ECLI:NL:RBNNE:2020:1939

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
C/17/166963 / HA ZA 19-102
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en aansprakelijkheid in expeditie- en vervoersovereenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, heeft de besloten vennootschap TEAM FREIGHT FORWARDING & LOGISTICS B.V. (TFF) een vordering ingesteld tegen [A] B.V. wegens onbetaalde facturen die voortvloeien uit een expeditie- en vervoersovereenkomst. De rechtbank heeft op 20 mei 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de feiten en de procedure uitvoerig zijn besproken. TFF vorderde een bedrag van € 69.594,95, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. [A] heeft verweer gevoerd en stelde dat de vordering verrekend moest worden met haar eigen vorderingen op TFF. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een expeditie-overeenkomst en dat TFF zich als expediteur had gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat TFF niet aansprakelijk kon worden gesteld voor fouten van derden, zoals vervoerders, en dat de FENEX-voorwaarden van toepassing waren. De rechtbank heeft de vordering van TFF in conventie toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, die zijn gematigd. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [A] afgewezen, waarbij is geoordeeld dat TFF niet onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank heeft [A] veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen, proceskosten en beslagkosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/166963 / HA ZA 19-102
Vonnis van 20 mei 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TEAM FREIGHT FORWARDING & LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
hierna te noemen TFF,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. D.F.W. Schalkwijk te Leeuwarden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen [A] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. O.A. van Oorschot te Leeuwarden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 juli 2019,
  • de akte tot rectificatie in conventie, tevens houdende akte wijziging van eis in reconventie,
  • de aanvullende producties van TFF, die voorafgaand aan de aanvankelijk op 16 oktober 2019 geplande comparitie naar de rechtbank zijn gestuurd,
  • de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie,
  • het proces-verbaal van comparitie van 5 februari 2020,
- de weigering van de rechtbank om de akte "incidentele vordering tot inzage, althans afschrift van bescheiden ex artikel 843a Rv" door [A] te laten nemen,
  • de akte overlegging producties, tevens houdende akte vermindering van eis, van TFF,
  • de antwoordakte van [A] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie

2.1.
[A] houdt zich bezig met het verzorgen van de visuele aspecten van (zeer) grote festivals en andere grote evenementen. Zij opereert wereldwijd. [A] besteedt het vervoer van haar apparatuur uit aan derden.
2.2.
[A] heeft op enig moment van Qatar Foundation International LCC opdracht gekregen om op een zestal data in 2019 een zeer professionele set-up te verzorgen ten behoeve van de "Doha Debates" (hierna ook te noemen: de shows) in Doha (Qatar), Edinburgh (Schotland) en Kaapstad (Zuid-Afrika). In het contract staat dat de eerste show in Doha plaatsvindt op 26 februari 2019.
2.3.
[A] heeft een overzicht gemaakt ("Production schedule Doha Debates 2019", verder: "Production schedule") met daarin vermeld het tijdschema per show. Voor wat betreft de eerste show in Doha is in het schema vermeld dat de containers op 19 februari 2019 op de set moeten arriveren, de opbouw (de rechtbank leest) van 19 tot en met 23 februari 2019 moet gebeuren en dat de show op 26 februari 2019 plaatsvindt.
2.4.
Een toenmalig medeweker van [A] , [B] (hierna: [B] ), hield zich destijds bij [A] bezig met de logistiek en de budgettering daarvan. Hij heeft bij brief van 17 oktober 2018 zijn dienstverband bij [A] met ingang van 1 januari 2019 opgezegd omdat hij per die datum een baan bij TFF had aanvaard.
2.5.
[B] heeft op verzoek van een toenmalige collega [C] , verder te noemen: [C] ) op 1 november 2018 tarieven opgevraagd bij QSP Logistics (verder: QSP) voor het (doen) vervoeren van tien zeecontainers met apparatuur ten behoeve van de "Doha Debates" (inclusief het retourvervoer naar Nederland na afsluiting van de shows). QSP heeft vervolgens een offerte uitgebracht.
2.6.
[C] heeft op 6 december 2018 per e-mail een Excel-bestand aan [B] gestuurd met daarin het budget van [A] . Dit budget was (mede) gebaseerd op de offerte van QSP, vermeerderd met 25% marge voor eventuele tegenvallers. [C] heeft [B] verzocht om deze marge te bewaken.
2.7.
[B] heeft vervolgens een offerte opgevraagd bij TFF. Hij heeft daarbij (in ieder geval) de tarieven doorgegeven van QSP en gevraagd of TFF het zeevervoer voor hetzelfde bedrag of goedkoper kon uitvoeren. Hij heeft hierbij het "Production schedule" aan TFF ter beschikking gesteld.
2.8.
[D] , technisch producent in dienst van [A] , heeft per e-mail enkele vragen aan [B] gesteld over het transport naar Doha. Hij heeft onder meer de vraag gesteld:
Welke forwarder gebruik je en wie verzorgd laden en lossen
[B] heeft per e-mail van 11 december 2018 hierop geantwoord:
TFF Logistics, Heerenveen. Laden en lossen moet gedaan worden door Unbranded en [A] in [vestigingsplaats] en Hilversum.
2.9.
