ECLI:NL:RBNNE:2020:2222

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
18/730284-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting, gekwalificeerde diefstal en verduistering door een man die zich voordeed als politieman op een datingsite

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een vijftigjarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting, gekwalificeerde diefstal en verduistering. De verdachte benaderde vrouwen via een datingsite onder een valse naam en deed zich voor als een politieman met een goed salaris en eigen vermogen. Hij trok bij de slachtoffers in, bestelde goederen op hun naam en ging hoge schulden aan, terwijl hij de indruk wekte dat hij deze zou kunnen betalen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan oplichting door de slachtoffers te misleiden en hen te bewegen tot het aangaan van schulden en het verstrekken van persoonlijke gegevens. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de emotionele en financiële schade die hij aan de slachtoffers had toegebracht. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de oplichting schade hadden geleden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730284-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 juni 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter zitting van 09 juni 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. O.R.R. Hetterscheidt, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter zitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 13 november 2019 tot en met 09 december
2019, te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een persoon, genaamd, [slachtoffer 1] , heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
-het (bij [benadeelde partij 1] ) op haar naam huren van een auto (Toyota Aygo, kenteken [kenteken] ) en/of
-het tekenen van een voorlopig koopcontract voor een te koop staande woning in Annen (vraagprijs 450.000 euro) en/of -het bestellen van een trouwjurk en/of
-het plannen van een huwelijk bij [benadeelde partij 2]
-het boeken van een vliegvakantie bij [benadeelde partij 3] en/of
-het bestellen van eten bij " [benadeelde partij 4] " en/of
-het bestellen van meubels bij " [benadeelde partij 5] " en/of
-het haar laten afgeven van haar pinpas en pincode en/of
-het haar laten afgeven van een kopie van haar ID-kaart
door zich bij haar voor te doen als een man met de naam [naam 1] , werkzaam bij het arrestatie team van de politie, en in bezit van een flinke erfenis van zijn overleden ouders, die een relatie met haar aan wilde gaan;
2. hij op of omstreeks 02 december 2019, te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, een geldbedrag van 500 euro, een laptop en/of een rolkoffer, in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door die [slachtoffer 1] haar pinpas en pincode aan hem te laten afgeven;
3. hij in of omstreeks de periode van 27 november 2019 tot en met 09 december 2019, te Franeker, gemeente Waadhoeke, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het
verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan
van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
-het op haar naam bestellen van kleding ( [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7] ) en/of
-het op haar naam aanvragen van een creditcard en/of
-het op haar naam plaatsen van advertenties op de website [website] en/of
-het op haar naam huren van een auto bij [benadeelde partij 8] en/of
-het aanmaken van een mailadres met de naam [emailadres] en/of
-het boeken van een vuurwerkshow met in de opdrachtbevestiging haar adresgegevens en/of -het invullen van een formulier met ook haar gegevens voor een voorlopig koopcontract van een woning te Siegerswoude (vraagprijs 675.000 euro) en/of
-het plannen van een huwelijk bij [benadeelde partij 9]
door zich bij haar voor te doen als een man met de naam [naam 2] , werkzaam bij het arrestatie team van de politie, en in bezit van een flinke erfenis van zijn overleden ouders, die een relatie met haar aan wilde gaan;
4. hij in of omstreeks de periode van 02 december 2019 tot en met 09 december 2019, te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen en/of te Leeuwarden, in ieder geval in Nederland, opzettelijk een personenauto (Toyota Aygo, kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten middels een huurovereenkomst op naam van [slachtoffer 1] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. en 3. ten laste gelegde, omdat het enkel gebruik maken van een valse naam onvoldoende is voor een bewezenverklaring van oplichting.
Ten aanzien van de feiten 2. en 4. heeft de raadsman aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Feiten 1. en 3.
