ECLI:NL:RBNNE:2020:1991

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
18/820050-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bijstandsfraude met overschrijding van de redelijke termijn

Op 28 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bijstandsfraude. De zaak betreft de periode van 26 april 2016 tot en met 14 november 2017, waarin de verdachte opzettelijk heeft nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Groningen, wat heeft geleid tot een onterecht ontvangen bijstandsuitkering. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. C. Eenhoorn, verscheen ter terechtzitting, waar het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij een vals document had opgemaakt, en sprak hem vrij van dat onderdeel van de tenlastelegging. Echter, de rechtbank achtte het eerste feit, het opzettelijk nalaten van het verstrekken van gegevens, wel bewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich gedurende anderhalf jaar schuldig had gemaakt aan bijstandsfraude door inkomsten niet te melden, wat resulteerde in een benadeling van € 25.001,06 voor de gemeente. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en legde een taakstraf op van 100 uren, met vervangende hechtenis van 50 dagen indien deze niet naar behoren wordt verricht. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820050-18
vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met v.i. zaaknummer 99/000067-34
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 mei 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van
22 november 2019 en 14 mei 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 26 april 2016 tot en met 14 november 2017 te Groningen, althans in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde
verplichting, te weten artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, niet medegedeeld aan de gemeente Groningen dat hij inkomsten (te weten contante stortingen op zijn, verdachtes, bankrekening) heeft ontvangen;
2.
hij op of omstreeks 26 april 2016 te Groningen, althans in Nederland, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een aanvraagformulier bijstandsuitkering valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door: - op voornoemd aanvraagformulier bij de vraag "Heeft u nog andere inkomsten?" het antwoord "Nee" in te vullen en/of - op voornoemd aanvraagformulier bij de vraag "Heeft u bezittingen?" het
antwoord "Nee" in te vullen en/of - op voornoemd aanvraagformulier bij het kopje 7.2 betreffende saldo bankrekeningen het saldo "0" ingevuld, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en/of (vervolgens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van voornoemd valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst, door voornoemd formulier in te dienen bij de gemeente Groningen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 2 nu hij dit feit niet wettig en overtuigend te bewijzen acht. Voor feit 1 heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Feit 1 is te bewijzen op grond van de zich in het dossier bevindende processen-verbaal.
Het door verdachte geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat de geldbedragen die op zijn bankrekening zijn gestort van derden waren voor wie hij, met dat geld, via zijn PayPalrekening-account, internetaankopen heeft gedaan, is door verdachte niet aannemelijk gemaakt.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman samengevat aangevoerd dat verdachte zich er niet van bewust was dat hij inkomen genoot en dat hij niet wist dat hij dit bij de uitkerende instantie moest melden. De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman het tenlastegelegde feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank past ten aanzien van het tenlastegelegde feit 1 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een schriftelijk bescheid, te weten een toekenningsbesluit bijstand aan verdachte van de gemeente Groningen d.d. 18 mei 2016, opgenomen op pagina 24 e.v. van het dossier van Samenwerkingsverband Sociale Recherche Groningen met nummer COMPAS.OI.2076, d.d. 30 januari 2018, voor zover inhoudend:
Ons besluit
Wij hebben besloten dat u bijstand krijgt voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. U krijgt de bijstand vanaf 26 april 2016.
Verplichtingen
U bent verplicht direct alles te melden wat van invloed kan zijn op uw mogelijkheden om aan het werk te gaan en uw uitkering. Wat moet u in ieder geval doen?
