ECLI:NL:RBNNE:2020:2155

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
18/930009-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, maar veroordeling voor medeplichtigheid aan hennepteelt

Op 16 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, namelijk het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten bij de hennepteelt. De verdachte had weliswaar graafwerkzaamheden verricht en goederen voor de kwekerij opgehaald, maar de rechtbank vond dat zijn bijdrage niet voldoende was om te spreken van medeplegen.

Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde, medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, wel wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had zich gedurende een periode van ruim twee jaar schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan grootschalige en professionele hennepteelt. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte, het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

De rechtbank benadrukte dat de verdachte een bijdrage had geleverd aan de handel in en verspreiding van softdrugs, wat schadelijk kan zijn voor de gezondheid en vaak gepaard gaat met andere criminaliteit. De rechtbank vond het belangrijk dat de verdachte zich bewust werd van de ernst van zijn gedragingen en hem ervan weerhield in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930009-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 juni 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres verdachte] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 juli 2019 en 2 juni 2020.
Verdachte is ter terechtzitting van 2 juni 2020 in persoon verschenen, bijgestaan door mr.
I. Djordjevic, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 7 september 2017 te De Kiel,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk,
in een ondergrondse (zee)container en/of ruimte (kelder), in een schuur bij een pand aan de [woonadres verdachte] ,
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van (telkens) (in totaal) ongeveer 1510 hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet,
althans (telkens) een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en)
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 7 september 2017 te De Kiel, met elkaar, althans één van hen,
(telkens) opzettelijk
in een ondergrondse (zee)container en/of ruimte (kelder), in een schuur bij een pand aan de [woonadres verdachte] ,
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van (telkens) (in totaal) ongeveer 1510 hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet,
althans (telkens) een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 7 september 2017 te De Kiel, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- graafwerkzaamheden te verrichten in voornoemde schuur zodat een ondergrondse
(zee)container en/of ruimte (kelder) gebouwd/geplaatst kon worden, en/of
- meermalen, althans een keer, diverse goederen ten behoeve van de kwekerij op te halen en/of op zijn naam te (laten) bestellen, te weten een druppelsysteem, en/of
- meermalen, althans een keer, derden in te schakelen om de aggregaat voor de kwekerij te repareren, en/of
- meermalen, althans een keer, gif te spuiten in de kwekerij, en/of
- meermalen, althans een keer, hennep te knippen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
De officier van justitie acht gelet op de inhoud van het strafdossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep in de periode zoals ten laste gelegd en verwijst daartoe met name naar de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] . Uit de inhoud van deze verklaringen leidt de officier van justitie af dat sprake is van een substantiële bijdrage van verdachte die niet alleen bestaat uit de aanleg van de ondergrondse hennepkwekerij, maar ook het onderhoud van de kwekerij en het verzorgen en oogsten van de hennepplanten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde, nu geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en verdachte geen opzet had op het gronddelict.
Zij heeft daartoe -zakelijk weergegeven- het volgende aangegeven. Van de ten laste gelegde gedragingen kan alleen met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte graafwerkzaamheden in de schuur heeft verricht. Op dat moment wist hij echter niet dat het de bedoeling (van anderen) was dat er een zeecontainer zou worden ingegraven in de schuur en dat in die zeecontainer een hennepkwekerij zou worden opgezet. Het enige dat vaststaat is dat verdachte vanaf eind 2015 wist dat de kwekerij zich onder de grond van de schuur bevond en dat hij zich hiervan niet gedistantieerd heeft.
Dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de teelt van hennep en opzet op het medeplegen van het telen van hennep kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, nu de inhoud van het strafdossier daarvoor geen aanknopingspunten biedt.
Voor de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid dient niet alleen wettig en overtuigend bewezen te worden dat verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot het plegen van het misdrijf, maar ook dat verdachtes opzet -al dan niet in voorwaardelijke vorm- was gericht op het telen van hennep. Het opzet op het gronddelict ontbreekt. Daar komt bij dat hetgeen verdachte verweten kan worden, onvoldoende is om hem als medeplichtige aan een misdrijf te straffen, nu onduidelijk is waar de bijdrage van verdachte uit zou hebben bestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht -evenals de raadsvrouw- het primair ten laste gelegde, het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Gelet op de inhoud van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende vast.