[B] en een medewerker van TFF hebben op 13 december 2018 over het vervoer naar Doha per schip met elkaar gemaild. TFF heeft een aantal tijdstippen voorgesteld van afvaarten van vervoerder Maersk. In één van de e-mails van TFF van die dag is - voor zover hier van belang - vermeld:
(…) Maersk heeft een behoorlijke toeslag voor shippers owned containers, maar we komen nog weg met het budget.
Ik denk dat de afvaart van 19 Januari de beste is dan hebben ze in Hilversum nog wat meer lucht? Aankomst is dan 11 februari.
Als jij het goed vindt gaan we 12 containers boeken voor de afvaart van de 19e.
[B] heeft hierop namens [A] akkoord gegeven.
2.10.
Na 13 december 2018 is door partijen gekozen voor een eerdere afvaart (12 januari 2019 vanuit Rotterdam). Volgens de planning zou de vracht aldus - met een overslag in Salalah (Oman) - op 4 februari 2019 aankomen in Doha. Vanuit Salalah gaat er één keer per week een vaart naar Doha.
2.11.
Onder de e-mails van TFF (ook op die van 13 december 2018) is standaard opgenomen:
"Op al onze werkzaamheden zijn van toepassing de Nederlandse Expeditievoorwaarden […]"(hierna mede te noemen: FENEX-voorwaarden). In deze voorwaarden is onder meer bepaald:
(…)
Artikel 11. Aansprakelijkheid
(…)
2. De Expediteur is - onverminderd het bepaalde in artikel 17 - niet aansprakelijk voor enige schade, tenzij de Opdrachtgever bewijst dat de schade is ontstaan door schuld of nalatigheid van de Expediteur of diens ondergeschikten.
(…)
5. De Expediteur is nimmer aansprakelijk voor gederfde winst, gevolgschade en immateriële schade hoe ook ontstaan.
(…)
Artikel 15. Betalingsvoorwaarden
(…)
10. Beroep op verrekening van vorderingen tot betaling van vergoedingen voortvloeiend uit de Overeenkomst, van het uit anderen hoofde ter zake van de Diensten door de Opdrachtgever verschuldigde of van verdere op de Zaken drukkende kosten, met vorderingen van de Opdrachtgever of opschorting van voormelde vorderingen door Opdrachtgever is niet toegestaan.
Artikel 16. Toerekening betalingen en rechtelijke-buitengerechtelijke kosten
(…)
2. De Expediteur is gerechtigd om buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten ter incasso van de vordering aan de Opdrachtgever in rekening te brengen. De buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd vanaf het moment dat de Opdrachtgever in verzuim is en bedragen 10% van de vordering met een minimum van € 100,-. (…).
2.12.
Tussen 7 en 11 januari 2019 heeft [B] (inmiddels in dienst van TFF) met medewerkers van [A] gemaild over de tarieven voor het vervoer per lucht, zee en land ten behoeve van de show in Doha. Daarbij is onder meer aan de orde geweest dat de tarieven afweken ten opzichte van wat eerder door TFF was opgegeven. [B] heeft hierop desgevraagd een toelichting gegeven en daarbij onder meer vermeld dat de eerdere tarieven waren gebaseerd op meer containers per schip en minder luchtvracht en op veel minder gewicht (2.500 kg, wat inmiddels 9.000 kg was geworden).
2.13.
Bij e-mail van 10 januari 2019 heeft [B] aan [A] geschreven dat de kosten
voor de opslag in Doha voor twee maanden € 3.445,00 per container bedragen, inclusief het gebruik van de kraan en de manuren van de machinist. [B] heeft hieraan toegevoegd dat de kosten van opslag één op één doorberekend zullen worden aan [A] .
2.14.
De containers zijn door chauffeurs van [E] B.V. tijdig afgeleverd in de haven van Rotterdam. De containers zijn echter niet aan boord gebracht van het geboekte schip als gevolg van problemen bij de douane. In een "Statement of facts" van NWS Shipping - het bedrijf dat de boeking bij Maersk heeft gedaan - van 12 februari 2019 is hierover vermeld:
Dear Customer,
Please take note of below statement of facts for shipment 606251687. We will create a time frame so you can check exactly what happened.
On 9-01 containers were delivered on the terminal in Rotterdam. As per information of TFF the ATA CARNETS were also delivered at this time towards the terminal.
On 12-01 we received a message from Maersk mentioning that the full shipment was rolled bij Maersk due to custom restrictions.
At this point the hard copy's of the ATA CARNETS where missing at the terminal.
Een ATA-carnet (hierna ook te noemen: carnet) is een internationaal douanedocument.
2.15.
Bij e-mail van 14 januari 2019 heeft [F] van TFF aan [G] , werkzaam bij [E] B.V., geschreven:
We hebben een probleem met de 8 containers in Rotterdam ze hebben de aansluiting gemist met als reden dat ze de kopieen Carnet niet hadden. deze heb ik nog naar jullie depot gebracht in de Botlek zodat de chauffeur deze konden indienen.
Is dat gedaan en zo ja heb je daar ook bewijs van? (…)
[G] voornoemd heeft daarop geantwoord dat de kopieën "zijn meegegaan naar de APM".
2.16.