De rechtbank past de hieronder zakelijk weergegeven bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten. Ieder bewijsmiddel is ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 09 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Vanaf 13 november 2019 te Hoogezand heb ik mij tegenover aangeefster [slachtoffer 1] voorgedaan als een man met de naam [naam 1] . Vanaf 27 november 2019 kreeg ik contact met aangeefster [slachtoffer 2] in Franeker, tegen haar heb ik gezegd dat ik [naam 2] heet. Ik heb mijn eigen naam niet gezegd, omdat daar op internet niet goed over geschreven wordt. Tegen beide aangeefsters heb ik gezegd dat ik bij het arrestatieteam van de politie werkte en dat ik een flinke erfenis had ontvangen van mijn overleden ouders. Dat was niet waar en ik heb [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onwaarheden verteld. Ik had een dak boven mijn hoofd nodig en daar had ik geen eigen middelen voor.
Het klopt dat ik bij [benadeelde partij 1] in Groningen een Toyota Aygo op naam van
[slachtoffer 1] heb gehuurd en dat ik gebruik van die auto heb gemaakt. Deze auto had ik op
2 december 2019 terug moeten brengen en dat heb ik niet gedaan. Ook heb ik een voorlopig koopcontract met [slachtoffer 1] getekend voor een te koop staande woning in Annen. Ik heb gezegd dat ik met haar zou trouwen en het is fout geweest dat ik een trouwerij wilde opzetten die ik niet kon betalen. Ook kon ik de bij [benadeelde partij 5] bestelde meubels en de geboekte vliegvakantie bij [benadeelde partij 3] niet betalen. Op 2 december 2019 heb ik verzonnen dat ik mijn portefeuille in de arrestantenbus had laten liggen, zodat ik de bankpas van [slachtoffer 1] meekreeg. Met de pincode die zij aan mij gaf heb ik € 500,00 euro gepind. Ik had geld nodig. Ook heb ik een laptop en een rolkoffer van [slachtoffer 1] weggenomen. Ik ben vervolgens op 2 december 2019 bij mevrouw [slachtoffer 2] ingetrokken. Het klopt dat ik een auto op naam van [slachtoffer 2] heb gehuurd bij [benadeelde partij 8] . Ik heb ook tegen [slachtoffer 2] gezegd dat ik met haar wilde trouwen. Ik heb voorbereidingen voor het huwelijk gedaan, een weddingplanner ingehuurd en een vuurwerkshow op haar naam geboekt. Samen met [slachtoffer 2] heb ik een woning in Siegerswoude bekeken met een vraagprijs van € 675.000. Ik heb haar gezegd dat ik een goed salaris had en een erfenis en dat de financiering van de woning haalbaar was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 december 2019, opgenomen op pagina 56 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019332873 d.d. 16 januari 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben in de periode van 13 november 2019 en 2 december 2019 te Hoogezand opgelicht door een persoon die zich [naam 1] noemde. Via een datingsite ben ik in contact gekomen met [naam 1] . [naam 1] vertelde mij dat hij werkte voor het arrestatieteam van de politie. Naar aanleiding van ons contact hebben wij op 13 november 2019 afgesproken. Sinds 15 november 2019 tot 2 december 2019 heeft [naam 1] bij mij in huis gewoond. In die tijd heb ik samen met [naam 1] een voorlopig koopcontract getekend voor een woning die te koop stond voor € 450.000 in Annen. [naam 1] had een auto nodig en heeft in die periode een auto op mijn naam gehuurd bij [benadeelde partij 1] in Groningen. Dit was een Toyota Aygo met kenteken [kenteken] . Vervolgens kwam [naam 1] met het idee om te trouwen. Hij heeft toen zonder mijn weten contact gehad met een weddingplanner. Voor de bruiloft heb ik ook een trouwjurk op maat laten maken. Hierna kwam ik erachter dat [naam 1] ook nog een vliegvakantie bij [benadeelde partij 3] heeft geboekt. [naam 1] bestelde buiten mij om eten bij " [benadeelde partij 4] ". Dit is buiten mij om gegaan. Omdat hij mijn adres heeft gebruikt krijg ik hier de rekening voor. Tenslotte kwam ik er achter dat [naam 1] meubels heeft besteld bij " [benadeelde partij 5] " op onze beide namen, maar ik was hier helemaal niet bij.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor van aangeefster d.d.