Verdachte heeft in het voorjaar van 2015 graafwerkzaamheden verricht in de schuur waar de ondergrondse hennepkwekerij is aangetroffen. Deze graafwerkzaamheden waren nodig voor het oprichten en installeren van de ondergrondse hennepkwekerij. Daarnaast zijn er door medeverdachte [medeverdachte 2] op naam van verdachte bestellingen gedaan bij groothandel [bedrijfsnaam] . ten behoeve van de hennepkwekerij. Deze goederen zijn een aantal malen door verdachte opgehaald. Verder heeft verdachte medeverdachte [medeverdachte 5] medio 2017 in een café benaderd met de vraag of hij een aggregaat wilde repareren. Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft daarop het in de schuur staande aggregaat gerepareerd. Verdachte liet medeverdachte [medeverdachte 5] toen ook de ondergrondse hennepkwekerij zien. Vervolgens is medeverdachte [medeverdachte 5] nog één keer in deze kwekerij geweest om te helpen met het knippen van de hennep. Verdachte legde uit hoe medeverdachte [medeverdachte 5] moest knippen en verdachte nam de henneptoppen mee. Volgens de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 5] kreeg hij ( [medeverdachte 5] ) voor het knippen € 350,- en voor het repareren van het aggregaat € 50,-. Verdachte heeft verklaard dat “het zou kunnen” dat hij ( [verdachte] ) deze jongen ( [medeverdachte 5] ) hiervoor een bedrag van € 50,- heeft gegeven.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een grotere rol bij de aangetroffen ondergrondse hennepkwekerij heeft gehad dan hijzelf wil toegeven en de raadsvrouw heeft weergegeven, maar dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet voldoende is komen vast te staan. Er is niet gebleken van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte bij de hennepkwekerij is naar het oordeel van de rechtbank beperkt geweest en van onvoldoende gewicht om medeplegen te kunnen aannemen.
Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde, medeplichtigheid, wel wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte gelet op de hierna te noemen bewijsmiddelen, zowel opzet gehad op het behulpzaam zijn als (voorwaardelijk) opzet op het handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat verdachte heeft bekend dat hij in de periode van de opbouw van de in de schuur van zijn vader (medeverdachte [medeverdachte 3] ) aangetroffen ondergrondse hennepkwekerij graafwerkzaamheden heeft verricht, deze werkzaamheden gebeurden met gebruikmaking van een grote kraan omdat er diep gegraven moest worden. Als al zou worden aangenomen dat verdachte bij de start van deze graafwerkzaamheden niet zou hebben geweten dat deze werkzaamheden nodig waren voor het inzetten van de hennepkwekerij, dan zal verdachte zeker gaandeweg deze werkzaamheden -gelet op de omvang van de te graven ruimte (naar eigen zeggen 10 meter breed en 13/14 meter lang en een diepte van ongeveer 2 tot 2,5 meter)- zijn gaan beseffen wat de bedoeling was met het uitgraven van de grond. Voorts acht de rechtbank de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] met betrekking tot de verdere rol van verdachte bij de hennepkwekerij betrouwbaar, temeer nu zij eveneens belastende verklaringen over zichzelf hebben afgelegd. Medeverdachte [medeverdachte 5] verklaart consistent en gedetailleerd over zijn eigen rol en de rol van verdachte. Bovendien komen de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 3] rondom de start van de hennepkwekerij en de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 5] aangaande de ontmoeting in het café en de betalingen overeen met de eigen verklaring van verdachte.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 7 september 2017, opgenomen op pagina 227 e.v. van het dossier van politie
Noord-Nederland met proces-verbaalnummer BVH: 2017238394 d.d. 21 december 2018, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op donderdag 7 september 2017 werd er op perceel [woonadres verdachte] in De Kiel gezocht
naar (landbouw)goederen die mogelijk van diefstal afkomstig zouden zijn.
Aangekomen op het perceel werd bij een vrijstaande loods c.q. schuur een sterke
henneplucht geroken en het geluid van een aggregaat dan wel afzuiging gehoord.
Hierop werd de loods c.q. schuur betreden waarbij het geluid van een afzuiging sterker werd
gehoord. Aan de achterzijde van de loods c.q. schuur werd vervolgens een in werking
zijnde hennepkwekerij aangetroffen welke onder de grond aangelegd bleek te zijn.
