ECLI:NL:RBNNE:2020:2276

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
18/740039-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor poging tot zware mishandeling met een machete

Op 4 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdachte zwaaide met een machete in de richting van het slachtoffer, waarbij het slachtoffer op zijn schouder werd geraakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten, een jeugddetentie van 137 dagen kreeg opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd een voorwaardelijke plaatsing in een jeugdinrichting opgelegd met een proeftijd van twee jaar, waaraan meerdere voorwaarden waren verbonden. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding.

De tenlastelegging omvatte onder andere de poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een wapen van categorie IV, te weten een machete. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 augustus 2019 in Wolvega, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf, met de machete in de richting van het slachtoffer heeft gezwaaid. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte zozeer gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hij de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en de eerder opgelegde voorwaardelijke straffen zijn verlengd.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de noodzaak van behandeling voor zijn gedragsstoornissen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de bijzondere voorwaarden voor de PIJ-maatregel vastgesteld, waaronder een meldplicht en deelname aan behandelingen. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen machete onttrokken aan het verkeer, gezien het feit dat dit voorwerp is gebruikt bij het gepleegde misdrijf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740024-19
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 18/740039-18 en 21/002779-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
thans wonende te [woonplaats 1] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 januari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Harlingen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 08 augustus 2019 te Wolvega, althans in de gemeente Weststellingwerf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een (kap)mes/zwaard, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de schouder, althans het lichaam, heeft gestoken, althans met dat (kap)mes/zwaard, althans dat scherp en/of puntig voorwerp de schouder, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 08 augustus 2019 te Wolvega, althans in de gemeente Weststellingwerf [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een (kap)mes/zwaard, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de schouder, althans het lichaam, te steken, althans de schouder, althans het lichaam, te raken;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 08 augustus 2019 te Wolvega, althans in de gemeente Weststellingwerf [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (terwijl die [slachtoffer] zich in verdachtes (onmiddellijke) nabijheid bevond)
- een (kap)mes/zwaard/machette te trekken en/of (vervolgens) aan die [slachtoffer] te tonen en/of (vervolgens)
- die/dat (kap)mes/zwaard/machette op die [slachtoffer] te richten en/of vervolgens
- meermalen, althans eenmaal, met dat/die (kap)mes/zwaard/machette (een) zwaaiende en/of stekende beweging(en) te maken in de richting van die [slachtoffer] ;
2.
hij op of omstreeks 08 augustus 2019 te Wolvega, althans in de gemeente Weststellingwerf,
terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een zwaard (machette), voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat aangever verdachte op straat heeft aangesproken en dat verdachte uiteindelijk het terras is opgelopen waar aangever op dat moment zat. Er is een ruzie ontstaan en op een zeker moment heeft verdachte zijn machete uit zijn broek gehaald en daarmee gezwaaid. Aangever is daarbij gewond geraakt.
De verklaring van verdachte dat aangever hem bij zijn nek pakte, tegen de muur hield en bleef houden waardoor verdachte duizelig werd, komt niet overeen met de overige verklaringen. Niet is gebleken dat verdachte zich moest verdedigen. Vol opzet op zwaar lichamelijk letsel volgt niet uit de verklaring van verdachte, maar het handelen van verdachte kan, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hij die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De officier van justitie heeft daarom veroordeling voor het onder 1. primair ten laste gelegde gevorderd.
Ten aanzien van feit 2. heeft de officier van justitie eveneens veroordeling gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair en 1. subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet op enig letsel heeft gehad. Verdachte wilde laten zien wie de baas was en heeft zich daartoe dreigend opgesteld. Dat hij daarbij iemand geraakt heeft, is het gevolg van de bedreiging geweest. De meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging kan daarom bewezen worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feit 1. primair redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 21 januari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 8 augustus 2019 had ik in Wolvega ruzie met [slachtoffer] . Ik heb op hem gespuugd en daarna heb ik hem aangesproken. Ik heb hem daarbij waarschijnlijk een duwtje gegeven. Hij greep mij bij de keel en zette me tegen de muur op. Ik heb mijn machete uit de hoes uit mijn broek gehaald en ermee gezwaaid. Ik zwaaide met die machete half boven mijn hoofd en voor mijn lichaam. Hij liet me toen los.
De machete die op de foto staat op pagina 50 van het dossier, is het mes dat ik die avond in mijn handen had.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 augustus 2019, opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019211905 Z d.d. 15 augustus 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van bedreiging door middel van een kapmes/machete, gepleegd op 8 augustus 2019 te Wolvega, gem. Weststellingwerf.
