ECLI:NL:RBNNE:2020:2376

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
18.930082-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, poging zware mishandeling en afpersing met gebruik van geweld

Op 2 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, poging tot zware mishandeling en afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 juni 2019 in Zuidlaren, samen met medeverdachten, het slachtoffer heeft beroofd van zijn vrijheid door zich voor te doen als politieagent en hem onder dwang naar een woning te brengen. Daar is het slachtoffer vastgebonden en is hij met een stroomstootapparaat behandeld, wat leidde tot ernstige psychische en fysieke gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de impact van de misdrijven op het slachtoffer. De verdachte heeft de feiten gedeeltelijk bekend, maar heeft ook gepleit voor vrijspraak van enkele beschuldigingen. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan de feiten die in de tenlastelegging zijn opgenomen, met uitzondering van enkele punten waar onvoldoende bewijs voor was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.930082-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juli 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonadres] ,
thans gedetineerd in de P.I. Leeuwarden te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Plas, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, een en ander hierin bestaande, dat verdachte en/of die mededader(s)
- zich tegenover die [slachtoffer] hebben/heeft voorgedaan als politieman en/of
- die [slachtoffer] hebben/heeft meegedeeld dat hij in verband met een (openstaande) geldboete met hem mee moest komen en/of
- die [slachtoffer] hebben/heeft meegenomen naar een woning aan/nabij de [adres] en/of
- met die [slachtoffer] die woning is binnengegaan, in welke woning nog een of meer andere personen aanwezig waren, en/of
- tegen die [slachtoffer] hebben/heeft geschreeuwd/gezegd dat hij op de grond moest gaan liggen en/of
- de handen van die [slachtoffer] op diens rug hebben/heeft vastgebonden met draad of tie-rips, althans met voor vastbinden geschikt materiaal, en/of
- die [slachtoffer] hebben/heeft bevolen zijn hoofd op de grond te leggen en niet te bewegen en/of
- met behulp van een apparaat die [slachtoffer] een of meer elektrische stroomstoten hebben/heeft toegediend tegen/op diens hoofd;
2.
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met behulp van een apparaat die [slachtoffer] een of meer elektrische stroomstoten heeft toegediend tegen/op diens hoofd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met behulp van een apparaat die [slachtoffer] een of meer elektrische stroomstoten heeft toegediend tegen/op diens hoofd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door deze met behulp van een apparaat een of meer elektrische stroomstoten toe te dienen tegen/op diens hoofd;
3.
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door, nadat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] een of meer elektrische stroomstoten had(den) toegebracht, dreigend en hoorbaar voor die [slachtoffer] te zeggen: "Will I kill him or not?", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot
- de afgifte van een bankpas, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] of aan een derde en/of
- het ter beschikking stellen van gegevens, namelijk een pincode, behorend bij die bankpas, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of die mededader(s) in de woning waarin die [slachtoffer] en verdachte en/of die mededader(s) zich bevonden en waarheen die [slachtoffer] onder dwang was gebracht
- tegen die [slachtoffer] hebben/heeft geschreeuwd/gezegd dat hij op de grond moest gaan liggen en/of
- de handen van die [slachtoffer] op diens rug hebben/heeft vastgebonden met draad of tie-rips, althans met voor vastbinden geschikt materiaal, en/of
- die [slachtoffer] hebben/heeft bevolen zijn hoofd op de grond te leggen en niet te bewegen en/of
- met behulp van een apparaat die [slachtoffer] een of meer elektrische stroomstoten hebben/heeft toegediend tegen/op diens hoofd;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging
met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of die mededader(s) in de woning waarin die [slachtoffer] en verdachte en/of die mededader(s) zich bevonden en waarheen die [slachtoffer] onder dwang was gebracht
- tegen die [slachtoffer] hebben/heeft geschreeuwd/gezegd dat hij op de grond moest gaan liggen en/of
- de handen van die [slachtoffer] op diens rug hebben/heeft vastgebonden met draad of tie-rips, althans met voor vastbinden geschikt materiaal, en/of
- die [slachtoffer] hebben/heeft bevolen zijn hoofd op de grond te leggen en niet te bewegen en/of
- met behulp van een apparaat die [slachtoffer] een of meer elektrische stroomstoten hebben/heeft toegediend tegen/op diens hoofd;
5.
