ECLI:NL:RBNNE:2020:2086

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
18/830206-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld en bedreiging met vuurwapen in Delfzijl

Op 9 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden. De feiten vonden plaats op 6 oktober 2019 in Delfzijl, waar de verdachte en zijn medeverdachten twee slachtoffers hebben beroofd van hun telefoons en portemonnees. Tijdens de beroving werd een vuurwapen gebruikt, wat leidde tot ernstige bedreiging van de slachtoffers. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen deels toegewezen, waarbij de slachtoffers schadevergoeding hebben gekregen voor de materiële en immateriële schade die zij hebben geleden door de beroving. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de medeverdachten in overweging genomen, evenals camerabeelden die de aanwezigheid van de verdachte en zijn medeverdachten op de plaats delict bevestigden. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de beroving, ondanks zijn ontkenning van de feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830206-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 juni 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd te P.I. Veenhuizen, locatie Esserheem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 mei 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 oktober 2019, in de gemeente Delfzijl, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen, één of meer goederen geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten (onder meer) een portemonnee, een hoeveelheid geld, een rijbewijs, een ID-kaart, één of meer bankpassen en/of een mobiele telefoon, en/of één of meer goederen geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te
weten (onder meer) een hoeveelheid geld, een ID-kaart, één of meer bankpassen,
een zorgpas en/of een mobiele telefoon, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of zijn mededaders:
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben aangesproken met de woorden: "come, come, i have a problem", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of (vervolgens) in/naar een pand heeft/hebben gelokt, en/of
- een vuurwapen op (het hoofd van) die [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gedrukt/geduwd, en/of
- ( daarbij) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Money, money, money" en/of "more, more", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer 1] tegen een muur heeft/hebben gedrukt en/of die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgehouden, en/of
- die [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en/of geschopt, en/of
- die [slachtoffer 2] heeft/hebben geduwd, en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: 'No police, otherwise..", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, waarbij een snijbeweging langs de keel werd gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een verklaring heeft gegeven over waar hij die avond/nacht van 5 op 6 oktober 2019 is geweest. Deze verklaring is niet onwaarachtig gebleken. Verdachte is weliswaar in het casino geweest en heeft daarbij mogelijke betrokkenen bij de latere beroving gezien, maar er is kennelijke sprake geweest van een groep die bij elkaar is gekomen en vrij snel daarna weer uit elkaar is gegaan. Het Servische geld wat bij verdachte is aangetroffen, heeft verdachte op de grond aangetroffen kort voorafgaand aan zijn fouillering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 26 mei 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben in het casino geweest. Daar ben ik de jongens tegen gekomen. Daarna ben ik naar Bar [bedrijfsnaam 1] gegaan. Daar ben ik hen ook weer tegen gekomen. Daarna zijn we samen naar de [bedrijfsnaam 2] gegaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 6 oktober 2019, opgenomen op p. 41 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019265770 en 2019265794 d.d. 6 februari 2020, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben beroofd door een zestal mannen op zaterdag/zondagnacht 5 op 6 oktober 2019 rond 00:15 uur in het centrum van Delfzijl. Vanuit het gangetje kwamen toen vijf mannen aanlopen. De voorste man had een vuurwapen bij zich. Mijn vriend werd het vuurwapen tegen zijn hoofd geduwd. Ik hoorde hen zeggen: "Money, money, money". Dit werd door meerdere personen geroepen. Ik hoorde ze ook zeggen: "more, more". Ik voelde in ieder geval zes handen aan mijn lichaam, die alles uit mijn zakken probeerden te halen. Daardoor vielen mijn portemonnee en telefoon ook op de grond. Ik werd tegen een muur gedrukt en ik werd vastgehouden. Al mijn waardevolle spullen vielen eerst op de grond en werden daarop door de daders opgepakt. Ik zag dat ze op de fiets wegreden. Ik hoorde een of twee personen nog roepen: “No police, otherwise”. Ik zag dat zij toen een handbeweging langs hun keel maakten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor aangever d.d. 14 oktober 2019 opgenomen op p. 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer 1] :
V: Van u is geld gestolen, euro’s en dinar. Dat waren geldbiljetten heeft u ons verteld. Weet u ook wat voor geldbiljetten, van welke waarde, van u zijn gestolen?
A: Rond tweeduizend dinar, dat is ongeveer vijf euro. Misschien iets minder, misschien in de negentienhonderd dinar. Dat waren biljetten van 200, 100 en 20 dinar. De euro biljetten waren van 50, tweemaal tien en eenmaal twintig euro.
V: In welke zakken of op welke plekken zaten welke voorwerpen?