Op het genoemde adres [woonadres verdachte] , binnen de gemeente Coevorden,
staan de volgende personen ingeschreven:
- [medeverdachte 3]
- [medeverdachte 4]
- [verdachte]
Omschrijving pand
Het pand alwaar de hennepkwekerij werd aangetroffen betreft een vrijstaande loods c.q.
schuur. Aan de achterzijde van deze loods werd een in werking zijnde hennepkwekerij
aangetroffen welke grotendeels onder de grond was gelegen. De hennepkwekerij bestond
uit een centrale ruimte met daar omheen zes kweekruimtes gelegen.
Toegang hennepkwekerij
De toegang van de hennepkwekerij was gelegen in een houten opbouw welke zich
bovengronds bevond. In deze houten opbouw was een luik aangebracht welke middels een
hangslot was afgesloten.
Kweekruimte l
Kweekruimte l betreft de eerste ruimte links. Deze ruimte was circa 3,6 bij 3,1 meter groot. De totale oppervlakte bedroeg derhalve circa 11,4 m2. In totaal stonden er 205 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van deze hennepplanten was ongeveer 40 cm. Per m2 stonden er circa 16 hennepplanten. Dit is vastgesteld door het aantal planten te tellen.
De plantenbakken waren gevuld met potgrond.
In totaal hingen er in de kweekruimte 13 assimilatielampen van ieder 600 Watt.
Alle hennepplanten werden door middel van een irrigatiesysteem van een vloeistof
voorzien. In de kweekruimte bevonden zich 2 koolstoffilters waarvan het vilt dusdanig sterk
vervuild was dat deze pikzwart was geworden. De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
Kweekruimte 2
Kweekruimte 2 betreft de tweede ruimte links. Deze ruimte was circa 3,3 bij 3,6 meter groot. De totale oppervlakte bedroeg derhalve circa 12,l m2. In totaal hebben er 152 hennepplanten gestaan. Dit werd vastgesteld door het aantal gebruikte plantenpotten te tellen welke zich in deze kweekruimte nog op de grond bevonden. In een enkele plantenpot bevonden zich nog restanten van de hennepplant zoals delen van de wortels en de steel. Per m2 hadden er circa 16 hennepplanten gestaan. Dit is vastgesteld door het aantal plantenpotten te tellen. De plantenbakken waren gevuld met potgrond.
In totaal hingen er in de kweekruimte 11 assimilatielampen van ieders 600 Watt.
Alle hennepplanten werden door middel van een irrigatiesysteem van een vloeistof
voorzien. In de kweekruimte bevonden zich 2 koolstoffilters waarvan het vilt dusdanig sterk
vervuild was dat deze pikzwart was geworden. De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
Kweekruimte 3
Kweekruimte 3 betreft de kweekruimte linksachter. Deze ruimte was circa 3,0 bij 5,8 meter groot. De totale oppervlakte bedroeg derhalve circa 17,8 m2. In totaal stonden er 345 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van deze hennepplanten waren circa 100 cm. Per m2 stonden er circa 16 hennepplanten. Dit is vastgesteld door het aantal planten te tellen.
De plantenbakken waren gevuld met potgrond.
In totaal hingen er in de kweekruimte 19 assimilatielampen van ieders 600 Watt.
Alle hennepplanten werden door middel van een irrigatiesysteem van een vloeistof
voorzien. In de kweekruimte bevonden zich 3 koolstoffilters waarvan het vilt dusdanig sterk
vervuild was dat deze pikzwart was geworden. De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
Kweekruimte 4
Kweekruimte 4 betreft de kweekruimte rechtsachter. Deze ruimte was circa 3,1 bij 5,6 meter groot. De totale oppervlakte bedroeg derhalve circa 17,9 m2. In totaal stonden er 333 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van deze hennepplanten waren circa 115 cm. Per m2 stonden er circa 16 hennepplanten. Dit is vastgesteld door het aantal planten te tellen.
De plantenbakken waren gevuld met potgrond. In totaal hingen er in de kweekruimte 19 assimilatielampen van ieders 600 Watt. Alle hennepplanten werden door middel van een irrigatiesysteem van een vloeistof voorzien. In de kweekruimte bevonden zich 3 koolstoffilters waarvan het vilt dusdanig sterk vervuild was dat deze pikzwart was geworden.