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, opzettelijk uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen geldbedrag voordeel heeft getrokken, door bier en/of wiet/weed te verbruiken/gebruiken die/dat waren/was betaald met dat door misdrijf verklaren geldbedrag.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 3 omdat de aangifte niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Om die reden ontbreekt het wettig bewijs.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2 primair, 4 primair en 5.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat de verdachte ter zake van feit 2 primair en subsidiair, feit 3, feit 4 primair en subsidiair moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging feit 3 niet wettig bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Daarnaast acht de rechtbank ook feit 2 primair niet wettig en overtuigend bewezen.
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte opzet (ook niet in voorwaardelijke zin) heeft gehad op de dood van aangever [slachtoffer] . Voor voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat verdachte willens en wetens het risico dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden op de koop toe genomen heeft. Daarvoor biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten. Uit de reactie van aangever na het toedienen van de stroomstoten, zoals deze op het filmpje is te zien, kan dat immers niet worden afgeleid. De hoeveelheid toegediende stroom is dermate gering geweest dat daaruit kan worden geconcludeerd dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] geen opzet hadden op de dood van aangever [slachtoffer] .
De rechtbank acht wel feit 2 subsidiair bewezen. Uit het dossier en het op de terechtzitting getoonde filmpje is voldoende gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 1] de staven die met het stroomstootapparaat waren verbonden tegen het hoofd van aangever heeft gehouden en dat verdachte de knop op dit apparaat heeft omgedraaid. Te zien is dat aangever reageert op de hem toegediende stroomstoot. In totaal zijn aan aangever twee stroomstoten toegediend. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] waren allebei ondeskundig in het gebruik van het stroomstootapparaat dat (normaliter slechts door gespecialiseerde deskundigen) bij de behandeling van psychiatrisch patiënten werd gebruikt. Door na het plaatsen door medeverdachte [medeverdachte 1] van de staven tegen het hoofd van aangever twee stroomstoten toe te dienen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever lichamelijk letsel zou kunnen bekomen. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest, zo valt af te leiden uit het (opgenomen) gesprek tussen aangever en verdachte tijdens het toedienen van de stroomstoten.
Uit de hele gang van zaken (medeverdachte [medeverdachte 1] brengt het stroomstootapparaat in de woonkamer, plaatst de staven tegen het hoofd van aangever, verdachte draait aan de knop en levert commentaar) blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
De rechtbank acht feiten 1 primair, 2 subsidiair, 4 primair en 5 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank past daartoe de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De opgave van de bewijsmiddelen luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2020, onder meer inhoudende:
Ik was aan het wandelen met mijn hond en kwam [slachtoffer] tegen, dat was vlakbij Lentis in Zuidlaren. Ik deed mij voor als politieagent en zei kom maar met mij mee. Hij is toen met mij meegegaan.
Ik weet dat [slachtoffer] een psychiatrisch patiënt is.
Ik ben met [slachtoffer] naar de woning van [medeverdachte 1] gegaan dat was ongeveer een kwartier lopen.
[medeverdachte 1] deed de deur open en liet ons binnen. Ik heb aangebeld bij [medeverdachte 1] .
Het stroomapparaat kwam bij Lentis vandaan en dat stond onder het bed van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft het apparaat van boven gehaald.
De verklaring van [slachtoffer] kan wel kloppen.
[medeverdachte 1] had het apparaat in handen en pakte de draden vast. Ik zal aan de knoppen hebben gedraaid. Ik kan mij herinneren dat er stroomstoten zijn toegediend, dat is twee keer gebeurd.
[medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] vastgebonden.
Als [medeverdachte 2] zegt dat ik hem de pinpas van [slachtoffer] heb gegeven zal dat zo zijn.
Van het gepinde geld is weed en bier gehaald. Dat hebben we met z’n allen opgemaakt in de woning van [medeverdachte 1] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juni 2019, opgenomen op pagina 135 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019222146 d.d. 11 september 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] :
Op woensdag 19 juni, het was toen ongeveer 17:45 uur, zat ik op het terrein van Lentis in Zuidlaren te wachten op een taxi om naar huis te gaan.
Toen kwam er een meneer met een hond naar me toe.
Ik dacht eerst dat het een politieman in burger was. Die man zei me ook dat hij van de politie was. En dat ik met hem mee moest. Vanwege een geldboete of zo. Ik moest met mijn handen tegen het glas. Dus deed ik mijn handen tegen het glas van het gebouw van de Reehorst, waar ik toen was. Ik deed alles wat me opgedragen werd, ik had geen keus. Want de man zei dat hij van de politie was. Ik werd gefouilleerd.