A: Mijn telefoon, een Huawei, zat in de rechter voorzak van mijn broek.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 6 oktober 2019, opgenomen op p. 65 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 5 oktober 2019 omstreeks 22:00 uur gingen wij naar een discotheek in Delfzijl. Wij stonden buiten de discotheek te roken. Op een gegeven moment kwam er een getinte zwarte neger. Dit was een van de mannen die ons later hebben aangevallen. Hij kwam op de fiets in een groene jas. De man met de groene jas had een capuchon. Daarna kwam iemand anders, ongeveer 1.75 lang, hij was getint en had een zwarte jas en krullend haar. Ik herinner mij hem, omdat hij een pistool had en mij later heeft bedreigd. Toen wij later op de fiets zaten was er een man met een groene jas die in het Engels tegen ons riep of wij hem konden helpen. We stapten van onze fiets en gingen het gebouw in. Op een gegeven moment waren er zes mensen. Ze hebben ons in elkaar geslagen en ons geld, telefoons en kaarten weggenomen. Ze hebben mij niet geslagen, alleen geduwd en een pistool op mij gericht. De volgende spullen zijn mij afgenomen: bruinkleurige portemonnee met 630 euro, 100 dollar, mijn ID-kaart, zorgpas, bankpas, Samsung G7 in zwart hoesje. In mijn telefoon zit een Wit-Russische kaart.
5. Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 6 oktober 2019, opgenomen op p. 127 e.v. van voornoemd dossier:
Beslagene: [verdachte]
Object: Geld (Biljetten)
Aantal: 2 stuks
Totale hoeveelheid: 200 RSD
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal bevindingen d.d. 11 oktober 2019, opgenomen op p. 395 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Tijdens de veiligheidsfouillering heb ik bij [verdachte] een telefoon en geld aangetroffen. Ik zag dat dit geld bestond uit biljetten van de euro en uit biljetten van een voor mij onbekende valuta. Ik zag dat de biljetten van [verdachte] verfrommeld waren en ik zag dat [verdachte] deze biljetten in zijn hand had nadat hij zijn hand in zijn jaszak stopte en er weer uithaalde. De vreemde valuta die [verdachte] bij zich droeg bleek vervolgens Servische Dinar te zijn.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 november 2019, opgenomen op p. 422 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Aan de hand van de camerabeelden kan ik stellen dat verdachten:
  • [medeverdachte 1] op zaterdag 5 oktober 2019 om 22:38 uur café [bedrijfsnaam 3] naar binnen gaat waarbij aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de achtergrond te zien zijn.
  • [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op zaterdag 5 oktober 2019 om 22:45 uur samen café [bedrijfsnaam 3] naar binnen gaan.
  • [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op zaterdag 5 oktober 2019 om 23:17 uur samen het casino [bedrijfsnaam 4] binnen komen en samen aan de kassa gaan staan.
  • [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en NN man op zaterdag 5 oktober 23:34 uur gezamenlijk aan de roulette tafel zitten en hier ook contact hebben onderling.
  • [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en NN man op zaterdag 5 oktober 23:43 uur samen via de hoofdingang het casino verlaten
  • [medeverdachte 3] op zaterdag 5 oktober 23:45 uur via de zijingang het casino verlaat.
  • [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en NN man op zondag 6 oktober om 00:08 uur samen aankomen bij Bar [bedrijfsnaam 1] en naar binnen gaan.
  • [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en NN man op zondag 6 oktober om 00:26 uur samen Bar [bedrijfsnaam 1] verlaten in de richting lopen van café [bedrijfsnaam 2] waar enige tijd later [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn aangehouden ter zake diefstal met geweld.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 16 oktober 2019, opgenomen op p. 212 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
A: Deze dag ik was bij de casino wel, en daarna, ik weet niet wie is deze jongen allemaal, ze komen daar. Ze zeggen gaan we wiet roken. Ik heb gegaan met hen bij die pand. We gaan naar boven te roken, ik en een andere gaan naar boven te roken.
V: Met hoevelen zijn jullie naar het pand gegaan?
A: Vier ofzo.
V: Dus je was boven met iemand aan het roken, toen hoorde je geroepen werd.
A: Ja.
V: Wat zag je toen je naar beneden ging.
A: Ik zag die mensen op die Russen, ik heb ook gedaan.
V: Wat gebeurt er tussen die mensen en die Russen?
A: Ik weet het niet, beroving of wat.
V: Wat zag je, beschrijf eens.
A: Ik zie die mensen pakt die dingen van de Russen, al die dingen die jullie zeggen
toch? Ik weet het niet, ik doe mee.
0: Advocaat vraagt aan verdachte wat zei je net tegen mij?
A: Fouilleren.
V: Ik kom beneden, ik trek mijn pistool. Niet op die Russen, gewoon ik doe het zo ..
0: Verdachte wijst met zijn hand vooruit en wijst op zijn broekband waar hij het wapen vandaan haalde.
