ECLI:NL:RBNNE:2020:2340

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
C/18/198902 / HA RK 20-39
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van inbewaringstelling van bestuurder van gefailleerde vennootschap na overschrijding van hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de inbewaringstelling van een bestuurder van de gefailleerde vennootschap BWK Infra B.V. De rechtbank had eerder op 11 december 2019 bevolen dat de bestuurder, [verzoeker], in verzekerde bewaring zou worden gesteld omdat hij weigerde inlichtingen te verstrekken aan de curator, mr. J.M. Pol. De inbewaringstelling was aanvankelijk voor dertig dagen, maar de bestuurder is op 15 mei 2020 in bewaring gesteld. Volgens de wet dient de bestuurder binnen drie dagen na inbewaringstelling te worden gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze termijn is overschreden, aangezien [verzoeker] niet binnen deze termijn is gehoord. De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat het niet naleven van deze termijn, die voortvloeit uit artikel 5, lid 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), niet kan leiden tot een andere beslissing dan de opheffing van de inbewaringstelling. De rechtbank heeft daarom besloten om de inbewaringstelling op te heffen, waarbij de overige argumenten van [verzoeker] niet verder zijn besproken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/198902 / HA RK 20-39
Beschikking van 19 mei 2020
in de zaak van
[verzoeker](hierna: [verzoeker] ),
geboren op [geboortedatum] ,
(middellijk) bestuurder van de besloten vennootschap BWK Infra B.V. gevestigd te Gieterveen (hierna BWK te noemen),
wonende te Leiderdorp, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Leeuwarden,
advocaat: mr. J.M. Sprangers, kantoorhoudende te Assen,

1.Het procesverloop

1.1.
Bij vonnis van deze rechtbank, locatie Assen, van 30 juli 2019 is het faillissement uitgesproken van BWK, in welk faillissement mr. J.M. Pol (hierna: de curator) als curator is aangesteld en mr. N. Baarsma als rechter-commissaris is benoemd.
1.2.
Op 11 december 2019 heeft ten overstaan van de rechter-commissaris een verhoor plaatsgevonden van [verzoeker] , waarbij [verzoeker] is verschenen en onder ede is gehoord.
1.3.
De rechter-commissaris heeft op 11 december 2019 een voordracht gedaan om [verzoeker] in verzekerde bewaring te stellen (kort gezegd) op grond dat [verzoeker] , als feitelijk leidinggevende van gefailleerde weigert conform artikel 105 Fw inlichtingen te verstrekken aan de curator.
1.4.
Bij beschikking van deze rechtbank, locatie Assen, van 11 december 2019 is bevolen dat [verzoeker] in verzekerde bewaring zal worden gesteld voor een periode van dertig dagen behoudens verlenging.
1.5.
Tegen de beschikking van 11 december 2019 is [verzoeker] in beroep gekomen. Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, van 23 april 2020 heeft het hof de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, bekrachtigd.
1.6.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt op 18 mei 2020 door verbalisanten [naam 1] en [naam 2] , hoofdagenten bij de eenheid politie Noord-Nederland, is [verzoeker] op vrijdag 15 mei 2020 (om 16.55 uur) in verzekerde bewaring gesteld.
1.7.
Op 19 mei 2020 heeft er naar aanleiding van deze inbewaringstelling een hoorzitting ten overstaan van de meervoudige kamer van deze rechtbank een mondelinge behandeling plaatsgevonden, alwaar [verzoeker] , bijgestaan door mr. Sprangers is verschenen. Via een telefonische verbinding is de curator, bijgestaan door mr. B. Zagers en later ook mr. J.M. Pol, verschenen. De rechter-commissaris is niet verschenen. [verzoeker] en de curator hebben hun standpunten toegelicht.
1.8.
Beschikking is vervolgens bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Mr. Sprangers heeft namens [verzoeker] primair gesteld dat [verzoeker] op vrije voeten moet worden gesteld nu [verzoeker] niet binnen drie dagen na de inbewaringstelling is gehoord door de rechtbank, hetgeen wel had gemoeten volgens de beschikking van de rechtbank van 11 december 2019.
2.2.
Door de curator is aangegeven dat het de vraag is of aan deze geringe overschrijding van de termijn een invrijheidsstelling moet volgen.
2.3.
De rechtbank overweegt het volgende.
2.4.
Bij beschikking van 11 december 2019 heeft de rechtbank met inachtneming van artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van de mogelijkheid tot het bevelen van een inbewaringstelling gebruik gemaakt. Daarbij is voorts bevolen dat [verzoeker] binnen drie dagen na de inbewaringstelling dient te worden voorgeleid aan de rechtbank. Met dit laatste heeft de rechtbank uitvoering gegeven aan artikel 5, lid 3 EVRM waaruit volgt dat de gefailleerde onmiddellijk na de tenuitvoerlegging van het bevel tot inbewaringneming moet worden gehoord, dit ook in navolging van het arrest van de Hoge Raad van 19 januari 1990, NJ 1991/212. Analoog aan de inbewaringstelling in het kader van het Wetboek van Strafvordering dient volgens vaste jurisprudentie binnen drie dagen na de tenuitvoerlegging te worden gehoord.
2.5.
Het onderhavige verzoek tot het horen is maandag 18 mei 2020 ingekomen bij de rechtbank. Eerst tijdens de zitting gebleken dat [verzoeker] reeds op vrijdag 15 mei 2020 rond 17.00 in bewaring is gesteld. Vaststaat dat de termijn van drie dagen waarbinnen gehoord moet worden is overschreden. Gelet op het feit dat het bij een dwangmiddel als het onderhavige gaat om beneming van de persoonlijke vrijheid dient hetgeen krachtens artikel 5 lid 3 EVRM is voorgeschreven zondermeer gerespecteerd te worden. Het niet voldoen aan deze voorgeschreven termijn kan niet tot een andere beslissing leiden dan de invrijheidstelling van de gefailleerde.
2.6.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de opheffing van de inbewaringstelling zal bevelen.
2.7.
Hetgeen [verzoeker] overigens heeft aangevoerd behoeft daarmee geen bespreking.

3.De beslissing

De rechtbank
beveelt opheffing van de inbewaringstelling.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Griffioen, mr. M.A.B. Faber-Siermann en
mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken door mr. M. Griffioen op 19 mei 2020.
477/rh