11 december 2019, opgenomen op pagina 63 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
[naam 1] is met mij een relatie aangegaan. Ik heb mij over laten halen om trouwplannen met hem te maken. Hij vertelde dat hij zijn beide ouders was verloren en dat hij daar een flinke erfenis aan overgehouden had, waarmee hij alles betaalde. Hij deed het voorkomen dat hij veel geld had. Hij heeft heel veel spullen op mijn naam besteld. Dit deed hij met mijn laptop. [naam 1] heeft zonder mijn toestemming een vliegreis bij [benadeelde partij 3] voor mij geboekt. Ik heb gezegd dat ik daar allemaal geen geld voor had. Hij nam mijn zorgen weg door te zeggen dat hij wel geld genoeg had. [naam 1] had het verhaal dat hij zijn portefeuille was vergeten en ik was zo stom op hem mijn pinpas en pincode te geven. [naam 1] heeft toegegeven dat hij vijfhonderd euro met mijn pinpas heeft gepind. Hij heeft ook een kopie gemaakt van mijn ID-kaart.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
11 december 2019, opgenomen op pagina 97 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik bekeek de goederen welke [verdachte] met zich mee droeg en welke in beslag zijn genomen:
- Huurovereenkomst [benadeelde partij 1] , op naam van mevrouw [slachtoffer 1] e/v [naam 3] ;
- [benadeelde partij 3] factuur en reisspecificatie op naam van de heer [naam 1] ;
- [benadeelde partij 4] aanvraag en drie keer een weekmenukaart op naam van de heer [naam 1] , heer [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 1] ;
- [benadeelde partij 10] koopovereenkomst woning en informatie over woning [adres] Annen op naam van [naam 1] en [slachtoffer 1] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d.
12 januari 2020, opgenomen op pagina 87 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik ben weddingplanner. In november 2019 kreeg ik bericht van dhr. [naam 1] met het verzoek om een trouwerij voor hem en zijn bruid te organiseren. Mij werd verteld dat [naam 1] bij het arrestatieteam van de politie zou werken.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 december 2019, opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van oplichting gepleegd te Franeker tussen 27 november 2019 en
10 december 2019. Op 27 november 2019 kwam ik via een datingsite in contact met een man genaamd [naam 2] . [naam 2] vertelde mij dat hij bij het arrestatieteam van de politie zit. Op 2 december 2019 kwam [naam 2] bij mijn woning in Franeker en heeft hij mij overgehaald om hem te laten blijven. [naam 2] en ik zijn op 2 december 2019 naar [benadeelde partij 8] gereden. [naam 2] vertelde mij dat hij geen rijbewijs bij zich had en daarom moest de gehuurde auto op mijn naam komen te staan. Doordat wij daar al stonden voelde ik mij verplicht om deze auto op mijn naam te huren. [naam 2] had een mooie woning te koop zien staan in Siegerswoude voor € 675.000. [naam 2] vertelde mij dat hij een goed salaris heeft en dat hij een erfenis heeft gehad, waardoor een huis met deze verkoopwaarde voor ons haalbaar zou zijn. Om het voorlopig koopcontract op te kunnen maken hebben wij een formulier ingevuld. Op dit formulier staan ook mijn gegevens vermeld. [naam 2] wilde met mij trouwen en op 4 december 2019 is [naam 2] begonnen met alle zaken met betrekking tot dit voorgenomen huwelijk te organiseren. [naam 2] heeft op naam van [naam 2] [slachtoffer 2] een vuurwerkshow geboekt met mijn adresgegevens. In de avond van 6 december 2019 is er een weddingplanner bij ons thuis geweest. [naam 2] heeft veelvuldig zaken op mijn en adres besteld, waaronder kleding bij [benadeelde partij 6] en Bonprix. Ik heb hem hiervoor geen toestemming gegeven. Hij heeft hiervoor een mailadres met de naam [emailadres] aangemaakt. Ook heeft op mijn naam een creditcard aangevraagd. Ik heb aan de man die zich de hele week heeft voorgedaan als [naam 2] ook geen toestemming gegeven om een advertentie op mijn naam op de website [website] te plaatsen.
