ECLI:NL:RBNNE:2020:1944

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
C/18/198359 / FA RK 20-961
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarigen na vechtscheiding en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 mei 2020 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had op 15 april 2020 een verzoekschrift ingediend om het gezag van de ouders te beëindigen, omdat de kinderen sinds de echtscheiding van de ouders te maken hadden met ernstige echtscheidingsproblematiek en een onveilige thuissituatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de zorg en aandacht te bieden die de kinderen nodig hebben, en dat er geen perspectief is op terugplaatsing bij de ouders. De kinderen zijn sinds 2019 geplaatst in een pleeggezin en hebben daar een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken en dat het in hun belang is om duidelijkheid te scheppen over hun toekomst. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de Raad toegewezen en het gezag van de ouders beëindigd, waarbij Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis als voogd zijn benoemd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/198359 / FA RK 20-961
beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag d.d. 19 mei 2020
in de zaak van
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Zwolle,
hierna ook te noemen de Raad,
tegen
[naam 1],
wonende te [woonplaats 1],
hierna ook te noemen de moeder,
advocaat mr. E. van Bommel, advocaat te Groningen,
en
[naam 2],
wonende te [woonplaats 2],
hierna ook te noemen de vader,
in persoon verschenen.
De rechtbank heeft als belanghebbenden aangemerkt:

1.Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis,

hierna te noemen de GI,

2.mevrouw [naam 3],

hierna ook te noemen de pleegmoeder.

1.Het procesverloop

1.1.
De Raad heeft een verzoekschrift d.d. 15 april 2020 ingediend, ter griffie van de rechtbank binnen gekomen op 16 april 2020, waarin wordt verzocht om bij beschikking - uitvoerbaar bij voorraad - het gezag van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen de ouders) over de minderjarigen
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats 1], en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats 2],
te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen.
1.2.
De kinderrechter heeft op 15 mei 2020 telefonisch gesproken met [minderjarige 1].
1.3.
Op 15 mei 2020 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld gelijktijdig met een door de GI ingediend verzoek verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing, bij deze rechtbank ingeschreven onder zaaknummer C/18/197946 / JE RK 20-218, een door de moeder ingediend verzoekschrift tot vervallen verklaring van een schriftelijke aanwijzing, bij deze rechtbank ingeschreven onder zaaknummer C/18/198193 / JE RK 20-259 en een door de vader ingediend verzoekschrift tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing ingeschreven onder zaaknummer C/18 / 198269/ JE RK 20-270.
1.4.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen mevrouw [vertegenwoordiger van de raad 2] als vertegenwoordiger van de Raad, de moeder, bijgestaan door mr. E. van Bommel, de vader, de gezinsvoogd [vertegenwoordiger van de GI] en mevrouw [naam 3].

2.De feiten

2.1.
In deze procedure wordt van de volgende feiten uitgegaan:
  • uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de ouders zijn voormelde kinderen geboren;
  • de ouders hebben samen het gezag over de kinderen;
  • bij beschikking van 21 november 2017 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI;
  • bij beschikking van 13 februari 2019 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing in een 24-uurs voorziening verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling;
  • de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn laatstelijk verlengd tot 21 mei 2020.

