ECLI:NL:RBNNE:2020:1992

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
18/830247-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid na poging tot zware mishandeling en mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling. De tenlastelegging betrof incidenten die plaatsvonden op 12 november 2019 in Groningen, waarbij de verdachte twee verpleegkundigen van GGZ instelling Lentis zou hebben aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn arm om de keel van een van de slachtoffers heeft gelegd, waardoor deze tijdelijk geen adem kon halen. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, maar dat er wel sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling.

De rechtbank heeft de verdachte, die geboren is in 2001, niet strafbaar verklaard. Dit besluit was gebaseerd op een psychiatrisch rapport dat aangaf dat de verdachte leed aan een schizofreniforme stoornis en een psychotisch toestandsbeeld, waardoor hij niet in staat was om de gevolgen van zijn daden te overzien. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en een zorgmachtiging verleend op grond van de Wet forensische zorg, om ervoor te zorgen dat de verdachte de nodige behandeling kan krijgen. De rechtbank heeft ook gelet op de artikelen 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht bij haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830247-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 mei 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 mei 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 november 2019 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] (verpleegkundige bij GGZ instelling Lentis) van het leven te beroven, met dat opzet zijn arm langs de keel van die [slachtoffer 1] heeft gelegd en/of geklemd en/of (aldus) voornoemde [slachtoffer 1] in een zogeheten wurggreep heeft gehouden, ten gevolge waarvan de ademhaling van die [slachtoffer 1] gedurende enige tijd werd belet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 12 november 2019 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (verpleegkundige bij GGZ instelling Lentis), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet zijn arm langs de keel van die [slachtoffer 1] heeft gelegd en/of geklemd en/of (aldus) voornoemde [slachtoffer 1] in een zogeheten wurggreep heeft gehouden, ten gevolge waarvan de ademhaling van die [slachtoffer 1] gedurende enige tijd werd belet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 12 november 2019 te Groningen, [slachtoffer 1] (verpleegkundige bij GGZ instelling Lentis) heeft mishandeld door zijn arm langs de keel van die [slachtoffer 1] te leggen en/of te klemmen en/of (aldus) voornoemde [slachtoffer 1] in een zogeheten wurggreep te houden;
2.
hij op of omstreeks 12 november 2019 te Groningen, [slachtoffer 2] (verpleegkundige GGZ instelling Lentis) heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] in/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair en 2. De officier van justitie acht de feiten mede op grond van de bekennende verklaring van verdachte te bewijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten 1 subsidiair en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 mei 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 november 2019, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019300601 / 2019304341 d.d. 21 november 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 november 2019, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2].
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 primair als volgt.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte zijn arm om de keel van aangever heeft gelegd en dat hij deze arm met zijn andere arm met kracht heeft aangetrokken en aangever aldus in een wurggreep heeft gehouden. Uit de bewijsmiddelen is evenwel niet af te leiden hoe lang verdachte aangever in die wurggreep heeft gehouden en of dit met zodanige kracht is gedaan dat hierdoor een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood heeft bestaan. Aangever heeft verklaard dat er geen sprake was van zichtbaar letsel en dat een bezoek aan een arts niet nodig was.
Dit betekent dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet kan worden bewezen zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt verder dat door het handelen van verdachte wel sprake was van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft de hals met zodanige kracht dichtgeknepen dat aangever geen adem meer kreeg en naar adem moest happen. In de hals bevinden zich kwetsbare en vitale delen en een (tijdelijk) gebrek aan zuurstof kan tot hersenbeschadiging leiden.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 subsidiair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 november 2019 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (verpleegkundige bij GGZ instelling Lentis), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet zijn arm langs de keel van die [slachtoffer 1] heeft gelegd en geklemd en aldus voornoemde [slachtoffer 1] in een zogeheten wurggreep heeft gehouden, ten gevolge waarvan de ademhaling van die [slachtoffer 1] gedurende enige tijd werd belet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 12 november 2019 te Groningen, [slachtoffer 2] (verpleegkundige GGZ instelling Lentis) heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] in/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1, subsidiair Poging tot zware mishandeling.
2. Mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren ten aanzien van het bewezen verklaarde feit en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren en verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht verdachte niet strafbaar en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage van 29 januari 2020, opgemaakt door C.J.F. Kemperman.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een schizofreniforme stoornis (voorlopige diagnose) en een psychotisch toestandsbeeld in remissie. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was het psychotisch toestandsbeeld niet in remissie. Tevens bestond er destijds een ernstige stoornis in cannabisgebruik met na het stoppen ervan ook het ervaren van ontwenningsverschijnselen (zweten en slecht slapen).
De deskundige heeft geconcludeerd dat de vastgestelde ziekelijke stoornis van de geestvermogens de gedragskeuzen en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde heeft beïnvloed. Verdachte verkeerde in een waanwereld en had alleen nog maar voor ogen dat hij naar New York moest om te gaan rappen over de wereld en te berichten dat hij gedood was door zijn broertje en een robot geworden was.
De deskundige adviseert om verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte niet kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
De deskundige heeft verder in zijn rapport opgenomen dat sprake is van recidivegevaar indien verdachte wederom een floride psychose krijgt. Wanneer deze psychose goed behandeld blijft, hij geen drugs gebruikt en wel medicatie, is de verwachting dat verdachte niet zal recidiveren, zodat het recidivegevaar dan als laag kan worden ingeschat.
Hij heeft gewezen op de mogelijkheid van een onderzoek naar het verlenen aan verdachte van een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wet forensische zorg (verder: Wfz).
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van de Verslavingszorg Noord Nederland van 13 mei 2020, inhoudende het advies tot het verlenen van een zorgmachtiging.

Zorgmachtiging

De rechtbank heeft aan verdachte in de zaak met rekestnummer C/18/195413 / FA RK 19-2960, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz voor de duur van 26 weken verleend.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat hem ter zake daarvan van alle rechtsvervolging.
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. M.B.W. Venema en mr.
N. Gerlsma, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 mei 2020.