• U geeft wijzigingen in uw financiële situatie meteen door.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 januari 2018, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige], hoofd afdeling Handhaving, directie Inkomensdienstverlening van de gemeente Groningen:
De gemeente Groningen was niet op de hoogte van het feit dat belanghebbende [verdachte] over
de periode van 26 april 2016 t/m 14 november 2017 inkomsten had. Nu uit uw onderzoek is
gebleken dat deze belanghebbende in ieder geval van 26 april 2016 tot en met 14 november
2017 voor de gemeente Groningen heeft verzwegen dat hij inkomsten had, heeft
belanghebbende opzettelijk nagelaten tijdig gegevens te verstrekken die hem bij of krachtens
wettelijk voorschrift waren opgelegd. Dit feit heeft gestrekt tot bevoordeling van
belanghebbende. Belanghebbende wist of kon redelijkerwijs vermoeden dat deze gegevens
van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op uitkering of de juiste hoogte daarvan.
Indien de gemeente Groningen had geweten of redelijkerwijze had kunnen vermoeden dat
belanghebbende gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van het juiste recht op uitkering
had verzwegen,
X dan was niet tot verstrekking van de uitkering overgegaan.
X dan zou de uitkering onmiddellijk beëindigd zijn.
Voor de gemeente Groningen is een bruto benadeling ontstaan van € 25.001,06.
Ik doe hierbij aangifte contra [verdachte].
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 november 2017, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 6 juni 2017 werden middels een vordering 126ND bij de ICOV (Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen) gegevens opgevraagd van verdachte [verdachte]. Uit deze gegevens bleek onder meer het volgende:
ONDERZOEK BANKAFSCHRIFTEN [rekeningnummer] (betaalrekening [verdachte])
Contante stortingen
In de bevraagde periode, te weten van 01 april 2016 tot en met 26 juni 2017, werd middels verschillende stortingen een totaalbedrag van € 22.611,33 contant gestort op de bankrekening van verdachte [verdachte].
4. De door verdachte ter zitting van 14 mei 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb de stortingen van de geldbedragen op mijn bankrekening, als bedoeld in voormeld onderzoek, niet gemeld bij de sociale dienst. Ik weet dat ik inkomsten moet melden.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat er gedurende de ten laste gelegde periode sprake is geweest van meerdere contante stortingen van geldbedragen op de bankrekening van verdachte. Verder stelt de rechtbank vast dat verdachte, terwijl hij in de ten laste gelegde periode een bijstandsuitkering genoot, de uitkerende instantie niet heeft ingelicht over deze contante stortingen.
Deze omstandigheden maken dat er een vermoeden is ontstaan van schending door verdachte van de inlichtingenverplichting die op hem als ontvanger van een bijstandsuitkering rustte. Van verdachte mag daarom een concrete en verifieerbare verklaring worden verlangd over de herkomst van de betreffende geldbedragen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 november 2019 verklaard dat er door hemzelf en vrienden contante stortingen op zijn rekening zijn gedaan om zo via zijn PayPal-account voor voornoemde vrienden kleding uit Amerika en de UK te kunnen kopen. Ter terechtzitting van 14 mei 2020 heeft verdachte deze verklaring bevestigd en tevens aangegeven dat met dit geld ook betalingen via iDEAL zijn verricht. Verdachte heeft verklaard dat hij dit deed omdat deze vrienden geen PayPal of iDEAL account hadden. Daarbij heeft verdachte verklaard dat hij in de veronderstelling was dat dit geen inkomsten waren die hij bij de uitkerende instantie moest melden omdat hij er niks aan heeft verdiend.
Verdachte heeft evenwel geen namen willen noemen van de betrokken personen van wie de contante stortingen afkomstig zouden zijn. De rechtbank heeft ook elders in het dossier geen aanknopingspunten gevonden die de verklaring van verdachte kunnen ondersteunen. De rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaring van verdachte, aangezien deze niet is onderbouwd en (daardoor) niet verifieerbaar is.
Nu vast staat dat verdachte grote sommen contant geld op zijn rekening heeft gestort, dan wel gestort heeft gekregen, waarvoor hij geen verifieerbare en sluitende verklaring heeft willen geven, acht de rechtbank het door hem geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden en verwerpt de rechtbank zijn verweer.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 26 april 2016 tot en met 14 november 2017 te Groningen, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, immers heeft hij, verdachte, niet medegedeeld aan de gemeente Groningen dat hij inkomsten (te weten contante stortingen op zijn, verdachtes, bankrekening) heeft ontvangen
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, verzocht om meer dan de officier van justitie heeft gedaan, rekening te houding met de ouderdom van de zaak en het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr).
