Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. en 3. ten laste gelegde, omdat het enkel gebruik maken van een valse naam onvoldoende is voor een bewezenverklaring van oplichting.
Ten aanzien van de feiten 2. en 4. heeft de raadsman aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Feiten 1. en 3.
De rechtbank past de hieronder zakelijk weergegeven bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten. Ieder bewijsmiddel is ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 09 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Vanaf 13 november 2019 te Hoogezand heb ik mij tegenover aangeefster [slachtoffer 1] voorgedaan als een man met de naam [naam 1] . Vanaf 27 november 2019 kreeg ik contact met aangeefster [slachtoffer 2] in Franeker, tegen haar heb ik gezegd dat ik [naam 2] heet. Ik heb mijn eigen naam niet gezegd, omdat daar op internet niet goed over geschreven wordt. Tegen beide aangeefsters heb ik gezegd dat ik bij het arrestatieteam van de politie werkte en dat ik een flinke erfenis had ontvangen van mijn overleden ouders. Dat was niet waar en ik heb [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onwaarheden verteld. Ik had een dak boven mijn hoofd nodig en daar had ik geen eigen middelen voor.
Het klopt dat ik bij [benadeelde partij 1] in Groningen een Toyota Aygo op naam van
[slachtoffer 1] heb gehuurd en dat ik gebruik van die auto heb gemaakt. Deze auto had ik op
2 december 2019 terug moeten brengen en dat heb ik niet gedaan. Ook heb ik een voorlopig koopcontract met [slachtoffer 1] getekend voor een te koop staande woning in Annen. Ik heb gezegd dat ik met haar zou trouwen en het is fout geweest dat ik een trouwerij wilde opzetten die ik niet kon betalen. Ook kon ik de bij [benadeelde partij 5] bestelde meubels en de geboekte vliegvakantie bij [benadeelde partij 3] niet betalen. Op 2 december 2019 heb ik verzonnen dat ik mijn portefeuille in de arrestantenbus had laten liggen, zodat ik de bankpas van [slachtoffer 1] meekreeg. Met de pincode die zij aan mij gaf heb ik € 500,00 euro gepind. Ik had geld nodig. Ook heb ik een laptop en een rolkoffer van [slachtoffer 1] weggenomen. Ik ben vervolgens op 2 december 2019 bij mevrouw [slachtoffer 2] ingetrokken. Het klopt dat ik een auto op naam van [slachtoffer 2] heb gehuurd bij [benadeelde partij 8] . Ik heb ook tegen [slachtoffer 2] gezegd dat ik met haar wilde trouwen. Ik heb voorbereidingen voor het huwelijk gedaan, een weddingplanner ingehuurd en een vuurwerkshow op haar naam geboekt. Samen met [slachtoffer 2] heb ik een woning in Siegerswoude bekeken met een vraagprijs van € 675.000. Ik heb haar gezegd dat ik een goed salaris had en een erfenis en dat de financiering van de woning haalbaar was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 december 2019, opgenomen op pagina 56 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019332873 d.d. 16 januari 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben in de periode van 13 november 2019 en 2 december 2019 te Hoogezand opgelicht door een persoon die zich [naam 1] noemde. Via een datingsite ben ik in contact gekomen met [naam 1] . [naam 1] vertelde mij dat hij werkte voor het arrestatieteam van de politie. Naar aanleiding van ons contact hebben wij op 13 november 2019 afgesproken. Sinds 15 november 2019 tot 2 december 2019 heeft [naam 1] bij mij in huis gewoond. In die tijd heb ik samen met [naam 1] een voorlopig koopcontract getekend voor een woning die te koop stond voor € 450.000 in Annen. [naam 1] had een auto nodig en heeft in die periode een auto op mijn naam gehuurd bij [benadeelde partij 1] in Groningen. Dit was een Toyota Aygo met kenteken [kenteken] . Vervolgens kwam [naam 1] met het idee om te trouwen. Hij heeft toen zonder mijn weten contact gehad met een weddingplanner. Voor de bruiloft heb ik ook een trouwjurk op maat laten maken. Hierna kwam ik erachter dat [naam 1] ook nog een vliegvakantie bij [benadeelde partij 3] heeft geboekt. [naam 1] bestelde buiten mij om eten bij " [benadeelde partij 4] ". Dit is buiten mij om gegaan. Omdat hij mijn adres heeft gebruikt krijg ik hier de rekening voor. Tenslotte kwam ik er achter dat [naam 1] meubels heeft besteld bij " [benadeelde partij 5] " op onze beide namen, maar ik was hier helemaal niet bij.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor van aangeefster d.d.