TFF heeft op 14 januari 2019 (ook) van NWS Shipping het bericht ontvangen dat de containers niet mee zijn gegaan met de vaart van 12 januari 2019. Zij heeft vervolgens georganiseerd dat de containers aan boord konden van een schip dat op 18 januari 2019 vanuit Antwerpen (België) zou vertrekken.
2.17.
Laatstbedoeld schip is op 7 februari 2019 in Salalah aangekomen. De containers zouden daar worden gelost en worden overgebracht naar een schip dat op 9 februari 2019 uit Salalah zou vertrekken en op 11 februari 2019 in Doha zou arriveren. Dit is echter niet gebeurd door een interne fout bij Maersk.
2.18.
[A] heeft op 10 februari 2019 een e-mail ontvangen van een medewerker van de Qatar Foundation International LCC met de volgende inhoud:
According to Nasser, ISS had informed him that there's a delay in getting the containers to Doha. They wil now arrive on the 18th.
2.19.
Er zijn vervolgens tussen [A] ( [A] ) en TFF ( [B] ) op 10 februari 2019 meerdere e-mails gewisseld over deze vertraging, met onder andere de volgende inhoud:
-om 12:37 uur ( [A] aan TFF)
:
Volgens [D] zouden deze containers al op de 4de aankomen?? (…) Hoe kan het zijn dat we een week later met deze shit worden geconfronteerd? (…)
-om 13:18 uur (TFF aan [A] ):
Destijds is met [H] besproken dat de containers een week vertraging hadden en op 11-2 zouden aankomen. (…)
-om 13:51 uur ( [A] aan TFF):
Niemand is bij ons op de hoogte dat de 4de de 11de was geworden.
-om 13.54 uur (TFF aan [A] ):
Vanaf het begin hebben we rekening gehouden met eventuele vertragingen door 14 dagen speling te houden op de afleverdatum. Helaas ging het in Rotterdam meteen al mis, waardoor de containers niet mee gingen op het schip. We hebben toen meteen de containers naar Antwerpen laten vervoeren om 2 dagen later alsnog met een ander schip naar Qatar te gaan. Hierdoor was de ETA dus 11-2. Dit is destijds telefonisch besproken. Tot vanochtend leek dit allemaal volgens plan te gaan.
- om 13:56 uur ( [A] aan TFF):
Waar is de boot nu?(…) Hoe zeker zijn we dat het de 18de aankomt?
- om 14:15 uur (TFF aan [A] ):
Dat is dus het probleem, we hebben nog geen terugkoppeling waar het mis gaat. Container zou op 7-2 gelost worden in Salalah, Oman en daarop 9-2 op de boot gaan die naar Doha, Qatar vaart.
Die boot naar Qatar is onderweg en komt de 11e aan. (…) dus waarschijnlijk is de container gister niet over geladen op het andere schip.
2.20.
De luchtvrachtzending is op 12 februari 2019 aangekomen op de luchthaven van Doha. De douane heeft vervolgens aangegeven dat de carnets niet bij de vracht aanwezig waren. [A] heeft hiervoor duplicaten aangevraagd. De carnets bleken achteraf (enkele dagen later) wel met de vracht meegekomen te zijn, althans aanwezig te zijn op de luchthaven.
2.21.
[A] heeft bij TFF een offerte opgevraagd voor een extra luchtvrachtzending naar Doha en op 13 februari 2019 ingestemd met de aangeboden prijzen voor dit transport. Dit transport is met
priorityop 14 februari 2019 door Turkish Airlines uitgevoerd. Partijen zijn een prijs overeengekomen van € 6,45 per kg, inclusief een toeslag van € 1,70 per kg vanwege de overeengekomen
priority.
2.22.
[A] heeft extra personeel naar het opbouwterrein in Doha gestuurd.
2.23.
De zeevracht is op 19 februari 2019 in de haven van Doha aangekomen. De douane was niet bereid om op die dag de containers al vrij te geven. De containers zijn op 20 februari 2019 afgeleverd op de plek van bestemming in Doha.
2.24.
[A] is op 20 februari 2019 begonnen met de opbouw van (haar deel van) de set. Ondanks de opgetreden vertraging is het haar gelukt om haar verplichtingen jegens Qatar Foundation International LCC na te komen.
2.25.
Partijen hebben overleg gehad over een eventueel vervolg van de samenwerking ten aanzien van de "Doha Debates" en daarbij over prijzen gesproken. Hierbij zijn zij niet tot overeenstemming gekomen.
2.26.
[A] heeft de (overeengekomen dan wel geoffreerde prijzen) van TFF voorgelegd aan Sound Move Inc. en om een reactie gevraagd. Dit bedrijf heeft in een e-mail van 21 februari 2019 een aantal prijzen vermeld en heeft afgesloten met de opmerking:
They seem VERY expensive who on earth is it??
2.27.
TFF heeft [A] facturen gestuurd die deels onbetaald zijn gebleven. Onbetaald zijn gebleven:
Factuurnummer
Factuurdatum
Factuurbedrag
1891435
23-02-2019
46.008,50
1891437
23-02-2019
12.625,50
1891468
26-02-2019
4.418,60
1891733
11-03-2019
6.442,35
totaal
69.594,95
Deze facturen hebben betrekking op luchtvracht van "Sint Annaparochie naar Doha" en van "Doha naar Sint Annaparochie". Op de facturen staat vermeld: "Graag betaling binnen 30 dagen."
