ECLI:NL:RBNNE:2020:2154

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
18/930008-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan grootschalige hennepteelt met veroordeling tot taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 16 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich gedurende een periode van ruim twee jaar schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan grootschalige hennepteelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de schuur ter beschikking heeft gesteld voor de teelt van hennepplanten en goederen op zijn naam heeft laten bestellen voor de hennepkwekerij. De verdachte heeft bekend dat hij een vergoeding ontving voor het ter beschikking stellen van de ruimte, maar stelde dat hij niet op de hoogte was van de omvang van de kwekerij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft voor de hennepteelt, wat wettig en overtuigend bewezen werd geacht.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de handicap van de verdachte, die afhankelijk is van een rolstoel, en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn financiële problemen en de gevolgen van zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij. De rechtbank heeft de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen hennepkwekerij en het aggregaat bevolen, evenals de teruggave van een geldbedrag aan de verdachte, mits dit geen vals geld betreft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930008-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 juni 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] ,
wonende te [ woonadres verdachte] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 juli 2019 en 2 juni 2020.
Verdachte is ter terechtzitting van 2 juni 2020 in persoon verschenen, bijgestaan door mr. I. Djordjevic, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 7 september 2017, te De Kiel, met elkaar, althans één van hen,
(telkens) opzettelijk
in een ondergrondse (zee)container en/of ruimte (kelder), in een schuur bij een pand aan [ woonadres verdachte] ,
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van (telkens) (in totaal) ongeveer 1510 hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet,
althans (telkens) een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 7 september 2017 te De Kiel, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die voornoemde perso(o)n(en)
- voornoemde schuur voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen, en/of
- goederen op zijn naam liet bestellen voor de hennepkwekerij en/of het telen/kweken van hennepplanten.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft bekend dat hij de schuur ter beschikking heeft gesteld voor het telen van hennep. Daarnaast heeft hij bekend dat hij goederen op zijn naam liet bestellen ten behoeve van de in zijn schuur aangetroffen ondergrondse hennepkwekerij. Verdachte kreeg een vergoeding voor het ter beschikking stellen van de ruimte. Uit de inhoud van het strafdossier kan niet worden afgeleid dat verdachte een verdergaande rol heeft gehad bij de hennepkwekerij. Verdachte kon zelf de kwekerij niet in, deze zat op slot. Verdachte had geen sleutel en hij zit in een rolstoel. De ten laste gelegde medeplichtigheid acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen, nu verdachte wel willens en wetens gelegenheid en middelen heeft gegeven om de hennepkwekerij op te zetten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd tegen een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Verdachte heeft bekend dat hij zijn terrein en schuur ter beschikking heeft gesteld ten behoeve van een hennepkwekerij. Hoewel verdachte nooit werkzaamheden heeft verricht in de kwekerij, zich niet bewust was van de omvang van de kwekerij en er uiteindelijk financieel niet beter op geworden is, kunnen we er niet omheen dat hij wel als medeplichtig kan worden aangemerkt, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 juni 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 7 september 2017, opgenomen op pagina 227 e.v. van het dossier van politie
Noord-Nederland met proces-verbaalnummer BVH: 2017238394 d.d. 21 december 2018, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .
Aan de hand van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte had financiële problemen. Via via is hij in contact gekomen met [medeverdachte 1] uit Den Haag, [medeverdachte 2] en een man die verdachte [naam] noemt. In het voorjaar van 2015 is begonnen met de aanleg van de ondergrondse hennepkwekerij. Verdachte merkt voornoemde personen aan als de eigenaren van de hennepkwekerij. Er werd een kraan gehuurd om het graafwerk te doen om de kwekerij in te zetten. Er is ongeveer 2,5 meter diep gegraven. Het moest 100 vierkante meter worden. [medeverdachte 1] wilde dat en die regelde de stalen constructie. In de zomer van 2015 was de kweekruimte gereed en is het aggregaat gaan draaien. Verdachte heeft het achterste gedeelte van zijn schuur ter beschikking gesteld ten behoeve van deze kwekerij en hij zou daar € 5.000,- euro per maand voor krijgen. Verdachte schat echter in dat hij bij benadering tussen de € 20.000,- en de € 30.000,- euro heeft ontvangen. [medeverdachte 2] heeft wel eens spullen ten behoeve van de kwekerij op naam van verdachte gekocht bij groothandel [bedrijfsnaam 1] , omdat verdachte daar met zijn bedrijf [bedrijfsnaam 2] stond ingeschreven en op die manier goedkoper aankopen kon doen. Als er iets kapot was of anders iets bijzonders aan de hand was dat te maken had met de hennepkwekerij, nam verdachte telefonisch contact op met [medeverdachte 2] .
