ECLI:NL:RBNNE:2020:2207

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
C18/199360 PR RK 20-175
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de voorzitter van de meervoudige strafkamer in een strafzaak

Op 15 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een wrakingsverzoek behandeld van een verzoeker die niet als ingezetene is ingeschreven en verblijft in de PI Ter Apel. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de voorzitter van de meervoudige strafkamer, mr. A.H.M. Dölle, die tijdens de behandeling van de strafzaak tegen de verzoeker de aanklacht formuleerde op een wijze die bij de verzoeker de schijn van vooringenomenheid wekte. De advocaat van de verzoeker, mr. J.F. van der Brugge, heeft het wrakingsverzoek toegelicht, terwijl mr. Dölle zijn standpunt eveneens ter zitting heeft verduidelijkt. De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De wrakingskamer heeft op dezelfde dag mondeling uitspraak gedaan, met de schriftelijke uitwerking die uiterlijk op 22 juni 2020 zou volgen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling de relevante juridische normen uit het Wetboek van Strafvordering en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens in acht genomen. Artikel 512 Sv stelt dat een rechter kan worden gewraakt op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat mr. Dölle enkel een samenvatting van de aanklacht heeft gegeven en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden. De rechtbank concludeert dat het verzoek tot wraking niet kan worden toegewezen en wijst het verzoek af. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige kamer
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C18/199360 PR RK 20-175
Beslissing van 15 juni 2020
op het verzoek van
[naam],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende woon- of verblijfplaats,
thans verblijvende in de PI Ter Apel te Ter Apel,
verzoeker,
advocaat mr. J.F. van der Brugge.

1.De procedure

1.1.
Op 15 juni 2020 is het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak tegen verzoeker hervat (parketnummer 18/830244-19).
Ter gelegenheid van die behandeling ter zitting heeft de advocaat van verzoeker mr. A.H.M. Dölle, de voorzitter van de behandelend meervoudige kamer, gewraakt.
Van de behandeling ter zitting tot aan het wrakingsverzoek is proces-verbaal opgemaakt.
Mr. Dölle heeft aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.2.
Op 15 juni 2020 is het wrakingsverzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer.
Ter zitting heeft verzoeker het wrakingsverzoek toegelicht.
Mr. Dölle heeft zijn standpunt eveneens ter zitting toegelicht.
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
1.3.
De wrakingskamer heeft op 15 juni 2020 mondeling uitspraak gedaan. Daarbij is overwogen dat de schriftelijke uitwerking van deze beslissing uiterlijk op 22 juni 2020 zal worden gegeven.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Nadat de strafzaak is voorgedragen door de officier van justitie, heeft mr. Dölle bij wijze van inleiding medegedeeld: "Als het dossier goed wordt gelezen, dan lijkt er sprake te zijn van een viertal gevallen van mensensmokkel". Door die wijze van formulering heeft
mr. Dölle bij verzoeker de schijn van vooringenomenheid gewekt.

3.3. Het standpunt van mr. Dölle

3.1.
Mr. Dölle heeft aangevoerd dat hij de zaak heeft laten voordragen door de officier van justitie. Vervolgens heeft mr. Dölle aangegeven dat, het dossier gelezen hebbende, er sprake lijkt te zijn van een viertal gevallen van mensensmokkel en dat de zaak nader zal worden besproken. Daarnaast heeft mr. Dölle gesteld dat verzoeker ter zake van de verdenking verweer kan voeren. In het onderzoek zal vervolgens worden bekeken wat kan worden bewezen en wat niet.
Mr. Dölle heeft aangevoerd niet vooringenomen te zijn en ook niet de schijn van vooringenomenheid te hebben gewekt.

4.Beoordeling

4.1.
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 512 Wetboek van Strafverordening (Sv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2.
Artikel 512 Sv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Sv /artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3.
De rechtbank constateert dat mr. Dölle bij zijn inleiding van de strafzaak heeft meegedeeld dat, het dossier gelezen hebbende, er sprake lijkt te zijn van een viertal gevallen van mensensmokkel. Mr. Dölle heeft ter zitting van de wrakingskamer toegelicht dat dat zijn manier is van het samenvatten van de op de verdachte rustende verdenking.
4.4.
Het komt de rechtbank aldus voor dat mr. Dölle (enkel) een samenvatting van de jegens verdachte levende verdenking heeft gegeven als inleiding op de verdere bespreking, waarbij - gelet op die verdenking- de term 'lijkt sprake van' is gebezigd. Verder blijkt uit de toelichting van mr. Dölle dat daarbij het uitgangspunt dat de verdachte voor onschuldig wordt gehouden totdat het tegendeel is bewezen, niet is geschonden.
4.5.
De rechtbank overweegt dat mr. Dölle wellicht op een enigszins ongelukkige wijze een samenvatting van de aanklacht heeft gegeven.
Echter, naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Dölle jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, of voor een bij verzoeker bestaande geobjectiveerde vrees dienaangaande.
4.6.
Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat de hoofdzaak (parketnummer 18/830244-19) wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevond;
- beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. Dölle en de officier van justitie.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. W.P. Claus en
mr. S. Timmermans en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2020 en schriftelijk uitgewerkt op 18 juni 2020.