ECLI:NL:RBNNE:2020:2162

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
18/950061-18 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak

Op 16 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de ontnemingszaak met parketnummer 18/950061-18. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1975, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het telen van hennep. De officier van justitie had op 12 april 2019 gevorderd dat de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen en de veroordeelde zou verplichten dit bedrag aan de staat te betalen. De rechtbank heeft het bedrag vastgesteld op € 439.354,16, gebaseerd op een opbrengst van in totaal € 1.473.269,58 uit negen oogsten hennep, minus kosten voor het kweken en huisvesten van de kwekerij. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, ondanks het verweer van de raadsman van de veroordeelde, die ontkende dat zijn cliënt betrokken was bij de hennepkwekerij. De rechtbank heeft de bewijsvoering en de verklaringen van medeverdachten in overweging genomen en geconcludeerd dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft genoten van de hennepteelt. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling van het ontnemingsbedrag opgelegd en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 365 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/950061-18
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 16 juni 2020 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 12 april 2019 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 439.354,16 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/950061-18 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder met name de inhoud van het rapport "voorlopige berekening wederrechtelijk verkregen voordeel" d.d. 9 oktober 2018 (opgenomen op pagina 519 e.v. van het dossier van politie Noord-Nederland met
proces-verbaalnummer BVH: 2017238394 d.d. 21 december 2018) alsmede de Toelichting ontnemingsvordering, ingekomen ter griffie op 29 oktober 2019.
De (inhoudelijke) behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de (inhoudelijke) behandeling van de onderliggende strafzaak met parketnummer 18/950061-18 ter terechtzitting van 26 mei 2020, waarbij de officier van justitie mr. R. Janssens, de raadsman van veroordeelde, mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht en veroordeelde aanwezig waren. Op die zitting is de behandeling onderbroken. De behandeling ter terechtzitting is hervat op de terechtzitting van 2 juni 2020, waarna het onderzoek op die zitting is gesloten.

