre niet-ontvankelijk is;
  • de reiskosten gespecifieerd onder 1 t/m 4 toegewezen kunnen worden en voor het overige afgewezen;
  • de immateriële schade ten hoogste begroot kan worden op een bedrag van € 500 tot € 1.000 euro, welk bedrag nog moet worden verminderd in verband met eigen schuld van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Verblijf ziekenhuis, gevorderd € 56
Het is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Mantelzorg door moeder, gevorderd € 798
Het is voldoende aannemelijk dat de moeder van de benadeelde partij mantelzorg heeft verleend en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank acht het aantal uur mantelzorg per dag onvoldoende onderbouwd.
Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank vindt het aannemelijk dat er tenminste anderhalf uur per dag mantelzorg is verleend en zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen. Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 374. Het overige deel van de vordering wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Reiskosten, gevorderd € 338,96
Naar het oordeel van de rechtbank is – als niet betwist – voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade onder posten 1 t/m 4 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen. Het gaat in totaal om een bedrag van: € 67,66 (€ 8,84 + € 40,56 + € 14,56 + € 3,70).
Ten aanzien van de overige posten is de onderbouwing onvoldoende. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij (de hoogte van) de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. Dit deel van de vordering wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Gebruikmakend van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven vindt de rechtbank een bedrag van € 2.500 redelijk en billijk (conform categorie 2 van deze letsellijst) en zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen. De rechtbank zal dit bedrag niet verlagen op de grond dat de benadeelde partij (deels) eigen schuld heeft aan de ontstane schade, gelet op de uiteenlopende verhouding tussen de aan de verdachte toe te rekenen fouten en de gevolgen daarvan – het steken met een in potentie dodelijk wapen met zware verwondingen tot gevolg – en die van de benadeelde partij – het op agressieve wijze benaderen en het duwen van verdachte, nadat de benadeelde partij de toenmalige vriendin van verdachte had lastiggevallen. Het overige deel zal de rechtbank niet ontvankelijk verklaren.
Totale bedrag
In totaal zal de rechtbank een bedrag van € 2.997,66 toewijzen, bestaande uit € 497,66 materiële schade en € 2.500 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, te weten 18 augustus 2019.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Gelet op de leeftijd van verdachte zal de rechtbank bepalen dat de gijzeling wordt bepaald op nul dagen.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 123 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 120 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
een werkstraf voor de duur van 50 uren.De werkstraf moet binnen 9 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.997,66(zegge: tweeduizend negenhonderdenzevenennegentig euro en zesenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 2.997,66 (zegge: tweeduizend negenhonderdenzevenennegentig euro en zesenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2019, waarbij de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast wordt bepaald op 0 dagen. Dit bedrag bestaat uit € 497,66 aan materiële schade en € 2.500 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Dijkstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N.A. Vlietstra en mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door
mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2020.