Ik heb alle goederen van deze persoon verzameld uit mijn woning. De goederen bestaan uit een rolkoffer, met daarin een bevestiging van een vakantie op naam van [slachtoffer 1] uit Hoogezand, en een grijze laptop waarbij bij opening de naam [slachtoffer 1] in beeld komt.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 december 2019, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Ik ben weddingplanner en op 3 december 2019 ben ik via e-mail benaderd. [naam 2] mailde mij met het adres [emailadres] . [naam 2] vertelde dat hij werkzaam was bij het arrestatieteam van de politie.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d.
11 januari 2019, opgenomen op pagina 81 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
Van [getuige 2] ontving ik een foto. Ik herkende hierop de man als [naam 2] , een man die zich elders had uitgegeven als [naam 1] .
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 december 2019, opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Ik zag in de woning aan de [adres] te Franeker een manspersoon staan. Ik zag dat dit de manspersoon was van de foto die ik van [getuige 2] toegestuurd heb gekregen en vastgesteld dat de man, die zich voordoet als [naam 1] en [naam 2] , zich in de woning van [slachtoffer 2] bevond. Wij zagen dat de deur van de woning aan de [adres] te Franeker werd geopend door de man welke op de foto stond. Ik hoorde dat de man verklaarde dat hij [naam 2] heette. Ik verbalisant [verbalisant 3] hoorde onderweg dat de man verklaarde [verdachte] te heten en dat zijn geboortedatum [geboortedatum] 1970 is.
Met betrekking tot de hiervoor genoemde standpunten van de officier van justitie en de verdediging overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een veroordeling voor oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, zoals die zijn genoemd in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De ander moet door deze oplichtingsmiddelen worden bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel is bewogen tot zulke handelingen, is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden kunnen enerzijds behoren de mate waarin het slachtoffer, op grond van de normale voorzichtigheid in het maatschappelijke verkeer, de onjuiste voorstelling van zaken moest herkennen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang (HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889 en HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892).
De rechtbank stelt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
Verdachte heeft een valse naam opgegeven. Hij heeft zich tegenover aangeefsters voorgedaan als een man met de naam [naam 1] (s) respectievelijk [naam 2] . Tegen beide aangeefsters heeft verdachte verteld dat hij werkzaam was bij het arrestatieteam van de politie, dat hij een goed salaris had, dat hij in het bezit was van een flinke erfenis van zijn overleden ouders en dat hij een relatie met aangeefsters aan wilde gaan. Hij trok direct in bij de aangeefsters en bestelde op naam en adres van de aangeefsters goederen en diensten zoals eten, meubels, kleding, een vuurwerkshow, plande een huwelijk bij een wedding-planner en liet aangeefsters op hun naam een auto voor hem huren.
Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Hij heeft zich tegenover de aangeefsters anders voorgedaan dan hij in werkelijkheid was. Hij heeft niet alleen, zoals door de raadsman is aangevoerd, gebruik gemaakt van een valse naam, maar ook gebruik gemaakt van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels door zich voor te doen als politieman met een goed salaris en eigen vermogen. Verdachte heeft hiermee bij de aangeefsters de indruk gewekt dat hij vermogend was en dat hij hen financieel zou ondersteunen. De leugenachtige mededelingen waren, in onderlinge samenhang bezien, geschikt om het vertrouwen van de aangeefsters te wekken, zodat verdachte hen kon bewegen tot de afgifte van enig goed (huurauto), het ter beschikking stellen van gegevens en het aangaan van een schuld door goederen en diensten op naam en adres van de aangeefsters te bestellen voor eigen gewin.
