ECLI:NL:RBNNE:2020:2152

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
18/930010-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan grootschalige hennepteelt met beperkte rol van verdachte

Op 16 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan grootschalige hennepteelt. De verdachte heeft in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 1 september 2017 een aggregaat gerepareerd en hennep geknipt in een ondergrondse hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt, omdat zijn bijdrage aan de hennepteelt beperkt was in zowel omvang als duur. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde, en de rechtbank heeft dit oordeel gevolgd. De verdachte is wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid, wat wettig en overtuigend bewezen is verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, waarvan 20 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte en zijn beperkte rol in de hennepkwekerij. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de hennepteelt, ondanks de beperkte rol van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930010-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 juni 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 juli 2019,26 mei 2020 en 2 juni 2020.
Verdachte is ter terechtzitting van 26 mei 2020 in persoon verschenen, bijgestaan door mr. I.M. Weijers, advocaat te Emmen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door officier van justitie mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met
7 september 2017 te De Kiel,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk,
in een ondergrondse (zee)container en/of ruimte (kelder), in een schuur bij een pand aan de [straatnaam] ,
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van (telkens) (in totaal) ongeveer 1510 hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet,
althans (telkens) een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 7 september 2017 te De Kiel, met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk
in een ondergrondse (zee)container en/of ruimte (kelder), in een schuur bij een pand aan de [straatnaam] ,
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van (telkens) (in totaal) ongeveer 1510 hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet,
althans (telkens) een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 7 september 2017 te De Kiel, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- meermalen, althans een keer, de aggregaat voor de kwekerij te repareren, en/of
- meermalen, althans een keer, hennep te knippen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde, het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
De officier van justitie acht gelet op de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, medeplichtigheid hieraan. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat hij in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 7 september 2017 (ten minste) één keer heeft geholpen bij het knippen van de hennep en dat hij één keer een aggregaat heeft gerepareerd. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Voornoemde handelingen kunnen niet worden gekwalificeerd als medeplegen, omdat de bijdrage van verdachte bij een hennepkwekerij als deze -zowel qua omvang als qua duur- zeer beperkt is geweest. Verdachte is met voornoemde handelingen wel behulpzaam geweest bij de hennepteelt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft evenals de officier van justitie betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd tegen bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid.
De raadsvrouw heeft benadrukt dat verdachte van meet af aan openheid van zaken heeft gegeven en eerlijk heeft verklaard over zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 7 september 2017. Zijn verklaringen zijn betrouwbaar en worden ondersteund door de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] . Uit de inhoud van het strafdossier kan niet worden afgeleid dat de rol van verdachte bij de hennepkwekerij groter zou zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht -evenals de officier van justitie en de raadsvrouw- het primair ten laste gelegde, het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Gelet op de inhoud van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende vast.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verdachte medio 2017 een café benaderd met de vraag of hij een aggregaat wilde repareren. Verdachte heeft daarop het in de loods staande aggregaat gerepareerd. Verdachte was zich er daarbij wel van bewust dat het aggregaat was bestemd voor een hennepkwekerij. Medeverdachte [medeverdachte 1] liet verdachte toen ook de ondergrondse hennepkwekerij zien. Vervolgens is verdachte nog één keer in deze kwekerij geweest om te helpen met het knippen van de hennep. Verdachte kreeg voor het knippen € 350,-.
Voor het repareren van het aggregaat ontving verdachte € 50,-. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een jongen in de kroeg heeft gevraagd om het aggregaat te repareren en voorts dat “het zou kunnen” dat hij (medeverdachte [medeverdachte 1] ) deze jongen hiervoor een bedrag van € 50,- heeft gegeven.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte bij de aangetroffen ondergrondse hennepkwekerij is naar het oordeel van de rechtbank, zowel qua omvang als qua duur, zeer beperkt geweest en van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen.
De rechtbank acht -evenals de officier van justitie en de raadsvrouw- het subsidiair ten laste gelegde, medeplichtigheid, wel wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 mei 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 7 september 2017, opgenomen op pagina 227 e.v. van het dossier van politie
Noord-Nederland met proces-verbaalnummer BVH: 2017238394 d.d. 21 december 2018, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant];
3. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2017.09.130215, d.d. 27 september 2017, opgemaakt door ing. A.P.M. van Dijk, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 287 e.v. van voornoemd dossier.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
7 september 2017, opgenomen op pagina 318 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 4] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en een onbekend gebleven persoon in de periode van