Op 8 augustus 2019, omstreeks 21.00 uur, zag ik dat die jongen weer langs fietste. Toen ik hem zag dacht ik, laat ik een praatje met hem maken over datgene wat maandag of dinsdag voorgevallen was. Ik riep die jongen aan en zei: "Hé, wat is er eerder gebeurd met mijn broertje en zusje bij de Action?" Hierop antwoordde die jongen: "Weet je wel wie ik ben?" Waarop ik reageerde: "Dat maakt mij niks uit, beter gaan wij geen kleine kinderen slaan en laten we het gewoon gezellig houden." De jongen reageerde meerdere keren hierop met: "Komt met mij in de steeg dan! Kom vechten, dan krijg je van mij klappen." Waarop ik reageerde met: "Laten we het gewoon gezellig houden, ik wil helemaal niet met jou in de steeg." Verder bracht het gesprek niets zinnigs waarop ik weer naar het terras ging en ging zitten.
Toen ik weer zat ging de jongen niet weg maar bleef hij contact met mij zoeken en heeft misschien wel 30 keer gezegd: "Kom dan, kom dan." Na dit een tijdje aangehoord te hebben zei ik tegen hem: "Laat mij gewoon met rust." Die jongen reageerde hierop met: "Nou heb je niet meer zo'n kankergrote bek." Ik zag toen dat de jongen naar onze terrastafel kwam lopen en ik hoorde dat hij mij uitschold. Ik zag dat, toen hij bij de tafel aankwam, hij op mij spuugde. Ik zag het spuug zitten op mijn linkerbroekzak. Ik veegde dit toen van mijn broek af en dacht bij mijzelf: Ik moet tot 10 tellen. Ik zag dat hij de stoel, die links van mij stond, weg schoof en erg dicht op mij ging staan. Ik zag dat de jongen mij een duw gaf. Ik zag dat hij met platte handen, vanuit zijn borst, mij duwde en dat zijn handen op mijn linkerschouder en -borst geplaatst waren. Ik voelde dat zijn handen hier geplaatst werden en dat ik door de duw een beweging naar rechts maakte. Ik voelde dat ik in mijn stoel werd gedrukt. Ik ben toen opgestaan en heb de jongen bij zijn keel gepakt en tegen het raam van het café aangedrukt. Ik zei toen tegen hem: "Beter donder je nu op!" Ik zag toen dat hij zich verzette en in een lichte worsteling kwam wij voor de ingang van het café terecht. Ik zag dat de jongen wat aan het rommelen was in zijn kleding. Ik zag dat de jongen een voorwerp, dat in een hoes zat uit zijn kleding haalde. In hele korte tijd zag ik dat hij uit die hoes een kapmes/machete haalde, dat hij deze in zijn rechterhand hield en dat hij hiermee begon te zwaaien. Ik stond toen nog geen meter van die jongen vandaan en voelde mij erg bedreigd. Gezien wij op dat moment een ruzie hadden, had ik sterk het vermoeden dat de jongen het kapmes/machete tegen mij zou gebruiken. Hierop ben ik weer in de aanval gegaan om dat kapmes/machete afhandig te maken. Ik heb hier enkel gebruik gemaakt van het worstelen. Ik heb de jongen niet geslagen of iets dergelijks. Ook [omstander 1] en de café-eigenaar. [omstander 2] , hielpen mij om het kapmes/machete afhandig te maken. In deze worsteling ben ik geraakt door de jongen met het kapmes/machete op mijn linkerschouder.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 9 augustus 2019, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik zag dat [verdachte] zijn fiets tegenover het terras parkeerde en dat hij richting het terras liep. Ik zag dat [verdachte] in onze richting liep. [verdachte] zei nog iets. Volgens mij ging dat nog steeds over het steegje. [slachtoffer] gaf te kennen dat hij geen zin had in gezeur. Dit zei hij ook tegen [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] vervolgens twee stoelen aan de kant trok. Ik zag dat [verdachte] vervolgens in de richting van [slachtoffer] spuugde. Ik zag dat de spuug van [verdachte] op de kleding van [slachtoffer] terecht kwam. Dit was ter hoogte van zijn broekband. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] vervolgens een duw gaf. [slachtoffer] zat op de stoel toen hij een duw kreeg maar door de duw van [slachtoffer] viel hij op de grond.