3.Het standpunt van de Raad

3.1.
De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en heeft daartoe aangevoerd dat de kinderen sinds de echtscheiding van de ouders belast zijn met forse echtscheidingsproblematiek. Zij waren onderdeel van de strijd ten gevolge waarvan hun algehele ontwikkeling stagneerde. Er was een structurele onveiligheid in hun thuissituatie en zij hadden langdurig last van een verhoogd stressniveau. Het gevolg hiervan was dat beide kinderen niet toekwamen aan hun ontwikkeling. Daarnaast is bij beide kinderen sprake van een trauma. Gelet op hun problematiek hebben de kinderen behoefte aan duidelijkheid over hun toekomstperspectief en voortzetting van hun huidige plaatsing. De Raad is van mening dat het perspectief van de kinderen ligt in de zorgboerderij waar zij inmiddels ruim een jaar wonen.
3.2.
Gedurende de ondertoezichtstelling heeft niet toegewerkt kunnen worden naar een terugplaatsing van de kinderen bij een van de ouders. Gebleken is dat, ondanks de inzet van hulpverlenende instanties, de ouders de kinderen niet de zorg, aandacht en veiligheid kunnen bieden die zij nodig hebben. Ook lukte het de ouders niet om in het belang van de kinderen te communiceren. Een gezag beëindigende maatregel is naar de mening van de Raad noodzakelijk omdat deze maatregel maximale duidelijkheid en zekerheid geeft voor alle betrokkenen. Deze maatregel zal naar verwachting bovendien blijvende positieve effecten hebben op de verdere ontwikkeling van de kinderen, omdat het regelen van praktische zaken, de noodzakelijke hulpverlening en de vormgeving van het contact tussen de kinderen en hun ouders hiermee op zorgvuldige wijze kan worden geregeld.
3.3.
De Raad is van mening dat Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis het beste belast kan worden met de voogdij. Zij kunnen als onafhankelijke instelling als intermediair en met gezag handelen. Hierbij zal ook moeten worden gekeken in hoeverre begeleiding van het contact nodig blijft en of uitbouw van het contact (bijvoorbeeld met logeren) in het belang van de kinderen is.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
De moeder verzet zich tegen de beëindiging van haar gezag. Zij voert daartoe aan dat de Raad ten onrechte niet naar de huidige situatie van partijen heeft gekeken. De moeder erkent de gestelde problematiek maar zij en de vader hebben in het afgelopen jaar grote stappen gezet. Zij zijn inmiddels weer met elkaar in gesprek en de vader komt ook bij haar thuis. Er is sprake van een positieve kentering.
Door de GI is met de ouders wel gesproken over de bestaande partnerproblematiek, maar er is nooit benoemd waaraan de ouders moesten voldoen om de kinderen weer thuis te krijgen. De ouders zijn door de GI ook niet goed en tijdig geïnformeerd. Nu wordt binnen een jaar geconcludeerd dat de vrouw de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de kinderen niet aan kan. Voor een dermate vergaande conclusie is een termijn van een jaar veel te kort. Daarbij is er ook nooit onderzoek gedaan bij de vrouw thuis. De vrouw erkent dat de kinderen behoefte hebben aan rust, maar dat brengt niet mee dat dus het gezag moet worden beëindigd. Voortzetting van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing ligt daarom in de rede. De vrouw betwist dat het perspectief van de kinderen niet bij haar ligt en dat de aanvaardbare termijn is verstreken. De moeder is wel leerbaar en heeft zich inmiddels bij Lentis aangemeld voor hulp. Zij heeft daar een eerste gesprek gehad, maar in verband met de Coronacrisis ligt de hulpverlening op dit moment helaas stil.

5.Het standpunt van de vader

5.1.
Ook de vader verzet zich tegen een beëindiging van het gezag en sluit zich aan bij de door en namens de moeder genoemde argumenten. Hij beaamt dat de ouders inmiddels met elkaar in gesprek zijn. Zij hebben ook de wens om samen deel te nemen aan het traject Ouderschap na Scheiding (ONS-traject) van Elker. De vader is van mening dat hij voor de kinderen kan zorgen. Hij werkt weliswaar in een vijf ploegendienst, maar op de momenten dat hij de zorg niet op zich kan nemen kan zijn vader de zorg overnemen.

6.Het standpunt van de GI

6.1.
De GI stelt dat er al vanaf 2015 sprake is van ernstige echtscheidingsproblematiek. Er is van alles geprobeerd om de kinderen thuis te laten wonen, maar dat heeft niet geholpen. Deelname aan het ONS-traject is in het verleden door de ouders geweigerd. De kinderen zijn door de situatie bij de ouders ernstig beschadigd. Er werd gegild, geschreeuwd en alles in huis was kapot.
Op dit moment gaat het fantastisch met de kinderen. [minderjarige 1] is vrolijk en kan onbelast contact hebben met zijn ouders. [minderjarige 2] is meer teruggetrokken. De kinderen komen van ver en er moet nog veel gebeuren. De hulpverlening van Accare is nog niet gestart. [minderjarige 1] gaat na de vakantie naar de middelbare school. De GI gunt de kinderen rust en ruimte om in te groeien in het pleeggezin. Daarna zal worden gekeken op welke wijze de omgang met de ouders vorm gegeven kan worden.

7.Het standpunt van de pleegmoeder

7.1.
[minderjarige 1] wil het liefste bij zijn vader wonen, maar ik denk dat hij er stiekem ook wel rekening houdt dat hij bij ons zal blijven wonen. Voor [minderjarige 1] is het vooral van belang dat hij duidelijkheid krijgt.