11 december 2019, opgenomen op pagina 63 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
[naam 1] is met mij een relatie aangegaan. Ik heb mij over laten halen om trouwplannen met hem te maken. Hij vertelde dat hij zijn beide ouders was verloren en dat hij daar een flinke erfenis aan overgehouden had, waarmee hij alles betaalde. Hij deed het voorkomen dat hij veel geld had. Hij heeft heel veel spullen op mijn naam besteld. Dit deed hij met mijn laptop. [naam 1] heeft zonder mijn toestemming een vliegreis bij [benadeelde partij 3] voor mij geboekt. Ik heb gezegd dat ik daar allemaal geen geld voor had. Hij nam mijn zorgen weg door te zeggen dat hij wel geld genoeg had. [naam 1] had het verhaal dat hij zijn portefeuille was vergeten en ik was zo stom op hem mijn pinpas en pincode te geven. [naam 1] heeft toegegeven dat hij vijfhonderd euro met mijn pinpas heeft gepind. Hij heeft ook een kopie gemaakt van mijn ID-kaart.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
11 december 2019, opgenomen op pagina 97 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik bekeek de goederen welke [verdachte] met zich mee droeg en welke in beslag zijn genomen:
- Huurovereenkomst [benadeelde partij 1] , op naam van mevrouw [slachtoffer 1] e/v [naam 3] ;
- [benadeelde partij 3] factuur en reisspecificatie op naam van de heer [naam 1] ;
- [benadeelde partij 4] aanvraag en drie keer een weekmenukaart op naam van de heer [naam 1] , heer [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 1] ;
- [benadeelde partij 10] koopovereenkomst woning en informatie over woning [adres] Annen op naam van [naam 1] en [slachtoffer 1] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d.
12 januari 2020, opgenomen op pagina 87 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik ben weddingplanner. In november 2019 kreeg ik bericht van dhr. [naam 1] met het verzoek om een trouwerij voor hem en zijn bruid te organiseren. Mij werd verteld dat [naam 1] bij het arrestatieteam van de politie zou werken.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 december 2019, opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van oplichting gepleegd te Franeker tussen 27 november 2019 en
10 december 2019. Op 27 november 2019 kwam ik via een datingsite in contact met een man genaamd [naam 2] . [naam 2] vertelde mij dat hij bij het arrestatieteam van de politie zit. Op 2 december 2019 kwam [naam 2] bij mijn woning in Franeker en heeft hij mij overgehaald om hem te laten blijven. [naam 2] en ik zijn op 2 december 2019 naar [benadeelde partij 8] gereden. [naam 2] vertelde mij dat hij geen rijbewijs bij zich had en daarom moest de gehuurde auto op mijn naam komen te staan. Doordat wij daar al stonden voelde ik mij verplicht om deze auto op mijn naam te huren. [naam 2] had een mooie woning te koop zien staan in Siegerswoude voor € 675.000. [naam 2] vertelde mij dat hij een goed salaris heeft en dat hij een erfenis heeft gehad, waardoor een huis met deze verkoopwaarde voor ons haalbaar zou zijn. Om het voorlopig koopcontract op te kunnen maken hebben wij een formulier ingevuld. Op dit formulier staan ook mijn gegevens vermeld. [naam 2] wilde met mij trouwen en op 4 december 2019 is [naam 2] begonnen met alle zaken met betrekking tot dit voorgenomen huwelijk te organiseren. [naam 2] heeft op naam van [naam 2] [slachtoffer 2] een vuurwerkshow geboekt met mijn adresgegevens. In de avond van 6 december 2019 is er een weddingplanner bij ons thuis geweest. [naam 2] heeft veelvuldig zaken op mijn en adres besteld, waaronder kleding bij [benadeelde partij 6] en Bonprix. Ik heb hem hiervoor geen toestemming gegeven. Hij heeft hiervoor een mailadres met de naam [emailadres] aangemaakt. Ook heeft op mijn naam een creditcard aangevraagd. Ik heb aan de man die zich de hele week heeft voorgedaan als [naam 2] ook geen toestemming gegeven om een advertentie op mijn naam op de website [website] te plaatsen.