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte zowel opzet heeft gehad op het verschaffen van gelegenheid en middelen alsook opzet op het handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en een onbekend gebleven persoon in de periode van
1 maart 2015 tot en met 7 september 2017 te De Kiel, met elkaar, telkens opzettelijk,
in een ondergrondse ruimte in een schuur bij een pand aan [ woonadres verdachte] ,
hebben geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt,
een hoeveelheid van in totaal ongeveer 1510 hennepplanten,
zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 maart 2015 tot en met
7 september 2017 te De Kiel, opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft, door aan die voornoemde personen
- voornoemde schuur voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen, en
- goederen op zijn naam liet bestellen voor de hennepkwekerij en het telen/kweken van hennepplanten.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren. De officier van justitie heeft daarbij in het bijzonder rekening gehouden met het tijdsverloop in deze strafzaak en de open proceshouding van verdachte. De maximale werkstraf gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur zou passend zijn. Echter, in verband met het tijdsverloop acht de officier van justitie een deels voorwaardelijke straf niet langer passend. De officier van justitie houdt rekening met de handicap van verdachte en zal om die reden de gevorderde taakstraf matigen tot 200 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf en heeft daarbij verzocht in het bijzonder rekening te houden met de beperkte rol van verdachte bij de hennepkwekerij, het feit dat er sprake is van een behoorlijke overschrijding van de redelijke termijn, alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte en alle nare gevolgen die hij reeds heeft ondervonden na de inval van de politie. Verdachte heeft een dwarslaesie gehad en is afhankelijk van een rolstoel. Het verrichten van een taakstraf zal lastig zijn.
Het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf zal daarom het meest voor de hand liggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van reclassering Nederland van 9 juli 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 6 mei 2020, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim twee jaren schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan grootschalige en professionele hennepteelt.
In een ondergrondse ruimte, in een schuur bij een pand aan [ woonadres verdachte] te De Kiel, is een professioneel ingerichte hennepkwekerij (met meer dan 1500 hennepplanten) aangetroffen. Verdachte heeft gelegenheid en middelen verschaft, door voornoemde schuur ten behoeve van het telen van hennep ter beschikking te stellen en het op zijn naam goederen laten bestellen voor de hennepkwekerij. Hoewel verdachte stelt dat hij zich niet bewust was van de omvang van de hennepkwekerij, kon verdachte gelet op het feit dat er diep moest worden gegraven om de kwekerij in te zetten (naar eigen zeggen 2,5 meter), de omvang van de ruimte van de kwekerij (naar eigen zeggen 100 vierkante meter) en de lange periode
(ruim 2 jaren) dat de kwekerij heeft gedraaid, ervan uitgaan dat sprake was van een omvangrijke hoeveelheid hennepplanten en een professioneel opgezette kwekerij.
Door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van softdrugs. Daarmee is hij voorbijgegaan aan het gegeven dat softdrugs als hennep stoffen zijn die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid en dat grootschalige hennepteelt, zoals de onderhavige, veelal gepaard gaat met andere criminaliteit. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank in ogenschouw genomen het rapport van Reclassering Nederland van 9 juli 2019. In dit rapport is -onder meer- het volgende vermeld, zakelijk weergegeven:
De reclassering ziet de betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij als een incidenteel gebeuren en schat het risico op recidive in als laag.
Verdachte heeft een bedrijfsongeval gehad, waardoor hij een dwarslaesie heeft opgelopen en afhankelijk is geworden van een rolstoel. Verdachte is in staat een taakstraf te verrichten. Hierbij moet rekening gehouden worden met zijn fysieke en medische beperkingen, waaronder het gegeven dat hij zich niet zelfstandig kan vervoeren over langere afstanden.
Ook zal de rechtbank in strafmatigende zin rekening houden met een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt in ons land als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 7 september 2017, de datum waarop verdachte is aangehouden. Dit betekent dat de hiervoor genoemde termijn van twee jaren is overschreden.
De officier van justitie erkent dit ook. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van in beginsel 110 uren passend en geboden. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn past de rechtbank een vermindering toe van 10 % en legt aan verdachte derhalve een taakstraf op voor de duur van afgerond 100 uren. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. Het voorwaardelijk strafdeel dient er toe verdachte te doordringen van de ernst van het strafbare feit en hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Beslag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de onder de nummers 4 en 6 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 7 mei 2020, te weten aggregaat en hennepkwekerij met 1510 hennepplanten, te onttrekken aan het verkeer.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd het onder de nummers 3 en 5 op voornoemde lijst genoemde geldbedrag, te weten een totaal van € 150,-, terug te geven aan de rechthebbende, mits het geen vals geld betreft.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen.
Oordeel van de rechtbank
De onder de nummers 4 en 6 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 7 mei 2020 genoemde aggregaat en hennepkwekerij met 1510 hennepplanten zullen worden onttrokken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, nu het bewezen verklaarde met behulp daarvan is begaan en het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen is in strijd met de wet en/of het algemeen belang.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag van totaal € 150,-, genoemd onder de nummers 3 en 5 op voornoemde lijst, zal een last worden gegeven tot teruggave aan verdachte, mits geen sprake is van vals geld.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36e, 48 en 49 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de op lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 7 mei 2020 onder de nummers 4 en 6 genoemde voorwerpen, te weten het aggregaat en de hennepkwekerij met 1510 hennepplanten.
Gelast teruggave aan verdachte, van het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d.
7 mei 2020 onder 3 en 5 genoemde voorwerpen, te weten een geldbedrag van totaal € 150,-, mits geen sprake is van vals geld.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr. R. Depping, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juni 2020.