Ik moest mee. Ik moest geld betalen, zei hij tegen me. Hij zei me daarbij ook dat meewerken me minder geld zou gaan kosten.
Naderhand besefte ik dat ik te goed van vertrouwen ben geweest en dat het vast geen politieman was. Ik weet dat ik te goed van vertrouwen ben, dat is gewoon zo. Dat wordt me vaker gezegd, maar ja: zo ben ik nu eenmaal.
Ik vroeg of ik mocht bellen en zei dat ik eerlijk was. Hij zei toen: "Dat is je geraden ook". Hij snauwde tegen me, hij was niet vriendelijk, ik vond hem een sadist. En vanwege wat er naderhand gebeurde: volgens mij was hij op moord uit. Een heel nare persoon.
Ik moest met hem meelopen, naar een politiebureau dacht ik. Een adres van de politie.
Ik geloofde hem. We liepen naar een woning, aan de [adres] in Zuidlaren. Ik moest daar naar binnen. Ik had twee tassen bij me, die moest ik binnen neerzetten.
Toen ik daar in die woning aam de [adres] was, zag ik dat daar nog twee andere mannen waren. Die zeiden eigenlijk niks. Ze leken wat bang te zijn voor de man met de hond en deden precies wat de man met de hond hen opdroeg. De man met de hond was dwingend,
schreeuwde, deelde opdrachten uit, was de baas over hen.
De twee die bij de man met de hond in de woning waren een donkere man, ik dacht qua uiterlijk dat het om iemand uit India kon gaan en een lichte, blanke man.
De man met de hond schreeuwde dat ik op de grond moest gaan liggen, op mijn buik. En toen werd ik daar vastgebonden met mijn handen op de rug. Ik moest met mijn hoofd op de grond, ik mocht me niet bewegen, want dan werd hij kwaad en bij beweging door mij ging hij schreeuwen.
Maar ik zag later dat ik vastgebonden was met een soortement waslijndraad. Metalen draad met een kunststof buitenlaag.
Toen ik los was en op een stoel zat, kwam de donkere man met een vreemd kastje, het zag eruit als een soort radio met knoppen. Met staafjes met een bolletje aan het uiteinde. Er zaten twee draden aan. En de uiteinden van die draden zette de donkere man tegen mijn hoofd, links en rechts ter hoogte van mijn jukbeen. De man van de hond zat daar toen aan de knoppen van de kast te draaien. Ik voelde dat er wat gebeurde. Ik voelde een schok. Werd door de draden onder stroom gezet. Een soort schokkend iets. En dat werd niet een keer gedaan, maar wel twee keer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van nader verhoor van aangever d.d. 22 juli 2019, opgenomen op pagina 135 e.v. van voornoemde dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] :
Ik heb niet tegen de mannen die daar aanwezig waren gezegd dat ik dit allemaal niet wilde.
Die [verdachte] was zo dermate aanwezig.
Ik dacht dat ze me in de garage koud gingen maken. Ze hebben er niet op gerekend dat ik weg zou lopen denk ik. Ik hoorde [verdachte] schreeuwen hier blijven. Ze liepen nog achter mij aan.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van nader verhoor van aangever d.d. 12 augustus 2019, opgenomen op pagina 145 e.v. van voornoemde dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] :
Mijn pinpas is nu geblokkeerd.
Ik weet niet hoe ik mijn pinpas heb terug gekregen. Ik denk dat die is afgepakt in de woning.
Die pas zat in mijn portemonnee die in mijn tas zat.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 augustus 2019, opgenomen op pagina 124 e.v. van voornoemde dossier, inhoudend de verklaring van [medeverdachte 2] :
Ik kwam van mijn werk en toen bij de deur van [medeverdachte 1] kwam. Er werd mij een pasje in de handen gedrukt bij de voordeur en er werd tegen mij gezegd door [verdachte] ga er maar zo veel mogelijk mee pinnen. Dat was dan 20 euro uiteindelijk.
[verdachte] gaf mij de pinpas van [slachtoffer] .
6. Een Forensisch Geneeskundige rapportage van 24 oktober 2019, opgemaakt door H. Snijders, forensisch arts, dat onder meer inhoudt:
3. Beantwoording van de vraagstelling;
Het verzoek was om onderzoek te doen naar de eventueel opgelopen gezondheidsschade
zowel in psychische als lichamelijke zin en de door verdachten gelopen risico's.