2.28.
[A] heeft TFF bij brief van 30 maart 2019 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij naar haar zeggen door toedoen van TFF heeft geleden.
2.29.
TFF heeft daarop gereageerd bij brief van 5 april 2019. TFF heeft in die brief aangegeven dat [A] in verzuim is voor wat betreft de reeds verstreken betalingstermijnen en haar de vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten aangezegd.
2.30.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op verzoek van TFF op 19 april 2019 verlof verleend voor het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van [A] voor een bedrag van € 80.000,-.

3.De vordering

in conventie

3.1.
TFF vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[A] veroordeelt om aan TFF te betalen een bedrag van € 69.594,95, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.278,28, en beide te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW daarover vanaf 5 april 2019, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
[A] veroordeelt in de kosten van deze procedure met inbegrip van de beslagkosten ten bedrage van € 2.078,79, het salaris van de advocaat en tot betaling van de nakosten van € 131,- zonder betekening of € 199,- indien sprake is van betekening, te voldoen binnen tien dagen na de dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis en - zo zij die proceskosten niet binnen die termijn voldoet - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten gerekend vanaf de laatste dag van de voldoeningstermijn.
3.2.
[A] heeft verweer gevoerd en concludeert primair tot niet-ontvankelijk verklaring van TFF in haar vorderingen, althans tot partiële verrekening van de vorderingen van TFF met de vorderingen van [A] tot een bedrag van € 69.594,95 op grond waarvan TFF in deze procedure geen enkel bedrag te vorderen heeft van [A] en subsidiair tot matiging van de vorderingen van TFF, met veroordeling van TFF in de kosten van het geding.
3.3.
TFF heeft tijdens en na de comparitie haar eis verminderd tot een bedrag van (uiteindelijk) € 62.782,86.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
in reconventie
3.5.
[A] vordert - na eiswijziging - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
voor recht verklaart dat in verband met de onjuiste toepassing van artikel 6:233 sub a en b BW, de algemene voorwaarden aan de zijde van TFF worden vernietigd, in het bijzonder de artikelen 8 en 11 van deze voorwaarden, waar in artikel 11 de beperking van een aansprakelijkheid is genoemd;
TFF veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 75.685,05, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding, dit in geval het primaire beroep van [A] op verrekening in conventie wordt toegestaan;
TFF gebiedt binnen vijf dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis het gelegde conservatoire beslag op te heffen, bij gebreke waarvan TFF een eenmalige dwangsom verbeurt van € 75.000,00;
Subsidiair
4. voor recht verklaart dat de algemene voorwaarden van TFF, althans haar beroep op artikel 8 en 11 van deze voorwaarden, zijnde onder andere de exoneratie van aansprakelijkheid, wordt vernietigd, daar dit in de onderhavige casus in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, ten gevolge waarvan er geen beperking van aansprakelijkheid is aan de zijde van TFF;
5. TFF veroordeelt tot betaling van een bedrag aan [A] van € 145.280,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding;
Meer subsidiair
6. TFF veroordeelt tot betaling van een bedrag in goede justitie door de rechtbank te bepalen, dit ten gevolge van de door haar gepleegde onrechtmatige daad althans toerekenbare tekortkoming, dit alles ten titel van schade die door [A] is geleden;
met veroordeling van TFF in alle kosten van dit geding.
3.6.
TFF heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [A] in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van die vorderingen.
3.7.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

in conventie en in reconventie

4.1.
[A] heeft in de kop van de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, vermeld dat het om een voorwaardelijke eis in reconventie zou gaan. Uit deze conclusie valt echter niet af te leiden dat het daadwerkelijk om een voorwaardelijke vordering zou gaan en, indien dat al anders zou zijn, onder welke voorwaarde de vordering is ingesteld. De rechtbank houdt het er daarom voor dat door [A] is beoogd om een onvoorwaardelijke vordering in te stellen, die direct samenhangt met het verweer tegen de vordering in conventie.
4.2.
De rechtbank ziet vanwege de nauwe samenhang tussen conventie en reconventie aanleiding om de stellingen en verweren hierna zoveel mogelijk gezamenlijk te beoordelen.
4.3.
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld hoe de overeenkomst tussen partijen gekwalificeerd moet worden. Volgens TFF is sprake geweest van expeditie in enge zin (ofwel doen vervoeren), terwijl [A] zich op het standpunt stelt dat partijen een vervoersovereenkomst hebben gesloten. Tussen partijen staat vast dat de overeenkomst in ieder geval niet inhield dat TFF zich jegens [A] had verbonden om de apparatuur zelf te vervoeren. In de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, heeft [A] immers gesteld dat TFF derden inschakelt voor het vervoer. Het vervoer is feitelijk ook door derden uitgevoerd. De rechtbank stelt voorop dat de stelplicht ten aanzien van de vraag of de opgedragen werkzaamheden als expeditie kunnen worden aangemerkt op TFF ligt, nu zij zich beroept op de rechtsgevolgen van deze stelling. Het antwoord op deze vraag moet worden gevonden in de uitleg van de gesloten overeenkomst, waarbij het aankomt op de zin die de partijen bij de overeenkomst onder de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf). Hierbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang.
4.4.