De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
Kweekruimte 5
Kweekruimte 5 betreft de tweede kweekruimte aan de rechterzijde. Deze ruimte was circa 3,7 bij 3,3 meter groot. De totale oppervlakte bedroeg derhalve circa 12,6 m2.
In totaal stonden er 255 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van deze hennepplanten
waren circa 70 cm. Per m2 stonden er circa 16 hennepplanten. Dit is vastgesteld door
het aantal planten te tellen. De plantenbakken waren gevuld met potgrond.
In totaal hingen er in de kweekruimte 12 assimilatielampen van ieders 600 Watt.
Alle hennepplanten werden door middel van een irrigatiesysteem van een vloeistof
voorzien. In de kweekruimte bevonden zich 2 koolstoffilters waarvan het vilt dusdanig sterk
vervuild was dat deze pikzwart was geworden. De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
Kweekruimte 6
Kweekruimte 6 betreft de eerste kweekruimte aan de rechterzijde. Deze ruimte was circa 3,7 bij 3,0 meter groot. De totale oppervlakte bedroeg derhalve circa 11,5 m2.
In totaal stonden er 220 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van deze hennepplanten
waren circa 70 cm. Per m2 stonden er circa 16 hennepplanten. Dit is vastgesteld door
het aantal planten te tellen. De plantenbakken waren gevuld met potgrond.
In totaal hingen er in de kweekruimte 12 assimilatielampen van ieders 600 Watt.
Alle hennepplanten werden door middel van een irrigatiesysteem van een vloeistof
voorzien. In de kweekruimte bevonden zich 2 koolstoffilters waarvan het vilt dusdanig sterk
vervuild was dat deze pikzwart was geworden. De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
Centrale ruimte
Deze ruimte bevond zich te midden van de kweekruimtes. In deze ruimte werd de benodigde
elektriciteit ten behoeve van de kweekruimtes geregeld. Dit betroffen onder andere 78
transformatoren en 6 schakelborden welke langs de wanden gemonteerd en aangesloten
waren. Daarnaast werd vanuit deze ruimte de luchtverversing en luchtafvoer geregeld
door middel van een aan- en afzuiginstallatie. Deze installatie betrof onder andere 8
slakkenhuizen, 9 temperatuurventilatieregelaars.
In deze ruimte werden tevens een gebruikte cannacutter en grote hoeveelheden gebruikte
knipscharen aangetroffen. Dit ten behoeve van het knippen van de henneptoppen.
Vaststelling hennep
Ik, verbalisant, constateerde op grond van mijn kennis en ervaring, opgedaan bij
eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren.
Ik, verbalisant, constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en
vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten
betroffen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 november 2018, opgenomen op pagina 388 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
O: Je hebt verklaard dat je op de hoogte was, dat er een hennepkwekerij vanaf eind 2015 in de schuur van je vader [medeverdachte 3] in bedrijf was. V: Klopt dit?
A: Ja.
V: Je hebt ook verklaard dat er op jouw naam, i.v.m. korting door derden bestellingen worden gedaan bij de [bedrijfsnaam] (Groothandel in techniek voor professionals).
A: Ja, dat was omdat wij daar een rekening hadden en korting kregen.
V: Heb je ook wel dingen uitgegraven bij jullie thuis.
A: Ook wel.
A: Het achterste stuk is ongeveer 10 meter breed en 13/14 meter lang uitgegraven op een diepte van ongeveer 2 tot 2,5 meter.
V: Wat was de totale oppervlakte?
A: De totale oppervlakte was ongeveer 10 bij 12 meter, misschien 13 of 14.
V: Met welk problemen heb jij bemoeienis gehad ten aanzien van de hennepkwekerij?
A: Het aggregaat repareren. (…)
V: [medeverdachte 5] (noot griffier: medeverdachte [medeverdachte 5] ) kent jou sinds 2 jaar. [medeverdachte 5] is tijdens het onderzoek gehoord. Uit zijn verklaring blijkt dat hij ongeveer een jaar terug op verzoek van jou het aggregaat, dat wij aan jou toonden heeft gerepareerd.
A: Ik heb wel een jongen gevraagd in de kroeg. Ik heb gevraagd of hij een aggregaat wilde repareren. Hij is een paar dagen later bij ons geweest.