Op grond van de opgevraagde informatie van Cosis en Lentis is te concluderen dat het
incident grote impact heeft gehad op de heer [slachtoffer] . Verdachte is door het gebeuren
getraumatiseerd geraakt zowel in psychische als in sociale zin. Hij is 4 maanden na het
incident nog in behandeling voor hetgeen hem is aangedaan.
Degenen die de heer [slachtoffer] destijds de stroomprikkel hebben gegeven hadden geen inzicht
in zijn gezondheidstoestand en waren niet op de hoogte van de intensiteit van de toegebrachte prikkel bovendien vond het plaats in een ongecontroleerde setting waarbij er bewust of onbewust grote risico's zijn genomen.
Hij had kunnen lijden aan aandoeningen die in combinatie met de stroom toediening tot
ernstige complicaties hadden kunnen leiden in lichamelijke zin.

Nadere bewijsoverweging

feit 4 primair

Met betrekking tot de wijze waarop de bankpas met pincode van aangever door verdachte is verkregen overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier kan niet precies worden afgeleid op welke wijze verdachte in het bezit is gekomen van de bankpas. Daarentegen is wel duidelijk dat verdachte de bankpas in zijn bezit heeft gehad en zelf aan medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gegeven om met de betreffende bankpas geld te pinnen. De rechtbank leidt hieruit af dat, om dat pinnen mogelijk te maken, de verdachte op de een of andere wijze de pincode te weten moet zijn gekomen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat aangever door verdachte onder psychische dwang naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] is gebracht. In de woning van [medeverdachte 1] is aangever vervolgens vastgebonden, is tegen hem geschreeuwd, zijn hem stroomstoten toegediend en moest aangever op de grond gaan liggen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank afdoende dat in de woning van [medeverdachte 1] een sfeer werd geschapen die aangever er toe bracht dat hij wel mee moest werken aan hetgeen van hem werd verlangd.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat aangever door geweld en bedreiging met geweld is gedwongen om de bankpas met pincode aan verdachte af te geven.
De opmerking van verdachte dat verdachte zelf zijn pinpas heeft afgegeven en dat dit echt niet onder dwang was acht de rechtbank onder voornoemde omstandigheden volstrekt ongeloofwaardig.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de feiten 1 en 4 primair alleen heeft gepleegd en acht medeplegen niet bewezen.
Uit het dossier blijkt dat de betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 1] met betrekking tot deze feiten dermate gering is dat niet gesproken kan worden van een bewuste en nauwe samenwerking.
Voor medeverdachte [medeverdachte 2] geldt dat hij arriveerde in de woning van [medeverdachte 1] nadat bedoelde feiten hadden plaatsgevonden.
Er is met betrekking tot de medeverdachten onvoldoende bewijs voor opzet (feit 1) en oogmerk (feit 4).

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2 subsidiair, 4 primair en 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, opzettelijk [slachtoffer] weder-rechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, een en ander hierin bestaande, dat verdachte
- zich tegenover die [slachtoffer] heeft voorgedaan als politieman en
- die [slachtoffer] heeft meegedeeld dat hij in verband met een geldboete met hem mee moest komen en
- die [slachtoffer] heeft meegenomen naar een woning aan de [adres] en
- met die [slachtoffer] die woning is binnengegaan, in welke woning nog een of meer andere personen aanwezig waren, en
- tegen die [slachtoffer] heeft geschreeuwd dat hij op de grond moest gaan liggen en
- de handen van die [slachtoffer] op diens rug heeft vastgebonden met draad, en
- die [slachtoffer] heeft bevolen zijn hoofd op de grond te leggen en niet te bewegen en
- met behulp van een apparaat die [slachtoffer] een of meer elektrische stroomstoten heeft toegediend tegen diens hoofd;
2.
hij op 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met behulp van een apparaat die [slachtoffer] een of meer elektrische stroomstoten heeft toegediend tegen diens hoofd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, met het oogmerk om zich weder-rechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot
- de afgifte van een bankpas, toebehorende aan die [slachtoffer] en
- het ter beschikking stellen van gegevens, namelijk een pincode, behorend bij die bankpas, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte in de woning waarin die [slachtoffer] en verdachte zich bevonden en waarheen die [slachtoffer] onder dwang was gebracht
- tegen die [slachtoffer] heeft geschreeuwd dat hij op de grond moest gaan liggen en
- de handen van die [slachtoffer] op diens rug heeft vastgebonden met draad, en
- die [slachtoffer] heeft bevolen zijn hoofd op de grond te leggen en niet te bewegen en
- met behulp van een apparaat die [slachtoffer] een of meer elektrische stroomstoten hebben/heeft toegediend tegen diens hoofd;
5.
hij op 19 juni 2019 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, opzettelijk uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen geldbedrag voordeel heeft getrokken, door bier en/of wiet/weed te gebruiken die waren betaald met dat door misdrijf verklaren geldbedrag.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden.