V: Van wie heb je dat geld gekregen?
A: Kan niet zeggen.
V: Van een van die mensen.
A: Ik heb gekregen.
V: Waar was dat waar je het geld hebt gekregen.
A: In de [bedrijfsnaam 2] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de aangiftes blijkt dat aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 6 oktober 2019 rond middernacht door een groep mannen zijn beroofd in een pand aan de [adres] in Delfzijl. Van aangevers zijn onder andere mobiele telefoons, ID-kaarten, bankpassen en geld weggenomen. Dit geld betrof euro’s, Amerikaanse dollars en Servische dinars. Op 6 oktober om 01:55 uur is verdachte samen met drie medeverdachten op grond van een door aangevers gegeven signalement aangehouden bij café de [bedrijfsnaam 2] in Appingedam. Daarbij zijn twee biljetten van 100 Servische dinar aangetroffen bij verdachte.
Verdachte heeft wisselend verklaard over met wie hij die avond was en wat hij die avond heeft gedaan. Zo heeft verdachte bij de rechter-commissaris bevestigd dat hij op 5 oktober 2019 tot 23:30 uur thuis was en daarna naar Appingedam is gefietst. Later heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij die avond in het casino in Delfzijl was en daarna naar een discotheek in Appingedam is gegaan waar hij een paar jongens van Satudarah, Molukkers en Turken heeft ontmoet. Verdachte heeft daarbij verklaard dat hij geen namen weet van deze jongens. Pas later zou verdachte medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] daar hebben gezien. Deze verklaringen zijn echter in strijd met hetgeen blijkt uit de bevindingen van de camerabeelden.
Uit de bevindingen van de camerabeelden blijkt dat verdachte op 5 oktober 2019 om 23:34 uur samen met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in het casino [bedrijfsnaam 4] in Delfzijl was en dit casino samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] om 23:43 heeft verlaten. Vervolgens is verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 6 oktober 2019 om 00:08 uur aangekomen bij Bar [bedrijfsnaam 1] in Appingedam. Blijkens de bevindingen van de camerabeelden is verdachte om 00:26 uur samen met voornoemde drie medeverdachten in de richting van café de [bedrijfsnaam 2] in Appingedam gelopen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte die avond en nacht samen was met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft een bekennende verklaring afgelegd, bij hem is een vuurwapen aangetroffen en er is daarnaast diens DNA gevonden op de jas van aangever [slachtoffer 2] . Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat hij vanuit het casino met een groep van vier personen naar het pand is gegaan waar de beroving heeft plaatsgevonden. In de jas van medeverdachte [medeverdachte 3] is een bij de beroving van aangever [slachtoffer 1] weggenomen mobiele telefoon van het merk Huawei aangetroffen. Daarnaast is er DNA van medeverdachte [medeverdachte 3] aangetroffen op de jas en de broek van aangever [slachtoffer 1] . Medeverdachte [medeverdachte 1] was bij zijn aanhouding in het bezit van een bij de beroving weggenomen Samsung telefoon. Voorts zijn bij verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] Servische dinars aangetroffen. Aldus concludeert de rechtbank dat verdachte en de drie medeverdachten kort na de beroving allen in het bezit waren van een deel van de bij de beroving weggenomen buit.
Over de bij verdachte aangetroffen Servische dinars heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij in café de [bedrijfsnaam 2] kort voor de fouillering van de politie een groen biljet van 100 op de grond heeft gevonden. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat één van de beveiligers van café de [bedrijfsnaam 2] gezegd zou hebben dat er geld op de grond lag, waarop verdachte het geld van de grond heeft gepakt. Deze verklaring van verdachte wordt echter niet ondersteund door verklaringen van de beveiligers die op 6 oktober 2019 in café de [bedrijfsnaam 2] aan het werk waren. Ook anderszins zijn hiervoor geen aanknopingspunten in het dossier te vinden. Daarnaast zijn bij verdachte niet één maar twee biljetten van 100 Servische dinars aangetroffen. De rechtbank is daarmee van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario voor wat betreft de bij verdachte aangetroffen Servische dinars onvoldoende aannemelijk is geworden.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettige bewijsmiddelen zijn op grond waarvan de rechtbank ook de overtuiging heeft dat verdachte één van de personen is geweest die aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben beroofd. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 6 oktober 2019, in de gemeente Delfzijl, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, goederen toebehorende aan [slachtoffer 1] , te weten een portemonnee, een hoeveelheid geld, een rijbewijs, een ID-kaart, een bankpas en een mobiele telefoon, en goederen toebehorende aan [slachtoffer 2] , te weten een hoeveelheid geld, een ID-kaart, een bankpas, een zorgpas en een mobiele telefoon, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders:
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben aangesproken met de woorden: "come, come, I have a problem", en vervolgens in een pand hebben gelokt, en
- een vuurwapen op die [slachtoffer 2] hebben gericht,
- en daarbij die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Money, money, money" en "more, more", en
- die [slachtoffer 1] tegen een muur hebben gedrukt en die [slachtoffer 1] hebben vastgehouden, en
- die [slachtoffer 1] hebben geslagen en geschopt, en
- die [slachtoffer 2] hebben geduwd, en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden hebben toegevoegd: 'No police, otherwise..",