Ik zag dat [slachtoffer] daarna gelijk weer op stond. Ik zag dat [slachtoffer] [verdachte] vervolgens beet pakte en hem tegen de wand van het terras aan duwde. Volgens mij pakte [slachtoffer] [verdachte] bij de kleding vast. Dit was ter hoogte van de borstkas van [slachtoffer] . Ik zag dat [verdachte] vervolgens een mes of zwaard pakte. Ik weet niet meer precies hoe het eruit zag. Volgens mij was het een groot mes dus ik benoem het verder als mes. Ik zag dat hij dit mes uit zijn broeksband haalde. Ik ga er van uit dat [verdachte] het mes aan de voorzijde uit zijn broeksband haalde want hij stond met zijn rug klem tegen de terraswand. Het ging in ieder geval heel snel. In een flits had hij het mes in zijn hand. Ik zag dat [verdachte] het mes in zijn rechterhand vast hield. Ik zag dat [verdachte] een zwaaiende beweging met het mes maakte. Ik zag dat [slachtoffer] [verdachte] nog steeds vast hield. Ik zag dat [verdachte] meerdere malen met het mes zwaaide. Ik zag dat hij tijdens deze zwaaiende beweging [slachtoffer] aan zijn schouder raakte. Ik zag dat het mes de schouder van [slachtoffer] raakte. Ik zag dat [slachtoffer] aan zijn linker schouder werd geraakt met het mes. Het mes schampte als het ware de schouder van [slachtoffer] door de zwaaiende beweging.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 9 augustus 2019, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik zag dat [verdachte] vervolgens de weg overstak in onze richting naar het terras. Hij begon meer te schreeuwen en schelden. Vervolgens spuugde hij [slachtoffer] op zijn broek. [slachtoffer] bleef naar mijn idee rustig en zei tegen [verdachte] dat hij weg moest gaan.
Ik zat nog steeds op mijn zitplaats aan de tafel op het terras. [slachtoffer] zat ook weer op zijn plek op het terras.
Ik weet niet precies wat er gebeurde, maar ik had het idee [verdachte] [slachtoffer] sloeg of duwde. Ik heb dat niet duidelijk kunnen zien omdat het allemaal heel snel ging. [slachtoffer] stond vervolgens op en pakte hem bij zijn jas en duwde hem omhoog tegen de glazenruit. Ik zag dat [slachtoffer] dat deed met twee handen. Er volgde vervolgens een kleine worsteling. Op het moment dat [slachtoffer] [verdachte] vast had, zag ik dat [verdachte] een mes pakte. Ik kon niet precies goed zien waar hij het mes vandaan pakte, maar ik had het idee dat het uit zijn broek kwam. Ik zag dat [slachtoffer] vervolgens naar één van de andere tafels liep, hij had [verdachte] nog vast. [slachtoffer] is volgens mij op zijn linkerschouder geraakt door het mes.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een ongedateerde uitdraai van [huisartsenpraktijk] [woonplaats 2] , voor zover inhoudende:
Patiënt: [slachtoffer]
09-08-2019 Gisteravond betrokken bij vechtpartij, met mes tegen linkerschouder geslagen. Iets gebloed, kan schouder wel gebruiken.
Oppervlakkige schaafverwonding linker schouder, droog, geen zwelling of haematoom, geen standsafwijking, schouderkapsel diffuus iets gevoelig bij palpatie en beweging, geen bewegingsbeperking.
6. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 21 januari 2020, inhoudende:
De machete die staat afgebeeld op de foto op pagina 50 van het dossier heeft een lemmet van 53 centimeter lang.
Overweging ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de intentie (het zogenaamd vol opzet) had om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte met een machete heeft gezwaaid terwijl aangever op zeer korte afstand van hem stond. Verdachte hield daarbij de machete ter hoogte van zijn hoofd en bovenlichaam. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat de ander daarbij ernstige snijwonden oploopt, waardoor (forse) bloedingen kunnen ontstaan of ontsierende littekens in het gezicht kunnen worden veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, namelijk het meermalen met een machete met een lemmet van 53 centimeter lengte zwaaien in de richting van het lichaam en het hoofd van aangever, waarbij aangever ook is geraakt op zijn schouder, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarom de onder 1. primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2. bewezen verklaarde met een
opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede
volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde
duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 januari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 augustus 2019 met
bijlagen, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van
verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij 08 augustus 2019 te Wolvega, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een machete het lichaam, van die [slachtoffer] heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 08 augustus 2019 te Wolvega, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Poging tot zware mishandeling.
2. Handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van de op te leggen straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, te weten 136 dagen met aftrek van het voorarrest. Voorts vordert de officier van justitie voorwaardelijk oplegging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (verder PIJ-maatregel) met een proeftijd voor de duur van twee jaren en daarbij de voorwaarden zoals geadviseerd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. De officier van justitie heeft ten slotte gevorderd dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de officier van justitie in haar eis te volgen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft daarbij met name gelet op de volgende rapportages:
- psychiatrisch onderzoek door drs. H. van der Lugt, d.d. 6 november 2019;
- psychologisch onderzoek door mevr. S.L. Ladan, d.d. 6 november 2019;
- Raad voor de Kinderbescherming d.d. 16 januari 2020.
Ter terechtzitting hebben mevrouw Van der Kooij namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en [medewerker jeugdzorg] namens de jeugdreclassering van het Leger des Heils een toelichting gegeven op de rapportages en het verloop van het schorsingstoezicht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een machete meermalen in de richting van aangever te zwaaien, terwijl deze op korte afstand van hem stond. Daarbij is aangever op zijn schouder geraakt. Door zijn handelwijze heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook veroorzaakt dergelijk geweld veel gevoelens van onveiligheid bij personen die er getuige van zijn geweest en -in breder verband- in de samenleving.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten. Deze nemen in ernst toe.
Verdachte is psychiatrisch en psychologisch onderzocht. Beide deskundigen concluderen dat sprake is van 17-jarige jongen met een ernstige normoverschrijdende gedragsstoornis en een disharmonisch intelligentieprofiel. Daarbij is sprake van een lacunaire gewetensontwikkeling. Verdachte heeft weinig zicht op zijn eigen emoties en de agressie breekt periodiek door. De feiten zijn onder invloed van deze stoornissen gepleegd. De psychiater concludeert dat verdachte ten aanzien van feit 1. verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt dat oordeel over en zal daarmee rekening houden bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf.
Beide deskundigen schatten de kans op herhaling van gewelddadig gedrag als hoog in.
De psychiater en psycholoog adviseren dat aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd omdat eerdere interventies onvoldoende hebben gewerkt. Er is, aldus de psycholoog, gezien de behoefte aan structuur van verdachte, een sterke noodzaak tot een gedwongen kader. Een forse stok achter de deur wordt noodzakelijk geacht.
De Raad heeft aangegeven dat verdachte tijdens het onderzoek van het NIFP een verandering in zijn houding lijkt te hebben ondergaan. Verdachte geeft aan dat hij het anders wil en ziet in dat dit hem niet zonder hulp en behandeling gaat lukken. De zorgen die de Raad over verdachte heeft, worden in de rapportages van het NIFP bevestigd. De recidivekans is groot als er geen behandeling wordt ingezet.
De Raad adviseert daarom eveneens dat aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, Elektronische Toezicht voor de eerste zes maanden, het beschikken over een dagbesteding en/of scholing, een alcohol- en drugsverbod, het meewerken aan urinecontroles en het meewerken aan de maatregel Toezicht en Begeleiding. Verder dient verdachte mee te werken aan noodzakelijk geachte behandelingen te weten: cognitieve therapie, agressieregulatietraining, Psychomotorische Therapie (PMT), delictanalyse en systeemtherapie. De Raad adviseert dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Mevrouw Van der Kooi heeft ter terechtzitting het advies van de Raad bevestigd.
Namens de jeugdreclassering heeft [medewerker jeugdzorg] ter terechtzitting aangegeven dat verdachte zich aan de voorwaarden van de schorsing van de voorlopige hechtenis houdt. Op de dagbesteding gaat het goed. Verdachte heeft inmiddels twee intakegesprekken gehad en die waren positief. De jeugdreclassering kan zich vinden in het strafadvies en de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog en de psychiater in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank betrekt bij haar beslissing verder nog dat verdachte vaker voor geweldsfeiten is veroordeeld en dat alles wat er tot nu toe is geprobeerd om te voorkomen dat verdachte opnieuw geweld zou gaan gebruiken, niet goed heeft gewerkt. Zo is een eerder opgelegd intensief toezicht door de jeugdreclassering (ITB Harde Kern) door de reclassering als mislukt teruggelegd.
De rechtbank is op grond van de uitgebrachte rapportages en hetgeen ter terechtzitting is besproken, tot het oordeel gekomen dat behandeling voor verdachte noodzakelijk is en dat het kader dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel biedt noodzakelijk is om zeker te stellen dat deze behandeling zal plaatsvinden. Immers, indien verdachte zich niet, dan wel onvoldoende aan de voorwaarden zou houden, zal de behandeling in het kader van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel plaatsvinden. De rechtbank zal dan ook overgaan tot het opleggen van de voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij de geadviseerde bijzondere voorwaarden zullen worden gesteld. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen gelijk aan de duur van de ondergane voorlopige hechtenis.