De rechtbank komt daarmee tot bewezenverklaring van het onder 1. en 3. ten laste gelegde.
Feiten 2 en 4
De rechtbank acht de feiten 2. en 4. wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 09 juni 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 december 2019, opgenomen op pagina 56 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019332873 d.d. 14 januari 2020 inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 december 2019, opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van
[getuige 4] ;
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d.
10 december 2019, opgenomen op pagina 3 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 december 2019, opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 13 november 2019 tot en met 09 december 2019 te Hoogezand, met het oogmerk om zich te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels, een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het ter beschikking stellen van gegevens en het aangaan van een schuld, te weten
-het bij [benadeelde partij 1] op haar naam huren van een auto, Toyota Aygo, kenteken [kenteken] , en
-het tekenen van een voorlopig koopcontract voor een te koop staande woning in Annen (vraagprijs 450.000 euro) en
-het bestellen van een trouwjurk en
-het plannen van een huwelijk bij [benadeelde partij 2] en
-het boeken van een vliegvakantie bij [benadeelde partij 3] en
-het bestellen van eten bij [benadeelde partij 4] en
-het bestellen van meubels bij [benadeelde partij 5] en
-het haar laten afgeven van haar pinpas en pincode en
-het haar laten afgeven van een kopie van haar ID-kaart
door zich bij haar voor te doen als een man met de naam [naam 1] (s), werkzaam bij het arrestatieteam van de politie, en in bezit van een flinke erfenis van zijn overleden ouders, die een relatie met haar aan wilde gaan;
2. hij op 02 december 2019, te Hoogezand, een geldbedrag van 500 euro, een laptop en een rolkoffer, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door die [slachtoffer 1] haar pinpas en pincode aan hem te laten afgeven;
3. hij in de periode van 27 november 2019 tot en met 09 december 2019 te Franeker, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels, een persoon, genaamd
[slachtoffer 2] , heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en het aangaan van een schuld, te weten
-het op haar naam bestellen van kleding, bij [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7] , en
-het op haar naam aanvragen van een creditcard en
-het op haar naam plaatsen van advertenties op de website [website] en
-het op haar naam huren van een auto bij [benadeelde partij 8] en
-het aanmaken van een mailadres met de naam [emailadres] en
-het boeken van een vuurwerkshow met in de opdrachtbevestiging haar adresgegevens en
-het invullen van een formulier met ook haar gegevens voor een voorlopig koopcontract van een woning te Siegerswoude, vraagprijs 675.000 euro, en
-het plannen van een huwelijk bij [benadeelde partij 9]
door zich bij haar voor te doen als een man met de naam [naam 2] , werkzaam bij het arrestatieteam van de politie, en in bezit van een flinke erfenis van zijn overleden ouders, die een relatie met haar aan wilde gaan;
4. hij in de periode van 02 december 2019 tot en met 09 december 2019, te Hoogezand en te Leeuwarden, opzettelijk een personenauto, Toyota Aygo, kenteken [kenteken] , toebehorend aan [benadeelde partij 1] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten middels een huurovereenkomst op naam van [slachtoffer 1] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Oplichting.
2. Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
3. Oplichting.
4. Verduistering.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1., 2., 3. en 4. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd een contactverbod met aangeefster [slachtoffer 2] als vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v Sr.) op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een straf gelijk aan de duur van het voorarrest en verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte per direct op te heffen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting en de rapportage van Verslavingszorg Noord Nederland, de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van twee vrouwen, gekwalificeerde diefstal en verduistering. Verdachte benaderde de vrouwen onder een valse naam via een datingsite. Hij deed zich voor als een politieman met een goed salaris en eigen vermogen, die een relatie met het slachtoffer aan wilde gaan. Vervolgens trok hij bij de slachtoffers in, bestelde goederen op naam van de slachtoffers, en ging op hun naam hoge schulden aan. Daarbij wekte hij de indruk bij de slachtoffers dat hij de aangegane schulden zou kunnen betalen. Vervolgens liet hij het eerste slachtoffer met de door hem veroorzaakte schulden achter, om meteen bij het volgende slachtoffer in te trekken. Ook heeft verdachte goederen van één van zijn slachtoffers gestolen, geld met haar pinpas opgenomen en de op haar naam gehuurde auto verduisterd.