2. Subsidiair: medeplegen van poging tot zware mishandeling.
4. Primair: afpersing.
5. Opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2 primair, 4 primair en 5 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering die heeft geadviseerd, met dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een straf die door de rechtbank als passend wordt geacht. Indien de rechtbank uitgaat van hetgeen de verdediging bewezen acht, kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
De raadsvrouw heeft aangegeven dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten hebben plaatsgevonden en met het feit dat het hier niet slechts gaat om een kwetsbaar slachtoffer maar ook om een kwetsbare verdachte.
Daarnaast dient volgens de raadsvrouw rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte in detentie al stappen heeft gezet om zijn leven een positieve wending te geven.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem uitgebrachte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte het slachtoffer van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden. Die vrijheidsberoving is begonnen op het moment dat verdachte -die zich voordeed als politieagent- tegen het slachtoffer zei dat hij mee moest naar het bureau in verband met een door hem te betalen geldboete.
Het slachtoffer ging naar aanleiding van het verhaal van verdachte mee naar het huis van medeverdachte [medeverdachte 1] (een wandeling van ongeveer 15 minuten) Verdachte heeft vervolgens aangebeld bij [medeverdachte 1] en is door hem binnengelaten, samen met aangever. In de woning van [medeverdachte 1] ging het ‘politiespel’ door. Verdachte schreeuwde tegen het slachtoffer dat hij op de grond moest gaan liggen en het slachtoffer werd vastgebonden en kreeg op enig moment stroomstoten toegediend waarbij het apparaat door verdachte werd bediend. Door medeverdachte [medeverdachte 1] werden de staven die door middel van stroomdraden aan het stroomstootapparaat bevestigd waren, tegen het hoofd van het slachtoffer geplaatst en gehouden. De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte het toedienen van de stroomstoten heeft gefilmd.
In het geheel van de gebeurtenissen kwam op enig moment de bankpas van het slachtoffer in het bezit van verdachte en ook de bijhorende pincode. Toen medeverdachte [medeverdachte 2] aanbelde kreeg hij de bankpas van verdachte overhandigd met daarbij de opdracht geld te gaan pinnen. Met het gepinde geld is bier en weed gekocht.
Uit de verklaringen van het slachtoffer en ook uit andere informatie die zich in het dossier bevindt blijkt dat de gebeurtenissen een grote impact op het slachtoffer hebben gehad.
Hij ondervindt tot op heden nog steeds de nare gevolgen van hetgeen hem op 19 juni 2019 door verdachte is aangedaan. Er is hier sprake van een slachtoffer met psychische beperkingen. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij slachtoffers met een dergelijke beperking de impact groter kan zijn en het herstel langer.
Uit de stukken en de behandeling van de zaak op de terechtzitting blijkt dat
verdachte wist van de psychische gesteldheid van het slachtoffer. Door het slachtoffer te behandelen zoals bewezen is verklaard heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van een minder weerbare persoon. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een leidende en manipulatieve rol had in de gebeurtenissen op 19 juni 2019. Hij gaf sturing aan de medeverdachten van wie hij wist dat ook bij hen sprake was van psychische stoornissen en beperkingen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op een volstrekt onaanvaardbare wijze gebruik heeft gemaakt van kwetsbare mensen om er zelf financieel beter van te worden en primair uit eigen belang heeft gehandeld. De rechtbank rekent het bovenstaande verdachte zwaar aan.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de bewezen verklaarde feiten in beginsel oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf en de mate waarin de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend heeft de rechtbank acht geslagen op de rapporten van psycholoog Van Toorn en psychiater Kemperman.
Het rapport van drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, van 13 december 2019 houdt als conclusie onder meer in -zakelijk weergegeven- :
Er is bij verdachte sprake een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, mogelijk in de vorm van psychopathie. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor afhankelijkheid van alcohol en voor lage intellectuele vaardigheden.