waarbij een snijbeweging langs de keel werd gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, gepleit voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet bewezen is dat er geweld is gebruikt tegen aangevers, dat verdachte niet degene is geweest die een vuurwapen heeft gebruikt en dat verdachte een first offender is. Tevens heeft de raadsman gesteld dat moet worden aangesloten bij het door het LOVS gehanteerde oriëntatiepunt met betrekking tot een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging gepleegd door een first offender. Dit feit heeft daarmee veel van doen en in dat geval indiceert het LOVS een gevangenisstraf van 6 maanden onvoorwaardelijk.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 26 maart 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld, waarbij twee slachtoffers van hun telefoon en portemonnee zijn beroofd. Een medeverdachte heeft daarbij met een pistool gedreigd. Het behoeft geen betoog dat dit voor de slachtoffers bijzonder beangstigend en bedreigend is geweest. Daarnaast hebben zij door dit feit overlast en financiële schade ondervonden, omdat zij onder meer geld, een ID-kaart en bankpassen zijn kwijtgeraakt. Voorts heeft verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit een gevangenisstraf van 18 maanden rechtvaardigt. Het strafblad van verdachte en de omtrent zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapportage geven geen aanleiding om hiervan af te wijken. De reclassering heeft in haar rapport van 26 maart 2020 onder meer aangegeven dat de kans op herhaling of letselschade niet kan worden ingeschat, omdat verdachte bij zijn ontkenning blijft en er summiere achtergrondinformatie over hem aanwezig is. De rechtbank ziet daarom af van het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden, die de kans op herhaling zouden kunnen verminderen. In het kader van de VI kunnen, zo nodig, te zijner tijd passende voorwaarden aan verdachte worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
18 maanden passend en geboden.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 1.021,- ter vergoeding van materiële schade en € 1.900,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 4.155,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheidsclausule.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie gesteld dat de schade die ziet op vergoeding van het weggenomen geld ad € 100,- en de portemonnee ad € 50,-, voor toewijzing vatbaar is. [slachtoffer 1] vordert daarnaast € 4.000,- in verband met de diefstal van zijn Russisch rijbewijs. Hij heeft echter onvoldoende onderbouwd waarom hier een vergoeding van € 4.000,- tegenover zou moeten staan. De officier van justitie heeft daarom geconcludeerd dat [slachtoffer 1] in dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de vorderingen moeten worden afgewezen in verband met de door hem bepleite vrijspraak. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, heeft de raadsman gesteld dat de door benadeelde partij [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schade onvoldoende onderbouwd en aan de hoge kant is. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het deel dat ziet op vergoeding van het rijbewijs, moet worden afgewezen wegens het ontbreken van een onderbouwing.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in totaal een bedrag van € 1.021,- gevorderd ter vergoeding van materiële schade. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij een deel van de schade, bestaande uit de posten 'geldbedrag', 'telefoonhoesje', 'leren portemonnee' en 'jas' heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaard. De gevorderde materiële schade, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 901,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019. De post 'broek' ad
€ 120,- zal worden afgewezen, nu de officier van justitie ter terechtzitting heeft aangegeven dat de broek -die voor onderzoek in beslag was genomen- aan de benadeelde partij zal worden teruggegeven.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen geachte overval rechtstreeks psychische schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 1.000,- billijk. Dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met
de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019. De benadeelde partij zal voor het overige deel van de gestelde immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] een deel van de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering die ziet op de portemonnee en het geld, in totaal een bedrag van € 155,-, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019.
De benadeelde partij vordert tevens een bedrag van € 4.000,- in verband met een Russisch rijbewijs dat is weggenomen. Ten aanzien van deze schade beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoedingen niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.901,-(zegge: negentienhonderd en een euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 901,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze ziet op vergoeding van de materiële schade, voor het overige af.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze ziet op vergoeding van de immateriële schade, voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 1.901,- (zegge: negentienhonderd en een euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 29 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 901,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte -al dan niet samen met zijn mededaders- aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 155,-(zegge: honderdvijfenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 155,- (zegge: honderdvijfenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte -al dan niet samen met zijn mededaders- aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. S. Timmermans en
mr. N. Gerlsma, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juni 2020.