Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
2.De verdere beoordeling
in conventie
De financiële administratie van [bedrijfsnaam] .;
De jaarrekeningen 2010 tot en met 2012 van [bedrijfsnaam] .;
Informatie verstrekt door derden (onder andere [naam 1] Bedrijfsmakelaars en RDW);
De door de rechtbank verstrekte informatie;
[datum 2] en de RDW lijst per [datum 2] aan de deskundige te doen toekomen. [gedaagde] is daarbij gewezen op zijn medewerkingsplicht. [gedaagde] is er daarbij voorts op gewezen dat wanneer aan het bevel niet wordt voldaan, de rechtbank daaruit de gevolgtrekking kan maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van [gedaagde] .
[datum 2] . De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [gedaagde] het (nader) onderzoek van de deskundige heeft willen bemoeilijken door hem niet in staat te stellen de betreffende stukken in zijn (nader) onderzoek te betrekken. De rechtbank ziet hierin een aanwijzing dat [gedaagde] , kort gezegd, heeft willen verhinderen dat de deskundige tot de conclusie zou komen dat in de rekening-courant van [gedaagde] bij [bedrijfsnaam] . ten onrechte privétransacties zijn opgenomen en dat de waarde van de voorraad auto's hoger gewaardeerd zou moeten worden.
24 april 2019. De rechtbank gaat voor wat betreft de hoogte van de rekening-courant van [gedaagde] echter uit van het in het deskundigenrapport genoemde bedrag van € 403.206,00 in plaats van het door [eiser] in zijn akte van 24 april 2019 genoemde bedrag van
€ 404.327,00. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, valt niet in de zien waarom, in afwijking van het deskundigenrapport, van dit hogere bedrag voor de rekening-courant zou moeten worden uitgegaan. Voorts sluit de rechtbank voor wat betreft de waarde van de voorraad auto's aan bij de door [gedaagde] bij akte van 12 november 2014 in het geding gebrachte jaarrekeningen. Daaruit blijkt dat de voorraad auto's per 31 december 2012 is gewaardeerd op € 168.809,00 in tegenstelling tot het door [eiser] gestelde bedrag van € 166.975,00.
- partijen hebben bij dagvaarding en conclusie van antwoord lijsten geproduceerd waarmee zij een opgave hebben gedaan van de zaken die volgens hen tot de nalatenschap van moeder behoren, die lijsten verschillen (deels) van elkaar;
- partijen hebben geen opgave gedaan van de aan de afzonderlijke goederen toe te kennen waarde;
- [eiser] heeft bij inleidende dagvaarding onder punt 9 gesteld dat erflaatster ten tijde van haar overlijden de beschikking had over de volgende aan hem (of zijn echtgenote) toebehorende privégoederen:
[kenteken 3] en de kinder- en wandelwagen (oud) heeft [gedaagde] erkend dat het gaat om eigendommen van [eiser] en te kennen gegeven dat de betreffende goederen door [eiser] opgehaald kunnen worden. Die goederen zullen dan ook niet in de berekening van de legitimaire massa van de nalatenschap van moeder worden betrokken.
[naam 4] (hierna: [naam 4] ) in het geding gebracht. In de verklaring van [naam 4] staat, voor zover hier van belang:
29 januari 2014 een verklaring van de heer [naam 5] en mevrouw [naam 6] (hierna: [naam 5] in mannelijk enkelvoud) in het geding gebracht. In de verklaring van [naam 5] staat, voor zover hier van belang:
17 september 2014 en 20 december 2017 dat bij de berekening van de legitimaire massa van de nalatenschap van moeder een bedrag van € 7.500,00 als gift aan zowel [eiser] als [gedaagde] dienen te worden betrokken. Dat geldt ook voor een bedrag van € 8.500,00 als 'gift' voor [eiser] . Beide partijen zijn daar bij de opstelling van de legitieme vordering van [eiser] vanuit gegaan.
€ 207.597,00 =
(€ 470.874,00 + € 23.500,00) - € 18.438,80 en - € 4.166,45 = € 471.768,75.
€ 14.509,50(8,5 punten x tarief € 1.707,00)
€ 11.071,80/2 = € 5.535,90). voldaan. Dat betekent dat [gedaagde] ter zake van de deskundigenkosten nog € 5.535,90 aan [eiser] dient te voldoen. Partijen hebben daarnaast ieder een bedrag van € 532,40 voldaan voor de door de heer Van den Hurk gegeven mondelinge toelichting op het deskundigenrapport ter zitting van 16 mei 2018. Dat betekent dat [gedaagde] aanvullend nog € 532,40 aan [eiser] dient te voldoen. Tot slot hebben partijen voor het bij tussenvonnis van 6 maart 2019 bevolen aanvullende deskundigenonderzoek als voorschot ieder reeds € 2.620,00 voldaan. De benoeming van de heer Van den Hurk als deskundige is bij rolbeslissing van 22 april 2020 ingetrokken. Nadien heeft de heer
Van den Hurk een einddeclaratie ten bedrage van € 997,04 ingediend voor de reeds verrichtte werkzaamheden. Dat betekent dat een bedrag van € 2.620,00 aan [eiser] en een bedrag van € 1.622,96 (€ 2.620,00 - € 997,04 = € 1.622,96) aan [gedaagde] kan worden geretourneerd. De rechtbank zal de griffier opdragen daartoe over te gaan.
€ 3.000,00, € 8.500,00 en € 500,00. Met betrekking tot de gevorderde (terug)betaling van
€ 3.000,00 heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 17 september 2014 reeds overwogen dat zij aan de stelling van [gedaagde] dat moeder [eiser] rond 2003 € 3.000,00 heeft geleend voorbij zal gaan. Dit omdat [eiser] één en ander betwist en door [gedaagde] geen feiten of omstandigheden ter onderbouwing van zijn vordering naar voren zijn gebracht. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de gevorderde betaling van € 500,00. [eiser] heeft betwist dat hij € 500,00 van moeder onder zich heeft gehouden en [gedaagde] heeft geen feiten en omstandigheden ter onderbouwing van deze vordering naar voren gebracht. Dit deel van de vordering zal eveneens worden afgewezen. Voor zover [gedaagde] dit deel van de vordering baseert op zijn stelling dat aan [eiser] € 500,00 van het geld in de kluis is gegeven, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Het geld in de kluis ziet immers op een bedrag van € 8.500,00 waarvan [gedaagde] al (terug)betaling vordert. Een afzonderlijke veroordeling voor (terug)betaling van € 500,00 daarvan zou dubbelop zijn.
€ 853,50(0,5 punten x tarief € 1.707,00)
3.De beslissing
van € 101.942,19,
€ 1.314,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
mr. R. Bootsma op 17 juni 2020. [1]