Standpunten

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering toe te wijzen.
De officier van justitie heeft de vordering gebaseerd op de inhoud van het strafdossier, voornoemd rapport ‘voorlopige berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ en de Toelichting ontnemingsvordering. Blijkens het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 7 september 2017 zijn zes ruimtes aangetroffen met daarin respectievelijk 205, 152, 345, 333, 255 en 220 (totaal: 1510) hennepplanten. De officier van justitie gaat uit van de in de BOOM-rapportage van juni 2016 gehanteerde opbrengst van
€ 4.070,- per kilo en een kweekperiode die liep van 1 juli 2015 tot en met 7 september 2017 met een kweekcyclus van 10 weken per oogst.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit heeft geresulteerd in
9 oogsten met een opbrengst van in totaal € 1.473.269,58.
Er is ruimte voor een kostenaftrek. De officier van justitie heeft de afschrijvingskosten per ruimte, variabele kosten en de kosten per stek berekend aan de hand van de standaardnormen uit de Boom-rapportage. Voor 9 oogsten betreffen de kosten € 115.757,10.
Ten voordele van veroordeelde worden daarnaast ook de aannemelijk geworden knipkosten en huisvestingskosten in mindering gebracht, te weten een bedrag van totaal € 39.450,-
De opbrengst dient derhalve te worden gesteld op € 1.473.269,58 minus
€ 115.757,10 minus € 39.450,- = € 1.318.062,49 te verdelen over de drie (hoofd)verdachten, zijnde [medeveroordeelde 1] , [medeveroordeelde 2] en [veroordeelde] = € 439.354,16 per persoon.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu [veroordeelde] iedere betrokkenheid bij de aangetroffen hennepkwekerij ontkent.
De raadsman heeft geen subsidiair standpunt ingenomen.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. De inhoud van het vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van heden,
16 juni 2020, inhoudende een bewezenverklaring en bewijsmotivering onder parketnummer 18/950061-18 tegen veroordeelde gewezen;
2. Een rapport voorlopige berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij d.d. 9 oktober 2018, als bijlage gevoegd bij het dossier van politie Noord-Nederland met
proces-verbaalnummer BVH: 2017238394 met sluitingsdatum 21 december 2018, inhoudende de relatering van verbalisant [verbalisant] , in welk rapport redengevende wettige bewijsmiddelen zijn vermeld die ten grondslag liggen aan de voordeelsberekening (hierna: het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel);
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
7 september 2017, opgenomen op pagina 318 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van medeverdachte [medeveroordeelde 3] :
V: Wie is de eigenaar van deze hennepkwekerij?
A: Ja, dat is een [medeveroordeelde 2] , [veroordeelde] en een [medeveroordeelde 1] . Er komen verschillende personen.
V: Wanneer zijn ze begonnen met het maken van de kelder?
A: Voorjaar 2015. 3 of 4 man elke keer.
V: Wanneer was de kweekruimte gereed?
A: In de zomer van 2015. Toen begon het aggregaat in elk geval te draaien.
A: We zouden het achterste gedeelte van de schuur ter beschikking stellen en zouden
daar € 5.000,- euro per maand voor krijgen.
V: Wie waren daarbij aanwezig?
A: [medeveroordeelde 2] , [veroordeelde] en die ene lange krullebol.
V: Wie kwam het geld brengen?
A: In het begin die [medeveroordeelde 2] vaak wel. En later kwam die [veroordeelde] dat brengen.
V: Wanneer is er voor het eerst geoogst?
A: Dat zal in september 2015 zijn geweest. Ze waren met z'n drieën aan het knippen.
V: Wie nam de opbrengst mee?
A: [veroordeelde] altijd;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
2 oktober 2017, opgenomen op pagina 334 e.v. van voornoemd dossier van politie
Noord-Nederland, inhoudende als verklaring van [medeveroordeelde 3] :
V: Hoeveel geld heb je bij benadering daadwerkelijk ontvangen uit de hennepkwekerij?
A: Bij benadering tussen de € 20.000,- en € 30.000,- euro denk ik;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17
oktober 2018, opgenomen op pagina 454 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
verklaring van [medeveroordeelde 4] :
A: Ik ben daar nog één keer vaker geweest, toen heb ik geholpen met de oogst.
V: Wie hielpen er feitelijk mee met het oogsten?
A: Ik, [medeveroordeelde 5] en er was er nog één. Ik kreeg voor drie uurtjes werk driehonderd en vijftig
euro.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 16 juni 2020 in de zaak met parketnummer 18/950061-18 veroordeeld ter zake medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van het door hem gepleegde strafbaar feit.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van een kweekperiode die liep van 1 juli 2015 tot en met 7 september 2017 met een kweekcyclus van 10 weken per oogst, wat heeft geresulteerd in 9 oogsten met een opbrengst van in totaal € 1.473.269,58 (9 oogsten x
€ 163.696,62).
Aangezien veroordeelde kosten heeft gemaakt bij het kweken van de hennep, is er naar het oordeel van de rechtbank ruimte voor een kostenaftrek ten bedrage van € 115.757,10
(9 oogsten x € 12.861,90), waarbij de standaardnorm uit de BOOM-rapportage als leidraad heeft te gelden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ten voordele van veroordeelde ook de aannemelijk geworden knipkosten en huisvestingskosten in mindering dienen te worden gebracht. Met betrekking tot de knipkosten heeft medeverdachte [medeveroordeelde 4] verklaard dat hij
€ 350,- heeft ontvangen voor één keer knippen. Ze waren toen met drie knippers.
Daarnaast heeft medeverdachte [medeveroordeelde 3] verklaard dat hij bij benadering tussen de € 20.000,- en € 30.000,- heeft ontvangen voor het huisvesten van de hennepkwekerij.
Uitgaande van drie knippers en 9 oogsten komt dat neer op € 9.450,- aan knipkosten.
Evenals de officier van justitie gaat de rechtbank uit van € 30.000,- aan huisvestingskosten.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een wederrechtelijk verkregen voordeel van totaal (€ 1.473.269,58 minus € 115.757,10 minus € 39.450,- =)
€ 1.318.062,49.
[medeveroordeelde 2] is bij vonnis van 16 juni 2020 in de zaak met parketnummer 18/950062-18 eveneens veroordeeld ter zake medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
[medeveroordeelde 1] is bij vonnis van 16 juni 2020 in de zaak met parketnummer 18/930012-19 vrijgesproken ter zake medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen is evenwel komen vast te staan dat veroordeelden [veroordeelde] en [medeveroordeelde 2] met (in ieder geval) één andere persoon voordeel hebben genoten door het gezamenlijk en in vereniging telen van hennep. Veroordeelden [veroordeelde] en [medeveroordeelde 2] hebben geen inzicht gegeven in de rol- en winstverdeling. Er is niet gebleken van een ondergeschikte rol van één van hen. De rechtbank gaat daarom uit van een verdeelsleutel op basis van een gelijke verdeling en zal het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs toerekenen, in die zin dat veroordeelde wordt veroordeeld tot betaling van één derde deel van het verkregen voordeel. Dit betekent dat de rechtbank het ontnemingsbedrag ten aanzien van veroordeelde vaststelt op een bedrag van
(€ 1.318.062,49 : 3 =) € 439.354,16.
Er is geen aanleiding om veroordeelde niet te verplichten genoemd bedrag te betalen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 439.354,16.
Legt
[veroordeelde]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 439.354,16 (zegge: vierhonderdnegenendertigduizend driehonderdvierenvijftig euro en zestien eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 365 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr. R. Depping, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juni 2020.