Ik heb alle goederen van deze persoon verzameld uit mijn woning. De goederen bestaan uit een rolkoffer, met daarin een bevestiging van een vakantie op naam van [slachtoffer 1] uit Hoogezand, en een grijze laptop waarbij bij opening de naam [slachtoffer 1] in beeld komt.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 december 2019, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Ik ben weddingplanner en op 3 december 2019 ben ik via e-mail benaderd. [naam 2] mailde mij met het adres [emailadres] . [naam 2] vertelde dat hij werkzaam was bij het arrestatieteam van de politie.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d.
11 januari 2019, opgenomen op pagina 81 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
Van [getuige 2] ontving ik een foto. Ik herkende hierop de man als [naam 2] , een man die zich elders had uitgegeven als [naam 1] .
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 december 2019, opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Ik zag in de woning aan de [adres] te Franeker een manspersoon staan. Ik zag dat dit de manspersoon was van de foto die ik van [getuige 2] toegestuurd heb gekregen en vastgesteld dat de man, die zich voordoet als [naam 1] en [naam 2] , zich in de woning van [slachtoffer 2] bevond. Wij zagen dat de deur van de woning aan de [adres] te Franeker werd geopend door de man welke op de foto stond. Ik hoorde dat de man verklaarde dat hij [naam 2] heette. Ik verbalisant [verbalisant 3] hoorde onderweg dat de man verklaarde [verdachte] te heten en dat zijn geboortedatum [geboortedatum] 1970 is.
Met betrekking tot de hiervoor genoemde standpunten van de officier van justitie en de verdediging overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een veroordeling voor oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, zoals die zijn genoemd in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De ander moet door deze oplichtingsmiddelen worden bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel is bewogen tot zulke handelingen, is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden kunnen enerzijds behoren de mate waarin het slachtoffer, op grond van de normale voorzichtigheid in het maatschappelijke verkeer, de onjuiste voorstelling van zaken moest herkennen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang (HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889 en HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892). De rechtbank stelt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
Verdachte heeft een valse naam opgegeven. Hij heeft zich tegenover aangeefsters voorgedaan als een man met de naam [naam 1] (s) respectievelijk [naam 2] . Tegen beide aangeefsters heeft verdachte verteld dat hij werkzaam was bij het arrestatieteam van de politie, dat hij een goed salaris had, dat hij in het bezit was van een flinke erfenis van zijn overleden ouders en dat hij een relatie met aangeefsters aan wilde gaan. Hij trok direct in bij de aangeefsters en bestelde op naam en adres van de aangeefsters goederen en diensten zoals eten, meubels, kleding, een vuurwerkshow, plande een huwelijk bij een wedding-planner en liet aangeefsters op hun naam een auto voor hem huren.
Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Hij heeft zich tegenover de aangeefsters anders voorgedaan dan hij in werkelijkheid was. Hij heeft niet alleen, zoals door de raadsman is aangevoerd, gebruik gemaakt van een valse naam, maar ook gebruik gemaakt van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels door zich voor te doen als politieman met een goed salaris en eigen vermogen. Verdachte heeft hiermee bij de aangeefsters de indruk gewekt dat hij vermogend was en dat hij hen financieel zou ondersteunen. De leugenachtige mededelingen waren, in onderlinge samenhang bezien, geschikt om het vertrouwen van de aangeefsters te wekken, zodat verdachte hen kon bewegen tot de afgifte van enig goed (huurauto), het ter beschikking stellen van gegevens en het aangaan van een schuld door goederen en diensten op naam en adres van de aangeefsters te bestellen voor eigen gewin.
De rechtbank komt daarmee tot bewezenverklaring van het onder 1. en 3. ten laste gelegde.
Feiten 2 en 4
De rechtbank acht de feiten 2. en 4. wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 09 juni 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 december 2019, opgenomen op pagina 56 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019332873 d.d. 14 januari 2020 inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 december 2019, opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d.
10 december 2019, opgenomen op pagina 3 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 december 2019, opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .