Op 23 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine, zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1962, was aanwezig in een schuur in Odoornerveen op 10 april 2019, waar een drugslaboratorium werd aangetroffen. Tijdens de zitting op 10 september 2019, 25 juni 2019, 3 december 2019 en 9 juni 2020, werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. Th. Martens, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.
De tenlastelegging omvatte het voorhanden hebben van voorwerpen en stoffen waarvan de verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat deze bestemd waren voor de productie van amfetamine. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte samen met medeverdachten aanwezig was in de schuur, waar diverse materialen en stoffen voor de productie van amfetamine werden aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelingen had verricht die gericht waren op het voorbereiden of bevorderen van de productie van synthetische drugs.
De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor Opiumwetfeiten. De uitspraak benadrukte de impact van de productie en handel in harddrugs op de volksgezondheid en de samenleving.