ECLI:NL:RBNNE:2020:2013

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
18/830006-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraak in een kantoor met oplegging van ISD-maatregel

Op 2 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1971 en thans gedetineerd in P.I. Leeuwarden. De zaak betreft een inbraak die plaatsvond in de nacht van 5 op 6 november 2019, waarbij de verdachte een kluis, laptops, een beamer en een fototoestel heeft weggenomen uit een kantoor dat toebehoorde aan [benadeelde partij 1]. De verdachte is tijdens de zitting verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. D.C. Keuning, terwijl het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bloedspoor is aangetroffen op het raam van het kantoor, dat matchte met het DNA van de verdachte. De verdediging voerde aan dat het bloedspoor niet noodzakelijkerwijs bewijs van de inbraak vormt, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de plaats delict. De rechtbank achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan diefstal met braak en inklimming.

De officier van justitie vorderde de oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren, gezien de recidive en het risico op herhaling. De verdediging pleitte voor een alternatieve straf met bijzondere voorwaarden, maar de rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de maatschappij te beschermen en recidive te voorkomen. De rechtbank legde de ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaren op, zonder aftrek van voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830006-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juni 2020 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te P.I. Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 mei 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 5 t/m 6 november 2019 te Groningen een kluis met inhoud en/of twee, althans een aantal, laptops en/of een beamer en/of een fototoestel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het forensisch onderzoek blijkt dat aan de buitenkant van het raam waardoor de inbreker hoogstwaarschijnlijk naar binnen is geklommen een bloedspoor is aangetroffen met DNA dat matcht met het DNA van verdachte. Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario voor het aantreffen van zijn DNA op het inklimraam is niet concreet en niet verifieerbaar en daardoor zeer onwaarschijnlijk.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde inbraak. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uit onderzoek van het NFI weliswaar is gebleken dat het aangetroffen bloedspoor DNA van verdachte bevat, maar dat daarmee niet gezegd is dat verdachte ook daadwerkelijk een inbraak heeft gepleegd. Uit het onderzoek blijkt niet op welke datum het bloedspoor is achtergelaten en ook blijkt niet dat verdachte dit bloedspoor heeft achtergelaten, nu een bloedspoor transporteerbaar is. Verdachte kan zijn handen beschadigd hebben toen hij aan het sleutelen was aan een defecte auto, waarbij bloed terecht kan zijn gekomen op gereedschap dat mogelijk door iemand anders is gebruikt bij de inbraak. Dit scenario is temeer aannemelijk nu in het kantoor zelf geen andere DNA-sporen zijn aangetroffen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 7 november 2019, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier met nummer 2019295415 d.d. 9 januari 2020, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] namens [benadeelde partij 1]:
Ik doe aangifte van inbraak in het kantoor van [benadeelde partij 1], welke is gevestigd in een verzorgingstehuis aan de [straatnaam] te Groningen. Ik ben bevoegd om namens de stichting aangifte te doen. Er is een elektronische kluis weggenomen met daarin contant geld, VVV waardebonnen, postzegels en USB sticks. Ook zijn twee laptops van het merk Toshiba en HP weggenomen, een fototoestel en een beamer. De HP laptop is mijn eigendom, de rest van de goederen is eigendom van [benadeelde partij 2].
Op 5 november 2019 ben ik voor het laatst in het pand geweest. Ik weet zeker dat het kantoor om 17:30 uur was afgesloten. Toen ik op 6 november 2019 om 8:30 uur op het kantoor kwam merkte ik dat er was ingebroken en dat er goederen waren weggenomen. Er zijn meerdere braaksporen aan de buitenzijde van het openslaande raam te zien. Het raam was afgesloten door twee dievenklauwen. De bovenste is afgebroken en ligt buiten in de bosjes. De onderste dievenklauw is afgebroken, maar zit nog wel aan het raam vast.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict ([straatnaam] Groningen) d.d. 15 november 2019, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 6 november 2019 omstreeks 12:50 uur kwamen wij voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [straatnaam] Groningen. Het pand betreft een inpandige kantoorruimte van [benadeelde partij 1], dat is gevestigd in een verzorgingstehuis op voormeld adres. Het kantoor is voorzien van een openslaand raam. Wij zagen dat dit raam geopend stond. Tevens zagen wij indruksporen tussen de raamstijl en het kozijn en dat een raamboompje rechts van het raam in de modder lag. Op de rechterzijde van de raamstijl werd door ons bloed aangetroffen en bemonsterd. Het volgende spoor werd in het belang van nader onderzoek veiliggesteld:
- een biologisch spoor, PL0100-2019295415-58118, SIN AANI7282NL (bloed), veiliggesteld op de raamstijl rechts buiten bij het inklimraam.
3. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2019.11.26.121, d.d. 10 december 2019, opgemaakt en ondertekend door [naam], opgenomen op pagina 33 e.v., voor zover inhoudend:
Kenmerk aanvrager: PL0100-2019295415.
SIN en omschrijving: AANI7282NL#01, bloed.
Celmateriaal kan afkomstig zijn van: [verdachte].