De psychiater en de psycholoog schatten de kans dat verdachte opnieuw geweld zal gebruiken hoog in, zolang hij niet behandeld wordt binnen een strakke structuur. De rechtbank vindt daarom dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om die reden spreekt de rechtbank uit dat, gelet op artikel 77za Wetboek van Strafrecht, de hierboven gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

Inbeslaggenomen goed

De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een machete met houten handvat, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu met behulp van dit voorwerp het feit is begaan en het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich, door tussenkomst van mr. W.A. Bruinsma-Woudstra, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 46,38 ter vergoeding van materiële schade en € 750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de materiële schade gevorderd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft zij aangevoerd dat de aangehaalde uitspraak van een geheel andere orde is. De officier van justitie heeft gevorderd de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen op € 500,00. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen maar daarbij geen gijzeling toe te passen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de materiële schade toe te wijzen. Met betrekking tot de immateriële schade heeft hij aangevoerd dat de uitspraak waar naar wordt verwezen van een geheel andere orde is, waarbij een immateriële schade van € 500,00 is toegewezen. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat hij alleen een oppervlakkige schaafwond ziet en geen litteken. Bovendien ontbreekt enige onderbouwing van blijvend letsel. Primair heeft de raadsman afwijzing van de immateriële schade gevorderd. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat hooguit een bedrag van € 100,00 passend is.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. primair bewezen verklaarde. Dat deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. primair bewezen verklaarde. Nu uit de stukken niet blijkt dat sprake is van een blijvend litteken, zal de rechtbank de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid matigen tot een bedrag van € 300,00.
De rechtbank zal, gelet op het bovenstaande, een bedrag van in totaal € 346,38 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2019. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden, zonder daarbij gijzeling toe te passen.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

parketnummer 18/740039-18
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 29 januari 2019, gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 47 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 13 februari 2019.
Bij beslissing van 2 juli 2019 heeft de kinderrechter de tenuitvoerlegging gelast van een gedeelte daarvan, namelijk zeven dagen.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 11 december 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van het restant van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 1. primair en 2. bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
parketnummer 21/002779-18
Bij onherroepelijk geworden arrest van 3 oktober 2018, gewezen door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een jeugddetentie voor de duur van 20 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 28 oktober 2018.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 12 december 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 1. primair en 2. bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Ten aanzien van beiden vorderingen tenuitvoerlegging heeft de officier van justitie haar vorderingen ter terechtzitting gewijzigd, in die zin dat zij thans heeft gevorderd de proeftijd te verlengen met dien verstande dat alleen de algemene voorwaarden nog van toepassing zijn.
De raadsman heeft verzocht de officier van justitie te volgen in haar aangepaste vorderingen.
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet op hetgeen op de terechtzitting is behandeld en besproken, acht de rechtbank termen aanwezig thans te volstaan met verlenging van de proeftijd voor de duur van één jaar.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 54 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde en artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van 137 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.

Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Bepaalt dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 7 dagen na de uitspraak meldt bij het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering op het adres Laan Corpus den Hoorn 106 te Groningen en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht,
waarbij de veroordeelde zich gedurende de eerste zes maanden na de uitspraak op 4 februari 2020 onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzonder voorwaarde;
2. dat de veroordeelde zal beschikken over dagbesteding en/of scholing;
3. dat de veroordeelde zal meewerken aan de nodig geachte behandelingen, te weten cognitieve therapie, agressieregulatie training, PMT, delictanalyse en systeemtherapie;
4. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod, mee te werken aan urinecontroles, voor zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht.
Geeft aan het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen machete met een houten handvat.
Wijst de vordering van de benadeelde partij J. Driessen toe tot na te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 346,38 (zegge: driehonderd zesenveertig euro en achtendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2019.
Bepaalt dat de benadeelde partij J. Driessen voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer J. Driessen te betalen een bedrag van € 346,38 (zegge: driehonderd zesenveertig euro en achtendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2019. Dit bedrag bestaat uit € 46,38 aan materiële schade en € 300,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/740039-18:
Verlengt de in het vonnis van de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 29 januari 2019 vastgestelde proeftijd met één jaar.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

21/002779-18:
Verlengt de in het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 3 oktober 2018 vastgestelde proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 februari 2020.