V: [medeverdachte 5] verklaarde dat hij 50 euro heeft gekregen.
A: Dat zou kunnen, dat hou ik allemaal niet bij.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 september 2017, opgenomen op pagina 318 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] :
V: Wie is de eigenaar van deze hennepkwekerij?
A: Dat is een [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en een [naam] . Er komen verschillende personen. De man die hem aangelegd heeft die kwam uit Den Haag en dat was een [medeverdachte 1] .
V: Wanneer is dit begonnen?
A: Ik denk 2 jaar geleden.
V: Hoe bent u met deze mensen in contact gekomen?
A: Ja, via via.
V: Oké, dus u wordt met iemand in contact gebracht die in het wereldje zit. Wie is deze persoon?
A: Dat was een [medeverdachte 2] . Deze komt uit Weerdinge.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 oktober 2017, opgenomen op pagina 334 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] :
V: Wij begrijpen dus dat [verdachte] wel spullen moest ophalen met betrekking tot de kwekerij?
A: [verdachte] heeft dat wel eens gedaan denk ik.
V: Jouw naam, alsmede die van je vrouw [medeverdachte 4] en je zoon [verdachte] staan vermeld op materialen die aangeschaft zijn kennelijk ten behoeve van de hennepkwekerij.
A: [verdachte] heeft wel spullen gehaald voor Richard.
V: Wie heeft het graafwerk gedaan om de kwekerij in te zetten?
A: Er is een kraan gehuurd en [verdachte] heeft geholpen met het graafwerk. Hij kan een kraan bedienen.
V: Met wat voor kraan is dat gebeurd?
A: Met een Atlas, dat is een grote kraan, er moest diep gegraven worden. Er is ongeveer 2,5 meter diep gegraven. Ze hadden het eerst over 50 vierkante meter maar toen ze eenmaal bezig waren moest het groter. Het moest 100 vierkante meter worden.
V: Wanneer is dat graven begonnen?
A: In begin 2015 ongeveer.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 oktober 2018, opgenomen op pagina 454 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 5] :
V: Wist jij dat vorig jaar in september 2017 aan de [woonadres verdachte] in de Kiel bij deze boer een hennepkwekerij is aangetroffen?
A: Ja. Ik heb een keer het aggregaat klaar gemaakt dat daar gebruikt werd.
V: Wie had jou gevraagd om het aggregaat te maken.
A: [verdachte] (noot griffier: verdachte). Wel goed een jaar terug denk ik.
V: Ben je toen ook in de kwekerij geweest onder de grond.
A: Ja
V: Wie waren daar allemaal bij?
A: [verdachte] en zijn moeder.
V: Hoe zag de hennepkwekerij er van binnen uit?
A: Dit was een soort bunker. Je ging door een luik met een ladder naar beneden. Ik kon hier niet staan. Ik ben ongeveer 1.86 m. Hier liepen allerlei buizen, dan kwam je weer bij een luikje, 1.50 naar beneden met een laddertje. Hier kon ik wel staan. Hier keek je tegen watertanks aan. De planten zaten er rond om heen, deze zaten in aparte ruimtes afgesloten met luiken. Hier hing zwart plastic voor. In deze hokken stonden dan de planten.
V: Ben je daar nog vaker geweest in deze kwekerij?
A: Ik ben daar nog één keer vaker geweest, toen heb ik geholpen met de oogst. Hier kon ik een paar centen mee pakken.
V: Wie hielpen er feitelijk mee met het oogsten?
A: Ik, [verdachte] en er was er nog één.
V: Hoe ben je in aanraking gekomen met deze hennepkwekerij?
A: [verdachte] vroeg mij dit. Ja, met een biertje. Hij zei, als er een keer wat is kan ik je dan wel benaderen. Toen vroeg hij of ik ook mee wilde helpen knippen. Dat heb ik gedaan. Toen kon ik vrij snel leuk geld verdienen. Ik kreeg voor drie uurtjes werk driehonderd en vijftig euro. Voor de reparatie van dat aggregaat kreeg ik een half honderd. Over de kwekerij had ik alleen contact met [verdachte] .
V: Je hebt één oogst meegeholpen, wie legde jou uit hoe het moest?