TFF heeft gesteld dat zij expediteur is. Dat kon voor [A] ook duidelijk zijn nu dit uit haar naam (Team Freight
Forwarder, onderstreping rechtbank) volgt en ook uit de verwijzing naar de FENEX-voorwaarden onder al haar e-mails aan [A] . Zij heeft enkel de verplichting op zich genomen om het materiaal van [A] te doen vervoeren. Ook QSP, die eerder door [A] was benaderd, is (slechts) een expediteur. Dat [A] destijds ook heeft begrepen dat TFF alleen als expediteur zou optreden blijkt bovendien uit de e-mail van 11 december 2018 van [B] aan zijn toenmalige collega [D] , nu hij daarin op de vraag van [D] "Welke forwarder gebruik je" heeft geantwoord "TFF Logistics (…)", aldus nog steeds TFF. [A] heeft op haar beurt gesteld dat "nergens uit blijkt" dat TTF expediteur is. Nu een schriftelijke overeenkomst ontbreekt en het woord "expediteur" niet op de facturen staat vermeld is TFF volgens [A] opgetreden als vervoerder. De rechtbank stelt vast dat partijen in de e-mails rond de totstandkoming van de overeenkomst geen aandacht hebben besteed aan de vraag of TFF enkel belast zou worden met de organisatie van het vervoer of dat zij op zich zou nemen om de materialen te (laten) vervoeren. Gelet echter op de naam van TFF en de standaard-verwijzing naar de FENEX-voorwaarden onder de e-mails van TFF presenteert TFF zich als expediteur. Uit de hiervoor bedoelde e-mail van [B] aan [D] blijkt dat [B] , die destijds de overeenkomst namens [A] met TFF heeft gesloten, daar kennelijk ook van is uitgegaan. TFF heeft aldus voldoende onderbouwd gesteld dat zij zich als expediteur jegens [A] heeft gepresenteerd en dat [A] dit destijds ook zo heeft begrepen. De enkele omstandigheid dat partijen niet een contract hebben opgesteld en het woord "expediteur" op de facturen als zodanig niet voorkomt is een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de stelling van TFF op dit punt. Terzijde wordt overwogen dat uit de latere opdrachten niet blijkt dat de aard van de overeenkomst nadien van kleur is verschoten, in die zin dat in zoverre wel sprake zou zijn van een vervoersovereenkomst. Bij de verdere beoordeling in deze zaak neemt de rechtbank dan ook als vaststaand aan dat sprake is van een expeditie-overeenkomst, ofwel dat TFF zich als logistiek tussenpersoon heeft verbonden tot het ten behoeve van [A] met een vervoerder sluiten van een of meer overeenkomsten van vervoer. Dit brengt mee dat TFF slechts aansprakelijk kan zijn indien zij toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de expeditie-overeenkomst. Voor fouten die zijn begaan door de vervoerders kan TFF niet worden aangesproken.
4.5.
Volgens TFF zijn op deze overeenkomst de FENEX-voorwaarden van toepassing omdat een verwijzing naar deze voorwaarden onder alle e-mails is opgenomen die betrekking hebben op de totstandkoming van de overeenkomst en de latere extra opdracht(en). Volgens [A] zijn deze voorwaarden niet van toepassing omdat er geen sprake is geweest van een offerte en/of schriftelijke overeenkomst voorzien van handtekeningen, waarin de toepasselijkheid van de FENEX-voorwaarden wordt vermeld. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van [A] zoals hiervoor vermeld geen steun vindt in het recht. TFF heeft terecht gesteld dat deze voorwaarden via aanbod en (stilzwijgende) aanvaarding deel zijn gaan uitmaken van de overeenkomst tussen partijen. [A] heeft immers destijds niet afwijzend gereageerd op de vermelding dat de FENEX-voorwaarden van toepassing zijn op de aangeboden diensten van TFF.
4.6.
Het standpunt van [A] komt er verder kennelijk op neer dat de voorwaarden ook niet van toepassing zijn omdat volgens haar sprake is geweest van een vervoersovereenkomst in plaats van een expeditie-overeenkomst. Dit verweer is hiervoor al besproken en verworpen.
4.7.
Voor zover door [A] een beroep is gedaan op de vernietigbaarheid van (een beding in) de FENEX-voorwaarden op grond van artikel 6:233 sub a en sub b BW, heeft te gelden dat zij ter zitting heeft erkend dat aan haar als "grote wederpartij", gelet op het in artikel 6:235 BW bepaalde, geen beroep toekomt op de in artikel 6:233 en 6:234 BW neergelegde vernietigingsgronden. Aan een beoordeling van dit beroep van [A] kan dan ook voorbij worden gegaan. Dit brengt mee dat de primaire vordering in reconventie onder 1. zal worden afgewezen en dat het verweer in conventie in zoverre faalt. Dat laat onverlet dat "grote wederpartijen" zoals [A] ten aanzien van algemene voorwaarden wel een beroep kunnen doen op artikel 6:248 lid 2 BW. Een beding in algemene voorwaarden is tussen partijen immers niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank begrijpt dat [A] op deze bepaling een beroep heeft willen doen, gelet op de omstandigheden die zij heeft gesteld bij randnummer 49 van de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie. De rechtbank zal hierna beoordelen of de gemaakte verwijten terecht zijn in die zin dat TFF toerekenbaar tekortgeschoten is in de uitvoering van de
(expeditie-)overeenkomst en zo ja, of er vervolgens aanleiding is om het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid te honoreren. [A] heeft zich in dit verband alleen beroepen op de uitsluiting van de aansprakelijkheid (zie de subsidiaire vordering in reconventie onder 4.). Dit brengt mee dat de set algemene voorwaarden voor het overige in ieder geval tussen partijen geldt.