8.De beoordeling

8.1.
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266 BW het gezag van een ouder kan beëindigen indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
8.2.
De rechtbank stelt hierbij voorop dat voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind gekeken moet worden naar de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling als gevolg van onzekerheid over de vraag op welke plek hij of zij verder zal opgroeien. Volgens de wetgever is het afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van de minderjarige wat een aanvaardbare termijn is. Voor jongere kinderen is de aanvaardbare termijn over het algemeen korter dan voor oudere kinderen.
8.3.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het volgende gebleken. De kinderen hebben in de thuissituatie ernstige en ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. Tussen de ouders is sprake geweest van een vechtscheiding, waarbij de kinderen getuige zijn geweest van verbaal en fysiek geweld. De kinderen werden onderdeel van de strijd en werden belast met volwassenenproblematiek. Zij hebben hier erg onder geleden en zijn daardoor niet alleen ernstig in hun ontwikkeling bedreigd, maar hebben ook een trauma opgelopen. In verband met de ontwikkelingsbedreigingen zijn de kinderen, nadat zij op 21 november 2017 eerst onder toezicht zijn gesteld en in de weekenden op een zorgboerderij doorbrachten, op 13 februari 2019 in het huidige pleeggezin geplaatst. Sinds de kinderen daar verblijven, hebben zij door de rust die zij daar ervaren een positieve ontwikkeling doorgemaakt.
8.4.
De kinderen gaan naar het speciale onderwijs. Het zijn beiden erg kwetsbare kinderen die opvoeders nodig hebben die over meer dan gemiddelde opvoedvaardigheden beschikken. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het rapport van de Raad dat de ouders niet over de benodigde opvoedvaardigheden beschikking. Dit blijkt niet alleen uit het wijze waarop de ouders geacteerd hebben tijdens hun echtscheiding en het verloop van de ondertoezichtstelling, maar voor wat betreft de moeder bijvoorbeeld uit het feit dat zij tot op heden alleen onder begeleiding omgang met de kinderen heeft.
Voor wat betreft de mogelijkheden van de vader overweegt de rechtbank dat hij weliswaar geen begeleide omgang meer heeft, maar de vader werkt nog steeds in een vijf ploegensysteem waardoor het feitelijk onmogelijk is om voor de kinderen te zorgen. Dat was voor de vader reden om vorig jaar zijn incidenteel appel, waarin hij verzocht om de kinderen bij hem te plaatsen, heeft ingetrokken. De door de vader voorgestelde oplossing om de kinderen tijdens de momenten dat hij niet aanwezig is, aan de zorg van opa over te laten geeft veel ontrust, terwijl nu juist is gebleken dat de jongens erg vooruit zijn gegaan in de huidige rustige woonsituatie.
8.5.
De rechtbank is gebleken dat de ouders veel van hun kinderen houden, maar is ook van oordeel dat er geen perspectief bestaat op terugplaatsing van de kinderen bij de ouders. Uit deze omstandigheid volgt dat de aanvaarbare termijn voor de kinderen is verstreken. Het gegeven dat de ouders zich niet verzetten tegen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, doet daar niet aan af. Het is van belang dat er voor de kinderen duidelijkheid geschapen wordt over hun perspectief en dat zij zich niet meer hoeven te richten op een terugkeer naar hun ouders voor wat betreft het wonen. De onzekerheid die de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing met zich meebrengt, draagt niet bij aan een harmonieuze ontwikkeling en moet worden weggenomen. Het belang van de kinderen bij duidelijkheid - door [minderjarige 1] ook in zijn gesprek met de kinderrechter uitgesproken - weegt naar het oordeel van de rechtbank zwaarder dan de op zichzelf begrijpelijke wens van de ouders om het gezag in stand te laten.
8.6.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a, BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
8.7.
De beëindiging van het gezag van de ouders leidt er toe dat een gezagsvoorziening over de kinderen komt te ontbreken, zodat de rechtbank op grond van artikel 1:275 BW, eerste lid, BW een voogd dient te benoemen.
De Raad heeft geadviseerd om de voogdij op te dragen aan de GI die zich bij schrijven van 15 april 2020 bereid heeft verklaard de voogdij over de minderjarigen te aanvaarden. De rechtbank zal het advies van de Raad overnemen.
8.8.
Door de Raad is in het verzoekschrift expliciet gesteld dat er een uitgebreide omgangsregeling moet komen. Gelijktijdig met de behandeling van dit verzoek heeft de rechtbank de bezwaarschriften van de ouders tegen de door de GI gegeven schriftelijke aanwijzingen behandeld. De rechtbank overweegt dat, als het gezag van de ouders niet zou zijn beëindigd, de schriftelijke aanwijzingen vervallen zouden zijn verklaard. Duidelijk is dat de kinderen, in ieder geval [minderjarige 1] die door de kinderrechter is gehoord, maar ook [minderjarige 2], zoals blijkt uit het rapport van de Raad, behoefte hebben aan veelvuldig contact met de ouders. De rechtbank acht dit contact tussen de kinderen en hun ouders voor de ontwikkeling van de kinderen ook van groot belang en er zal door de GI dan ook een meer regelmatig en veelvuldiger contact tussen de jongens en hun familie tot stand dienen te worden gebracht. Dat dit wellicht ten koste gaat van de uitjes die het pleeggezin in het weekend wil gaan ondernemen is wellicht spijtig, maar een consequentie waar je als pleeggezin rekening mee moet houden.

9.De beslissing

De rechtbank:
9.1.
beëindigt het gezag van:

[naam 1], geboren op [geboortedatum 3] 1983 te [geboorteplaats 3],
en

[naam 2], geboren op [geboortedatum 4] 1980 te [geboorteplaats 1]
over de minderjarigen:

[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats 1],
en

[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats 2];
9.2.
benoemt de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis, Groningen, tot voogd over voornoemde minderjarigen;
9.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.L. Stuiver, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: mmv