ECLI:NL:RBNNE:2020:2166

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
18/930012-19 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in ontnemingsvordering wegens vrijspraak verdachte

Op 16 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 18/930012-19. De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit besluit volgde op de vrijspraak van de verdachte in de onderliggende strafzaak, die gelijktijdig werd behandeld. De officier van justitie had op 12 april 2019 gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 439.354,16 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel, maar de rechtbank oordeelde dat, gezien de vrijspraak, het OM niet ontvankelijk was in zijn vordering. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder een rapport over de voorlopige berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de conclusies van de raadsvrouw van de verdachte en de officier van justitie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930012-19
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 16 juni 2020 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
hierna te noemen: verdachte.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 12 april 2019 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 439.354,16 ter ontneming van het uit het in de onderliggende strafzaak met parketnummer 18/930012-19 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder met name de inhoud van het rapport "voorlopige berekening wederrechtelijk verkregen voordeel" d.d. 9 oktober 2018 (opgenomen op pagina 519 e.v. van het dossier van politie Noord-Nederland met proces-verbaalnummer BVH: 2017238394 d.d. 21 december 2018) alsmede de conclusie van antwoord van de raadsvrouw van verdachte d.d. 24 september 2019,
ingekomen ter griffie op diezelfde dag, en de conclusie van repliek van de officier van justitie d.d. 28 oktober 2019, ingekomen ter griffie op 29 oktober 2019.
De (inhoudelijke) behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de (inhoudelijke) behandeling van de onderliggende strafzaak met parketnummer 18/930012-19 ter terechtzitting van 26 mei 2020, waarbij de officier van justitie mr. R. Janssens, de raadsvrouw van verdachte, mr. M.H. Wormmeester, advocaat te Emmen en verdachte aanwezig waren.

Beoordeling

De rechtbank heeft verdachte in de onderliggende strafzaak bij vonnis van heden, 16 juni 2020, vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd, derhalve van het feit op basis waarvan het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend.
Gelet op deze vrijspraak is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BG4258).

Beslissing

De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr.
R. Depping, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juni 2020.