ECLI:NL:RBNNE:2020:2163
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- B.I. Klaassens
- H.H.A. Fransen
- R. Depping
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 12 april 2019, waarbij het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op € 400,-. De veroordeelde, geboren in 1976, had verklaard dat hij behulpzaam was geweest bij het telen van hennepplanten en hiervoor een bedrag van € 400,- had ontvangen. De behandeling van de ontnemingsvordering vond gelijktijdig plaats met de onderliggende strafzaak, waarbij de officier van justitie, de raadsvrouw van de verdachte en de verdachte zelf aanwezig waren.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de veroordeelde en het vonnis van de meervoudige kamer. De rechtbank concludeerde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel inderdaad € 400,- bedroeg, zoals door de officier van justitie was gevorderd. De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft vervolgens de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de staat te betalen.
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de duur van de gijzeling die door de officier van justitie kan worden gevorderd vastgesteld op acht dagen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.