4.8.
TFF heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [A] haar verplichtingen op grond van de overeenkomst niet is nagekomen door een viertal facturen onbetaald te laten. [A] heeft tot haar verweer aangevoerd dat zij niet tot betaling van de facturen is overgegaan omdat zij van mening is dat de vordering verrekend moet worden met de vordering die zij op TFF heeft wegens toerekenbaar tekortschieten en/of onrechtmatige daad. De verwijten die [A] aan TFF maakt zien op de hoogte van de door TFF gehanteerde prijzen en op de vertraging die bij het transport is opgetreden, met als gevolg
- aldus [A] - dat het slechts met veel extra kosten is gelukt om de set voor de eerste show in Doha tijdig op te bouwen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
4.9.
De rechtbank stelt op grond van het betoog van [A] vast dat zij niet weerspreekt dat zij op grond van de overeenkomst (inclusief de daarna extra gegeven opdrachten ten behoeve van het transport naar Doha en de opslag aldaar) verplicht is om de nog openstaande facturen te betalen. Zij stelt weliswaar dat de prijzen te hoog waren, maar betwist niet dat deze overeengekomen waren. Zij vordert in dat verband enkel schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen. De vordering van TFF is dan ook toewijsbaar. Weliswaar heeft [A] een beroep op verrekening gedaan met haar schadevergoedingsvordering, maar dit verweer kan geen doel treffen nu de FENEX-voorwaarden, zoals TFF heeft aangevoerd, een beroep op verrekening uitsluiten. Dit brengt met zich dat de rechtbank [A] zal veroordelen om aan TFF een bedrag van € 62.782,86 te voldoen.
4.10.
Als niet weersproken zal de rechtbank de daarover gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119a BW toewijzen, met dien verstande dat de rente voor wat betreft de factuur van 11 maart 2019 wordt toegewezen vanaf (zoals subsidiair gevorderd) de dag der dagvaarding, nu op 5 april 2019 nog niet de uiterste betaaltermijn voor deze factuur was verstreken.
4.11.
TFF vordert tevens een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van
€ 6.278,28 op grond van artikel 16 lid 2 van de FENEX-voorwaarden. [A] heeft daartegen bezwaar gemaakt omdat zij van mening is dat de door TFF opgevoerde buitengerechtelijke incassokosten buitenproportioneel zijn. Aangezien niet gesteld of voldoende aannemelijk is gemaakt dat ten behoeve van TFF werkzaamheden zijn verricht die een hogere vergoeding rechtvaardigen dan is aanbevolen in het rapport Voor-werk II, zal de rechtbank de gevorderde vergoeding wegens buitengerechtelijke incassowerkzaamheden ambtshalve matigen tot een bedrag gelijk aan twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, met een maximum van 15% van de hoofdsom, zijnde € 2.148,00. De over de buitengerechtelijke incassokosten gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119a BW zal worden afgewezen nu deze alleen toewijsbaar is indien het gaat om verplichtingen tot betaling uit handelsovereenkomsten. De subsidiair gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal
- als onweersproken - worden toegewezen, met dien verstande dat deze niet toewijsbaar is vanaf 5 april 2019 nu TFF niet onderbouwd heeft gesteld dat [A] per die datum al in verzuim verkeerde met de voldoening van deze kosten. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen met ingang van de dag der dagvaarding.
4.12.
Daarnaast vordert TFF om [A] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. Anders dan [A] voorstaat, is niet, althans onvoldoende, gebleken dat sprake is van een nietig, onnodig of onrechtmatig beslag. De beslagkosten worden op basis van de door TFF op het beslag betrekking hebbende overgelegde bescheiden vastgesteld op een totaalbedrag van € 1.967,51, bestaande uit € 893,51 voor verschotten (€ 639,- aan griffierecht en € 73,85 en € 180,66 aan explootkosten) en € 1.074,- voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.074,00).
4.13.
[A] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van TFF zullen worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 81,83
- overige explootkosten € 69,28
- griffierecht € 1.353,00 (€ 1.992,- minus € 639,00)
- salaris advocaat
€ 3.759,00(3,5 punt × tarief € 1.074,00)
Totaal € 5.263,11
4.14.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente, alsmede de nakosten, zullen - als onweersproken - worden toegewezen als in het dictum te melden. Overigens gelden thans hogere liquidatietarieven voor de nakosten, maar deze zijn niet door TFF gevorderd.
voorts in reconventie
de prijzen
4.15.
[A] heeft in de eerste plaats gesteld dat TFF buitenproportionele en niet-marktconforme prijzen heeft bedongen voor het vervoer per zee en per lucht, alsmede voor de opslag in Doha. Gelet op informatie die [A] van andere partijen heeft ontvangen is gebleken dat TFF een bedrag van € 90.524,00 teveel in rekening heeft gebracht. Dit is het bedrag dat uitstijgt boven de marktconforme prijzen voor vervoer en opslag, aldus [A] .