Verdachte heeft als een parasiet geleefd op de beperkte middelen van de slachtoffers en hij heeft hen overladen met leugens en loze beloften. Hierdoor heeft hij aan de slachtoffers niet alleen ernstige financiële en emotionele schade toegebracht, maar hij heeft ook op grove wijze misbruik gemaakt van hun vertrouwen, en van het vertrouwen van de minderjarige kinderen van één van de slachtoffers.
Uit het strafblad en het reclasseringsrapport volgt dat verdachte zich al ruim 20 jaar bezighoudt met vergelijkbare oplichtingspraktijken en dat, zo schrijft de reclassering, dit de manier van leven van verdachte lijkt te zijn. Verdachte is al vele malen veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarbij zijn hem meermalen langdurige gevangenisstraffen opgelegd. Desondanks volhardt verdachte in zijn gedrag, waarmee hij een spoor van slachtoffers en gedupeerden achterlaat. Blijkens de stukken is verdachte begin november 2019 vrijgekomen; een paar weken later heeft hij alweer het eerste feit gepleegd. Dit is in lijn met de levenswijze van verdachte die de reclassering heeft geschetst.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij graag hulp wil in de vorm van een behandeling. Volgens de reclassering is ook dit een terugkerende houding van verdachte. Als hij in detentie zit wil hij zich verbeteren en overal aan meewerken, maar éénmaal in vrijheid onttrekt hij zich aan voorwaarden, verbreekt hij het contact en vervalt hij al snel in crimineel gedrag. In het verleden zijn meerdere hulpverleningstrajecten mislukt en de reclassering ziet hier thans geen meerwaarde meer in. De enige manier om de maatschappij en toekomstige slachtoffers te beschermen is, zo heeft de reclassering geadviseerd, een gevangenisstraf.
Gezien de ernst van de feiten en de persoon van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere straf worden opgelegd dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op de ernst van de feiten (waarbij op slinkse wijze is ingespeeld en misbruik gemaakt van wensbeelden bij de slachtoffers), de veelvuldige recidive en de hardleersheid van verdachte. Ondanks eerdere forse veroordelingen is hij onverbeterlijk doorgegaan met zijn oplichtingspraktijken. Uit het oogpunt van algemene en vooral van speciale preventie zal de rechtbank een fors hogere gevangenisstraf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. Mede vanwege de hoogte van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf ziet de rechtbank geen aanleiding om een vrijheidsbenemende maatregel in de vorm van een contactverbod met aangever [slachtoffer 2] op te leggen.
Alles overwegend zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden en wordt het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 2.552,67 ter zake van materiële schade en € 500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
1. De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] dient te worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2. De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] dient te worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen, omdat deze niet is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
1. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat benadeelde partij [slachtoffer 1] de gestelde schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van de feiten 1. en 2. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 november 2019.
2. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat benadeelde partij [slachtoffer 2] de gestelde schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van feit 3. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 november 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, legt de rechtbank voor beide vorderingen de schadevergoedingsmaatregel op om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 311, 321 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
Verklaart het onder 1., 2., 3. en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/730284-19, feit 1. en 2.:
1. Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
3.052,67(zegge: drieduizend tweeënvijftig euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
13 november 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 3.052,67 (zegge: drieduizend tweeënvijftig euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 2.552,67 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/730284-19, feit 3:
2. Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
500,00(zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Beuker, voorzitter, mr. K. Post en mr. J.Y.B. Jansen, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 juni 2020.