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting het reclasseringsrapport en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim anderhalf jaar schuldig gemaakt aan bijstandsfraude, door inkomsten niet aan de uitkerende instantie te melden. De uitkerende instantie is daardoor niet in staat geweest op juiste wijze te bepalen of en, zo ja, in hoeverre verdachte recht had op een uitkering en heeft ten onrechte gelden uitgekeerd. Het totale benadelingsbedrag over de tenlastegelegde periode bedraagt € 25.001,06. Sociale voorzieningen zijn uitsluitend bestemd voor degenen die er recht op hebben en werkelijk daarvan afhankelijk zijn. In het verlengde daarvan moeten uitkeringsinstanties erop kunnen vertrouwen dat aan hen de juiste gegevens tijdig worden aangeleverd. De verdachte heeft door aldus te handelen misbruik van het stelsel van sociale zekerheid gemaakt.
Bij een benadelingsbedrag van 10.000 euro tot 70.000 euro noemen de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden, dan wel een taakstraf.
Strafverminderende omstandigheden
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, nu het vonnis van heden - zonder een kennelijk verschuldigbare reden - meer dan twee jaar wordt gewezen na de aanvang van de behandeling van de strafzaak. De rechtbank acht de zaak aangevangen op 18 januari 2018, de dag waarop verdachte voor het eerst in de gelegenheid is gesteld in deze zaak te worden gehoord.
Verder volgt de rechtbank de raadsman in zijn verweer dat toepassing van artikel 63 Sr in de gegeven omstandigheden tot matiging van de straf moet leiden.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, ondanks zijn omvangrijke strafblad, de afgelopen jaren niet meer voor strafbare feiten is veroordeeld.
Uit het rapport van Reclassering Nederland d.d. 20 april 2020 leidt de rechtbank af dat verdachte na een langdurige criminele leefstijl serieus bezig is zijn leven op orde te krijgen. Zijn kinderen zijn daarbij voor hem de grootste motiverende factor om een streep onder die leefstijl te zetten.
Gelet op het voorgaande en in het bijzonder op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, acht de rechtbank een detentie van verdachte niet wenselijk. Daarmee zou de positieve ontwikkeling die verdachte doormaakt en die hem van het plegen van strafbare feiten af lijkt te houden, worden doorbroken.
De rechtbank zal overgaan tot de oplegging van een taakstraf van na te noemen duur, waarbij zij gelet op het voorgaande aanleiding ziet deze van kortere duur op te leggen dan gevorderd door de officier van justitie.

Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 30 maart 2011, gewezen door de meervoudige strafkamer van de voormalige rechtbank Groningen in de zaak met parketnummer 18/630657-09, is aan veroordeelde een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren opgelegd. Over deze straf is per 10 mei 2016 voorwaardelijke invrijheidstelling verleend over een detentieperiode van 1095 dagen.
Bij arrest van 26 juni 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden aan het vonnis van de voormalige rechtbank Groningen d.d. 30 maart 2011 gelast, voor een periode van 270 dagen.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering d.d. 25 maart 2019 de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gevorderd voor de resterende 825 dagen, nu verdachte zich niet aan de algemene voorwaarde heeft gehouden.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie tot afwijzing van de vordering gerekwireerd.
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen.
De rechtbank ziet net als de officier van justitie en de raadsman reden om de vordering af te wijzen. De rechtbank verwijst naar de hiervoor besproken persoonlijke omstandigheden van verdachte, op grond waarvan zij een detentie niet wenselijk acht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beslissing op de vordering herroeping na voorwaardelijke invrijheidstelling met het v.i. zaaknummer 99/000067-34:
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr.
N. Gerlsma, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 mei 2020.