4.16.
[A] heeft tijdens de comparitie erkend dat het enkele feit dat een derde partij lagere bedragen offreert op zichzelf niet betekent dat door een contractspartij onrechtmatig is gehandeld omdat zij (veel) hogere prijzen heeft bedongen. Voor wat betreft de wijze waarop de prijzen voor het transport per schip en de eerste vlucht tot stand zijn gekomen is het betoog van [A] volledig gebaseerd op de stelling dat [B] (op dat moment nog in dienst van [A] ) en TFF (destijds de toekomstige werkgever van [B] ) onder één hoedje hebben gespeeld, waarbij TFF op slinkse wijze zichzelf een voordeel heeft toebedeeld. TFF zou hierbij hebben geprofiteerd van de wanprestatie van [B] , die zou hebben verzuimd om conform interne instructies van [A] meerdere offertes op te vragen. In plaats daarvan heeft [B] de offerte van QSP, vermeerderd met de 25% marge die [C] aan het budget voor tegenvallers had toegevoegd, naar TFF gestuurd - wat hem ook niet was toegestaan want deze informatie was vertrouwelijk - en aldus heeft TFF een hogere prijs kunnen offreren omdat zij op de hoogte was van het budget van [A] . Deze prijzen zijn pas geoffreerd nadat [B] bij TFF in dienst was getreden. TFF heeft in samenspraak met [B] ervoor gezorgd dat vóór 1 januari 2019 geen overeenkomst is opgesteld en er zijn geen e-mails verstuurd met duidelijke prijzen, aldus nog steeds [A] . Zij stelt zich op het standpunt dat TFF, door gebruik te maken van deze (volgens haar) toerekenbare tekortkomingen van [B] tijdens zijn dienstverband bij [A] , onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Voorts zijn de tarieven voor de diverse transporten, die door [B] op 7 januari 2019 - toen al in dienst bij TFF - zijn doorgegeven, vele malen hoger uitgevallen. [A] kon, vanwege het tijdsverloop en de vertrekdatum van de eerste vracht, niet anders dan de hogere tarieven accepteren. [A] stelt zich op het standpunt dat er sprake is van samenspanning tussen [B] en TFF, waarvan zij de dupe is geworden.
4.17.
TFF heeft mede onder verwijzing naar een verklaring van [B] (productie 26 van TFF) betwist dat zij op de hoogte was van het budget van [A] . Volgens TFF heeft [B] niet, zoals [A] heeft gesteld, een overzicht mét 25% marge naar TFF gestuurd, maar heeft hij eerst deze marge eraf gehaald voordat hij het overzicht van [C] naar TFF heeft doorgestuurd. Tijdens de comparitie is geconstateerd - ook door [A] - dat dit feitelijk juist is. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat de stukken die [B] naar TFF heeft gestuurd, de stukken zijn die zich als productie 5 bij de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, bevinden. Vergelijking met productie 4 bij dit processtuk - het stuk van [C] mét 25% marge - levert op dat [B] deze marge eerst van de bedragen heeft afgetrokken voordat hij het stuk naar [A] stuurde. In zoverre treft het gemaakte verwijt dus geen doel.
4.18.
Voor zover het overigens al zo zou zijn dat [B] als werknemer van [A] toerekenbaar tekortgeschoten is jegens zijn toenmalige werkgever door bepaalde instructies niet na te leven - dit is betwist en staat dus niet vast - dan blijkt uit de gestelde feiten niet dat sprake is geweest van samenspanning tussen [B] en TFF zoals door [A] bedoeld. [A] heeft die stelling niet (voldoende) gemotiveerd onderbouwd. [A] heeft ook niet onderbouwd gesteld dat het enkele feit dat TFF op de hoogte was van het hiervoor bedoelde overzicht, heeft geleid tot de prijzen die nadien zijn afgesproken. Daar komt bij dat voor schadeplichtigheid in dit verband is vereist dat sprake is van bijzondere omstandigheden. De enkele omstandigheid dat wordt geprofiteerd van wanprestatie die door een ander is gepleegd is volgens vaste rechtspraak niet voldoende om onrechtmatig handelen aan te kunnen nemen. Ter zijde wordt overwogen dat uit de e-mailcorrespondentie tussen [B] en [C] na 1 januari 2019 blijkt waarom de prijzen volgens TFF hoger zijn uitgevallen.
4.19.
Overigens staat vast dat, nadat [B] al in dienst was van TFF, (opnieuw) contact is geweest tussen partijen over de prijzen. [A] heeft niet (voldoende gemotiveerd) toegelicht welke omstandigheden maken dat TFF in die periode onrechtmatig heeft gehandeld door de destijds afgesproken prijzen te bedingen. Uit de gedingstukken blijkt dat [A] offertes heeft opgevraagd en die heeft gekregen en dat zij, al dan niet na een nadere toelichting door TFF, hiermee akkoord is gegaan. Of het overigens daadwerkelijk zo is dat deze prijzen veel hoger waren dan derden destijds en ook overigens onder dezelfde omstandigheden zouden hebben aangeboden, laat zich niet vaststellen in deze procedure omdat een dergelijke vergelijking door [A] niet is gemaakt. Dit kan ook achterwege blijven omdat, zoals overwogen, het enkele feit dat een derde dezelfde opdracht (veel) goedkoper zegt te kunnen uitvoeren nog niet tot onrechtmatigheid leidt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om TFF te bevelen om stukken in het geding te brengen waaruit blijkt met welke marges zij heeft gerekend. Weliswaar heeft [A] tijdens de comparitie herhaaldelijk gesteld dat TFF in ieder geval een enorme marge ("400%") heeft gerekend op de extra vlucht naar Doha, wat volgens haar zou blijken uit de factuur van Turkish Airways die [A] onder ogen heeft gekregen. Deze factuur is echter niet voorafgaand aan de comparitie in het geding gebracht, zodat reeds om die reden daaraan voorbij wordt gegaan.