Hiervan was ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten en aannemelijk is dat het de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloedde.
Op hypothetische basis wordt ingeschat dat ten tijde van het ten laste gelegde met name de antisociale persoonlijkheidsproblematiek een rol gespeeld lijkt te hebben.
Door de combinatie van ontremmende werking van alcohol en antisociale/psychopathische
persoonlijkheidskenmerken heeft betrokkene mogelijk meer impulsief gehandeld en heeft hij de gevolgen van zijn handelen mogelijk minder goed kunnen overwegen. Dat leidt er toe dat het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het rapport van C.J.F. Kemperman, psychiater, van 19 mei 2020, houdt als conclusie onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Er bestaat bij verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis en hiervan was ook sprake ten tijde het ten laste gelegde waarbij ook een ernstige stoornis bestond in het gebruik van alcohol. Dit alles beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
Na een relatiebreuk was verdachte in een periode van zijn leven beland waarin hem niets meer interesseerde en hij geen plezier meer had in dingen, zodat hij steeds meer was gaan
drinken om zijn verdriet weg te krijgen. Uiteindelijk was zijn verdriet wel verminderd maar bleef hij doorgaan met drinken en belandde hij ook in een sfeer waar anderen datzelfde deden en hij antisociale dingen ging doen zoals rijden onder invloed en het huidige ten laste gelegde, waarvan hij een deel bekent.
Op grond van de stoornissen was verdachte wat minder dan een ander in staat zijn wil te bepalen. Dit leidt er toe dat verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
Uit voormelde rapporten komt daarnaast naar voren dat de kans op recidive door de psycholoog als hoog wordt ingeschat en door de psychiater als gering op de korte termijn omdat niet langer sprake is van alcoholverslaving. Om de recidivekans laag te houden is behandeling noodzakelijk. Verdachte lijkt steeds meer tot het inzicht te komen dat hetgeen is gebeurd zeer verwerpelijk is. Ook tijdens de terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat zijn handelen op geen enkele wijze is goed te keuren. Verdachte heeft de wens uitgesproken om nog een keer een gesprek te hebben met het slachtoffer.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd om de noodzakelijk geachte behandeling mogelijk te kunnen maken. De behandeling zal moeten plaatsvinden bij de verslavingszorg.
In het reclasseringsrapport van 9 juni 2020 heeft de reclassering een groot aantal bijzondere voorwaarden geformuleerd die verdachte moeten helpen en ondersteunen om zijn leven een andere richting te geven zodat hij niet terugvalt in crimineel gedrag. Verdachte heeft op de terechtzitting ingestemd met die voorwaarden.
De Rechtbank komt tot een lagere straf dan de officier van justitie nu zij bij feit 2 het subsidiair ten laste gelegde bewezen acht.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 40 maanden op zijn plaats, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan de voorwaardelijke straf worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals de reclassering die heeft geadviseerd. De rechtbank zal daarbij bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde -zonder behandeling- wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 45, 47, 57, 282, 302, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 4 primair en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 16 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich bij het ingaan van de proeftijd zal melden bij de reclassering van VNN locatie Assen. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering;
- dat de veroordeelde actief deel zal nemen aan de gedragsinterventie Cova of Cova plus, of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- dat de veroordeelde zich zal laten behandelen voor zijn middelengebruik door de Forensische Polikliniek VNN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- dat de veroordeelde mee zal werken aan ambulante woonbegeleiding door een nader te bepalen instantie, zulks ter beoordeling van de reclassering en zolang de reclassering het nodig acht;
- dat de veroordeelde mee zal werken aan dagbesteding en/of zoekt passende arbeid, zulks ter beoordeling van de reclassering en zolang de reclassering het nodig acht;
- dat de veroordeelde geen drugs zal gebruiken en mee zal werken aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- dat de veroordeelde geen alcohol zal gebruiken en mee zal werken aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
- dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal hebben of zoeken met het slachtoffer [slachtoffer] , met medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in het gedeelte van de plaats Zuidlaren ten Noordoosten van de Schipborgerweg, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op het verblijfadres [woonadres] . De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding.
Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering.
Veroordeelde zal zich onder elektronisch toezicht stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
- dat de veroordeelde mee zal werken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- dat de veroordeelde zich niet op een ander adres zal vestigen zonder toestemming van de reclassering en/of Openbaar Ministerie.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. J.G. de Bock en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2020.
Mr. Van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.