A: [verdachte] , ik moest blad er om wegtrekken. Het was al geknipt. [verdachte] knipte de toppen, ik haalde het ruige blad er af en wat dan geen blad was dat maakte hij netjes en dat kwam in een bak terecht. Als het stapeltje op was liep hij weer naar binnen en knipte weer een arm vol af.
V: Wie nam de henneptoppen mee?
A: [verdachte] ging daar mee weg.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en een onbekend gebleven persoon in de periode van
1 maart 2015 tot en met 7 september 2017 te De Kiel, met elkaar, telkens opzettelijk,
in een ondergrondse ruimte, in een schuur bij een pand aan de [woonadres verdachte] ,
hebben geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt,
een hoeveelheid van in totaal ongeveer 1510 hennepplanten,
zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 augustus 2017 tot en met
7 september 2017 te De Kiel, opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- graafwerkzaamheden te verrichten in voornoemde schuur zodat een ondergrondse
(zee)container geplaatst kon worden, en
- diverse goederen ten behoeve van de kwekerij op te halen, en
- een keer een derde in te schakelen om het aggregaat voor de kwekerij te repareren, en
- hennep te knippen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair: medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie zou gelet op de dienende rol van verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden gepast vinden. Echter, gelet op het tijdsverloop acht de officier van justitie een voorwaardelijk strafdeel niet langer passend.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, het opleggen van een straf in de vorm van een taakstraf. De raadsvrouw heeft daarbij verzocht in het bijzonder rekening te houden met het feit dat verdachte nooit eerder is veroordeeld voor een delict strafbaar gesteld in de Opiumwet alsmede met de beperkte rol van verdachte bij de aangetroffen ondergrondse hennepkwekerij. Hij wist dat de kwekerij aanwezig was, maar heeft hier geen einde aan gemaakt. In onderhavig geval kan daarom worden volstaan met een taakstraf voor de duur van hooguit 60 uren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 24 juni 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 mei 2020, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim twee jaren schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan grootschalige en professionele hennepteelt.
In een ondergrondse ruimte, in een schuur bij een pand aan de [woonadres verdachte] , is een professioneel ingerichte hennepkwekerij (met meer dan 1500 hennepplanten) aangetroffen. Verdachte is behulpzaam geweest bij het telen van de hennepplanten door graafwerkzaamheden te verrichten in voornoemde schuur zodat een ondergrondse
(zee)container geplaatst kon worden, diverse goederen ten behoeve van de kwekerij op te halen, een derde in te schakelen om het aggregaat voor de kwekerij te repareren en hennep te knippen. Hoewel verdachte stelt dat hij slechts een beperkte rol had in het geheel, kon hij gelet op het feit dat er een behoorlijke oppervlakte en diep moest worden gegraven om de kwekerij in te zetten (naar eigen zeggen 10 meter breed en 13/14 meter lang en een diepte van ongeveer 2 tot 2,5 meter), de omvang van de ruimte van de kwekerij en de lange periode (ruim 2 jaren) dat de kwekerij heeft gedraaid, ervan uitgaan dat sprake was van een omvangrijke hoeveelheid hennepplanten en een professioneel opgezette kwekerij.
Door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van softdrugs. Daarmee is hij voorbijgegaan aan het gegeven dat softdrugs als hennep stoffen zijn die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid en dat grootschalige hennepteelt, zoals de onderhavige, veelal gepaard gaat met andere criminaliteit. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten alsmede het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Voorts volgt uit de rapportage van Reclassering Nederland van 24 juni 2019 -onder meer- dat het risico op recidive wordt ingeschat als laag.
Ook zal de rechtbank in strafmatigende zin rekening houden met een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht.
Bij de uitleg van dit grondrecht wordt in ons land als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 20 september 2017, de datum waarop verdachte voor de eerste keer is verhoord door de politie als verdachte. Dit betekent dat de hiervoor genoemde termijn van twee jaren is overschreden. De officier van justitie erkent dit ook. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van in beginsel 110 uren passend en geboden. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn past de rechtbank een vermindering toe van 10 % en legt aan verdachte derhalve een taakstraf voor de duur van afgerond 100 uren en acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Het voorwaardelijk strafdeel dient er toe verdachte te doordringen van de ernst van zijn gedraging en hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 49 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr. R. Depping, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juni 2020.