Matchkans: kleiner dan één of één miljard.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt dat de inbreker zich de toegang tot de kantoorruimte van [benadeelde partij 1] heeft verschaft door een raam open te breken en daardoor naar binnen te klimmen. Op een van de raamstijlen van voornoemd raam is een bloedspoor aangetroffen dat de rechtbank aanmerkt als daderspoor. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat voornoemd bloedspoor kort na de inbraak is aangetroffen. Het aangetroffen bloedspoor matcht met het DNA-profiel van verdachte. De matchkans is blijkens onderzoek van het NFI kleiner dan één op één miljard.
De door de verdediging geopperde suggestie dat het bloed van verdachte wellicht op de raamstijl terecht is gekomen doordat bloed van verdachte op het gereedschap kan hebben gezeten dat bij de inbraak is gebruikt door iemand anders, is op geen enkele wijze nader onderbouwd en acht de rechtbank ook overigens zeer onwaarschijnlijk. In zoverre heeft verdachte dan ook geen concrete, aannemelijke verklaring afgelegd voor de aanwezigheid van het aangetroffen bloedspoor.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld en het ontbreken van een plausibele, verifieerbare verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de ten laste gelegde inbraak heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in het tijdvak van 5 t/m 6 november 2019, te Groningen, een kluis met inhoud en twee laptops en een beamer en een fototoestel, toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van de maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de laste gelegde inbraak wordt veroordeeld tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren (hierna: ISD-maatregel), nu er geen alternatieve mogelijkheden zijn ter voorkoming van recidive en aan alle vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, aan verdachte geen ISD-maatregel moet worden opgelegd. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet kan worden aangemerkt als veelpleger in de zin van de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Daarnaast is sprake van lange wachttijden voor plaatsing binnen de ISD en doorplaatsing naar een eventuele kliniek, terwijl verdachte juist op korte termijn hulpverlening nodig heeft. De raadsman heeft de rechtbank daarom verzocht aan verdachte een straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, waardoor op korte termijn indicatiestelling kan plaatsvinden en een hulpverleningstraject kan worden opgestart. Verdachte is bereid zich aan de op te leggen bijzondere voorwaarden te houden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een inbraak in een kantoor van [benadeelde partij 1], gevestigd in een verzorgingstehuis aan de [straatnaam] in Groningen, waarbij hij verschillende waardevolle goederen heeft buitgemaakt. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen schade en overlast veroorzaakt bij de gedupeerden, ook heeft hij bijgedragen aan gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent verdachte het voorgaande aan.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 april 2020, dat 31 pagina's telt, blijkt dat verdachte reeds vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor zowel soortgelijke strafbare feiten als andersoortige feiten. Het grootste deel van deze straffen is reeds tenuitvoergelegd. In juli 2010 heeft verdachte nog een ISD-maatregel opgelegd gekregen voor de duur van 2 jaren. Een en ander heeft verdachte er echter niet van weerhouden om andermaal over te gaan tot het plegen van strafbare feiten.
Uit het rapport van de VNN d.d. 5 maart 2020 en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting blijkt dat het recidiverisico en het risico op onttrekking aan de voorwaarden als hoog wordt ingeschat. Verdachtes strafblad wordt gekenmerkt door veelvuldige veroordelingen voor verwervingscriminaliteit, waarbij een nauw verband bestaat met verdachtes cocaïneverslaving. Ondanks meerdere behandelingen en verschillende pogingen om af te kicken en een positieve wending aan zijn leven te geven, blijft verdachte telkens terugvallen in cocaïnegebruik en recidiveert hij. De reclassering ziet oplegging van een ISD-maatregel als enige mogelijkheid om een einde te maken aan het middelengebruik en de recidive een halt toe te roepen.
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat verdachte in de vijf jaren hieraan voorafgaand ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld, terwijl het onderhavige feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Daarnaast moet er, gelet op het reclasseringsrapport en de veelvuldige eerdere veroordelingen van verdachte, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. De veiligheid van goederen eist naar het oordeel van de rechtbank daarmee het opleggen van de ISD-maatregel. Anders dan door de raadsman is gesteld, is daarnaast voldaan aan de voorwaarden van de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers en kon de officier van justitie derhalve oplegging van de ISD-maatregel in onderhavige zaak vorderen. Aan de voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel is naar het oordeel van de rechtbank dus voldaan.
Voorts acht de rechtbank oplegging van de maatregel geboden ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive van verdachte. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de afgelopen jaren zo ongeveer iedere denkbare alternatieve combinatie van straffen en voorwaarden al eerder, soms zelfs meermalen, aan verdachte is opgelegd, zonder dat dit tot een blijvende gedragsverandering heeft geleid. De kans dat een behandeling buiten het kader van een ISD-maatregel dit keer wel succesvol zal verlopen is nihil.
De rechtbank zal de ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. Voor aftrek van het door verdachte ondergane voorarrest ziet de rechtbank geen aanleiding.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Legt aan verdachte op:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. M.B.W. Venema en
mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juni 2020.
Mrs. Venema en Bracht zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.