1 maart 2015 tot en met 7 september 2017 te De Kiel, met elkaar, telkens opzettelijk,
in een ondergrondse ruimte, in een schuur bij een pand aan de [straatnaam] ,
hebben geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt,
een hoeveelheid van in totaal ongeveer 1510 hennepplanten,
zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 augustus 2017 tot en met
7 september 2017 te De Kiel, opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- een keer het aggregaat voor de kwekerij te repareren en
- een keer hennep te knippen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren alsmede oplegging van reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarde dat verdachte wordt begeleid door Exodus, zolang als de reclassering dit nodig acht. Hoewel de reclassering geen noodzaak ziet voor een nieuw reclasseringstoezicht, acht de officier van justitie dit wel wenselijk. Te meer nu verdachte ter terechtzitting gemotiveerd heeft aangegeven dat hij hier veel baat bij heeft. Verder heeft de officier van justitie bij de strafeis in het bijzonder rekening gehouden met de geringe psychische belastbaarheid van verdachte en het tijdsverloop in deze strafzaak.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke taakstraf, met een proeftijd van 2 jaren alsmede oplegging van reclasseringstoezicht en als bijzondere voorwaarde begeleiding door Exodus. Verdachte stond eerder onder toezicht van de reclassering en heeft daar goede ervaringen mee. Hij geeft zelf aan dat hij zeer gebaat is bij begeleiding door Exodus, zodat hij ondersteuning krijgt bij praktische zaken in zijn leven en zo zijn toekomst verder kan opbouwen. De raadsvrouw verzoekt bij de oplegging van de straf in het bijzonder rekening te houden met de geringe rol van verdachte bij de hennepkwekerij en het tijdsverloop in deze strafzaak. Verdachte heeft vanwege financiële redenen de verkeerde keuze gemaakt en beseft terdege dat hij fout zat.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 21 mei 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 mei 2020, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende de periode van 1 augustus 2017 tot en met 1 september 2017 schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan grootschalige en professionele hennepteelt.
In een ondergrondse ruimte, in een schuur bij een pand aan de [straatnaam] , is een professioneel ingerichte hennepkwekerij (met meer dan 1500 hennepplanten) aangetroffen. Verdachte is behulpzaam geweest bij het telen van de hennepplanten door het aggregaat voor de kwekerij te repareren en éénmaal hennep te knippen. Hoewel verdachte gedurende een relatief korte periode een als gering aan te merken rol had bij de aangetroffen hennepkwekerij, heeft hij door zijn handelen wel een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van softdrugs. Daarmee is hij voorbijgegaan aan het gegeven dat softdrugs als hennep stoffen zijn die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid en dat grootschalige hennepteelt, zoals de onderhavige, veelal gepaard gaat met andere criminaliteit. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Voorts heeft de rechtbank in ogenschouw genomen het rapport van Reclassering Nederland van 21 mei 2019. In dit rapport is -onder meer- het volgende vermeld, zakelijk weergegeven:
Verdachte stond van 8 april 2017 tot en met 8 april 2019 onder toezicht van de reclassering wegens mishandeling en vernieling en heeft zichzelf kunnen ontwikkelen met de geboden hulp van Exodus en de AFPN. Gelet op het uitblijven van recidive sinds 2017 schat de reclassering het risico op recidive in als laag. Er was sprake van agressie-regulatie problematiek in combinatie met andere psychische problemen. De reclassering ziet geen noodzaak voor een nieuw reclasseringstoezicht en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, nu de bijzondere voorwaarde van behandelverplichting recent is afgerond.
De psychische problematiek, de angst- en paniekstoornis, de angst voor kleine ruimtes en het directe contact met medegedetineerden brengt risico's met zich mee voor zijn omgeving.
De AFPN bevestigt dat een gevangenisstraf de positieve resultaten van de behandeling te niet kan doen. Verdachte is aan het begin van het toezicht in 2017 gerecidiveerd met onderhavig delict, maar heeft nadien met positief resultaat gebruik gemaakt van de hem geboden hulpverlening.
De rechtbank heeft tevens, in het voordeel van verdachte, zijn proceshouding in aanmerking genomen. Door verdachte is openheid van zaken gegeven en daarbij heeft hij zijn eigen strafwaardig handelen niet onbesproken gelaten. Hier komt bij dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en onderhavige zaak een oude zaak betreft, nu het strafbare feit drie jaar geleden, in 2017, heeft plaatsgevonden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, passend en geboden is. De rechtbank zal daaraan een proeftijd van twee jaren verbinden, alsmede de hierna te noemen bijzondere voorwaarden. Het voorwaardelijke deel van de taakstraf moet verdachte ervan weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Bovendien maakt dit voorwaardelijke deel van de taakstraf dat toezicht door de reclassering mogelijk is en biedt de daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarde verdachte de kans om de begeleiding door Exodus te hervatten, zodat hij zijn toekomst verder (delictvrij) kan opbouwen. De rechtbank acht deze begeleiding op zijn plaats ter voorkoming van recidive, mede gelet op het feit dat verdachte tot zijn handelen is gekomen door financiële problemen en ter zitting heeft aangegeven dat er intussen nieuwe financiële problemen dreigen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36e en 48, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 40 uren.

Bepaalt dat van deze taakstraf
een gedeelte, 20 uren,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis telefonisch meldt bij Reclassering Nederland (regio Midden-Noord, telefoonnummer: [telefoonnummer]). Veroordeelde dient zich vervolgens te (blijven) melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder begeleiding zal stellen van Exodus, of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten begeleiden en ondersteunen bij praktische zaken, zolang de reclassering dat nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr H.H.A. Fransen en mr. R. Depping, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juni 2020.