ECLI:NL:RBNNE:2020:2015

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
167880
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgang wegens signalen van seksueel misbruik door de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om omgang tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op basis van zorgelijke signalen van seksueel misbruik die door de minderjarige zijn afgegeven. De minderjarige heeft aangegeven geen contact te willen met haar vader, wat door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) is bevestigd in hun rapport van 18 maart 2020. De vader ontkent de beschuldigingen en is van mening dat de minderjarige mogelijk door de moeder is beïnvloed. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de RvdK een gedegen onderzoek heeft uitgevoerd en dat de signalen van de minderjarige ernstig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat omgang met de vader in strijd zou zijn met de belangen van de minderjarige, zoals vastgelegd in artikel 3 van het Internationaal Verdrag Rechten van het Kind. De rechtbank oordeelt dat het opleggen van een omgangsregeling de minderjarige zou ontregelen en schaden, en heeft daarom het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/167880 / FA RK 19-832
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 22 april 2020
inzake
[naam],
wonende te [woonplaats]
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. P. Bollema, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. H.W. de Jong, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft bij beschikking van 6 november 2019 de zaak in handen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK) gesteld met het verzoek een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van omgang tussen de man en [minderjarige] en daarbij aan te geven of omgang in het belang is van [minderjarige] .
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het rapport en advies van de RvdK van 18 maart 2020;
- een brief van 24 maart 2020 van de man;
- een F9-formulier van 27 maart 2020 van de vrouw.
1.3.
De zaak is op 2 april 2020 pro forma behandeld.

2.Motivering

2.1.
De RvdK heeft geadviseerd het verzoek van de man om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen af te wijzen en geen zorgregeling vast te stellen, omdat omgang in strijd is met de belangen van [minderjarige] .
2.2.
De vrouw kan zich vinden in het advies van de RvdK.
2.3.
De man kan zich hierin niet vinden. Hij blijft erbij dat er tussen hem en [minderjarige] geen sprake van seksueel misbruik is geweest. De man vindt het frappant dat [minderjarige] kennelijk alleen in het bijzijn van de vrouw een verklaring heeft afgelegd en in afwezigheid van de vrouw nooit over misbruik heeft gesproken. Daarbij merkt de man op dat de hele discussie pas is ontstaan nadat hij een verzoek tot een omgangsregeling heeft gedaan. Uit het rapport komt een beeld naar voren dat [minderjarige] slechte herinneringen heeft aan de tijd dat haar ouders zouden hebben samengewoond. De man merkt daarover op dat hij en de vrouw alleen tijdens het eerste levensjaar van [minderjarige] hebben samengewoond: een periode waaraan [minderjarige] niet of nauwelijks herinneringen zal (kunnen) hebben, sterker nog, de vrouw heeft op de laatste mondelinge behandeling aangegeven dat er niet of nauwelijks contact was tussen de man en [minderjarige] . De man vreest dan ook dat de vrouw [minderjarige] heeft beïnvloed in deze. De man wil graag omgang met [minderjarige] . Hij heeft ook met zijn andere kinderen een goed contact. De man begrijpt dat de hele discussie die tussen partijen is gevoerd grote druk legt op [minderjarige] , los van de vraag of er sprake is geweest van seksueel misbruik. De man refereert zich om die reden aan het oordeel van de rechtbank.
2.4.
De rechtbank oordeelt op basis van de stukken als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de RvdK een gedegen onderzoek uitgevoerd. Bij de start van het onderzoek maakte de RvdK zich zorgen dat [minderjarige] een aantal jaren geen of nauwelijks contact meer heeft met haar vader. Voor persoonlijke identiteitsontwikkeling van [minderjarige] is het van belang dat zij weet wie haar vader is en dat er duidelijkheid is voor [minderjarige] in zijn rol als vader. Het missen van contact met haar vader kan ook op langere termijn schade betekenen voor [minderjarige] haar ontwikkeling (met name identiteit, emotioneel en sociaal) en gevoel van eigenwaarde. Het onderzoek richtte zich op wat deze en eventuele andere zorgen betekenen voor [minderjarige] en op de mogelijkheden van gezin en netwerk om tot oplossingen te komen. De RvdK heeft diverse informanten geraadpleegd.
Uit het onderzoek komt naar voren dat er grote zorgen zijn over [minderjarige] haar sociaal- emotionele ontwikkeling. [minderjarige] laat dermate zorgelijk en angstig gedrag zien, waarvoor zij hulp krijgt. [minderjarige] heeft afgelopen zomer aangegeven dat zij door haar vader seksueel is misbruikt. De RvdK heeft [minderjarige] zelf niet gesproken, maar [minderjarige] heeft bij haar kinderpsycholoog (die door de RvdK wel geraadpleegd is) duidelijk aangegeven dat zij op geen enkele wijze contact wil met haar vader en het niet meer wil hebben over haar vader. Bij deze kinderpsycholoog geeft [minderjarige] aan dat haar vader haar pijn heeft gedaan bij haar geslachtsdeel. [minderjarige] blijft angstig voor bepaalde mannen, durft niet alleen te slapen en is bang voor dokters. De rechtbank vindt deze signalen, net als de RvdK, zorgelijk. Uit de rapportage blijkt dat de man zich onvoldoende kan verplaatsen in [minderjarige] en haar zorgelijk gedrag. Hij blijft erop hameren dat hij onschuldig is. Daarnaast speelt dat de vrouw heeft geen vertrouwen in de man en zij kan daardoor geen (emotionele) toestemming geven om contact te laten plaatsvinden tussen de man en [minderjarige] . Ook hierin toont de man onvoldoende inzicht en kan er onvoldoende veiligheid worden geboden. Er kunnen geen concrete veiligheidsafspraken worden gemaakt en de RvdK ziet geen mogelijkheden voor een omgang, die op een voor [minderjarige] ontspannen, onbeladen en onbelaste wijze verloopt. Ook begeleide omgang zou volgens de RvdK bij [minderjarige] en de vrouw zeer veel stress en angst opleveren en de thuissituatie ontwrichten, wat een negatieve impact heeft op de stabiliteit en veiligheid van [minderjarige] . De kinderpsycholoog heeft bij de RvdK verklaard dat [minderjarige] zich positief ontwikkelt, en dat contact met de vader [minderjarige] zal ontregelen en schaden. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat als zij haar vader ziet, zij daar plezier aan kan beleven. [minderjarige] geeft dermate zorgelijke signalen af, waardoor zij geen ruimte voelt om contact met haar vader aan te gaan. [minderjarige] heeft op dit moment genoeg aan zichzelf waarbij zij zich steeds positiever ontwikkelt. De RvdK vindt het in haar belang dat dit zo blijft.
Op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag Rechten van het Kind staat het belang van kinderen bij alle beslissingen voorop. De rechtbank oordeelt op basis van het advies van de RvdK dat het vastleggen van een omgangsregeling op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] zou zijn. Het opleggen van een omgangsregeling zal [minderjarige] in dit stadium ontregelen en schaden. Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 22 april 2020in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 31