4.20.
[A] heeft voor wat betreft de opslagkosten van de containers gesteld dat TFF teveel bij haar in rekening heeft gebracht. Zij heeft een beroep gedaan op de afspraak die is vastgelegd in de e-mail van 10 januari 2019 van [B] (zie rechtsoverweging 2.13.), waarin is vermeld dat deze kosten "één op één" zullen worden doorberekend. Volgens [A] heeft TFF zich niet aan deze afspraak gehouden en zij vordert het teveel betaalde daarom terug. TFF heeft tijdens de comparitie erkend dat zij aan deze afspraak gebonden is en haar eis verminderd. Na de comparitie heeft TFF bij akte laten weten haar eis in conventie nog verder te verminderen, omdat bij haar minder in rekening is gebracht dan waarvan zij tijdens de comparitie uitging. Door TFF is met stukken onderbouwd dat zij een bedrag van € 27.560,00 aan [A] in rekening heeft gebracht, terwijl aan haar voor de opslag van de containers uiteindelijk een bedrag van (omgerekend) € 20.747.91 in rekening is gebracht. [A] heeft in haar antwoordakte deze berekening niet (gemotiveerd) bestreden. Weliswaar is er tussen partijen ook nog discussie geweest over de opslag van de achtste container, maar TFF heeft in de hiervoor bedoelde akte met stukken onderbouwd gesteld dat conform een afspraak tussen partijen ook deze container is opgeslagen. [A] heeft dit vervolgens niet betwist. De rechtbank zal dan ook als vaststaand aannemen dat deze afspraak is gemaakt en dat TFF aldus gerechtigd was om ook de opslag van deze container bij [A] in rekening te brengen. Er bestaat daarom geen grond om na de vermindering van eis in conventie TFF in reconventie te veroordelen tot (de rechtbank begrijpt) ongedaanmaking uit hoofde van onverschuldigde betaling. Voor wat betreft het beroep op onrechtmatig handelen wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen.
4.21.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de vordering in zoverre worden afgewezen.
de vertraging
4.22.
[A] houdt TFF verder aansprakelijk voor de vertraging die is opgetreden bij het vervoer van zowel de zeevracht als de luchtvracht. Zoals hiervoor vermeld is TFF alleen aansprakelijk indien zij toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de expeditie-overeenkomst (en dus niet voor fouten van derden zoals de vervoerders), waarbij bovendien geldt dat zij op grond van de FENEX-voorwaarden slechts kan worden aangesproken voor schade die is ontstaan door schuld of nalatigheid van haar kant of van een ondergeschikte en vergoeding van schade bestaande uit gederfde winst, gevolgschade en immateriële schade zijn uitgesloten (tenzij het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW zou slagen).
4.23.
Voor wat betreft de opgetreden vertraging bij de zeevracht heeft [A] gesteld dat TFF was vergeten om de originele ATA-carnets af te geven bij de terminal en dat de containers daarom niet aan boord konden van het schip dat was geboekt en dat op 12 januari 2019 uit Rotterdam is vertrokken. TFF heeft in reactie hierop gesteld dat de carnets zijn afgegeven op de wijze die gebruikelijk is en daartoe verwezen naar e-mailverkeer met de vervoerder (productie 24). De rechtbank stelt vast dat uit deze e-mails blijkt dat destijds de kopieën van de carnets zijn meegegeven aan de chauffeur(s) en niet de originele carnets. Dit is in overeenstemming met de eerder genoemde verklaring van [B] . Tijdens de comparitie is namens TFF hierover nader gesteld dat de originele documenten langs de douane zijn gegaan voor een stempel en dat daarvan een kopie wordt gemaakt die vervolgens wordt geregistreerd. De rechtbank begrijpt dat TFF met de "originelen" doelt op de documenten die per e-mail zijn verzonden. Volgens TFF stond alles goed in het systeem Portbase (een administratiesysteem waarin alle containers die vanuit Rotterdam vertrekken aangemeld worden) en is het onduidelijk waar het fout is gegaan in Rotterdam: bij de rederij of bij de terminal. De originele carnets gaan volgens TFF niet mee met de zending maar worden per luchtvracht of koerier verzonden naar de eindbestemming zodat de agent op locatie op voorhand de beschikking heeft over de documenten. TFF heeft voorts verwezen naar haar productie 27, met daarbij kopieën van de ATA-carnets voor de zeevracht met daarop stempels van de douane. In ieder geval is het niet bij haar fout gegaan, aldus TFF. [A] heeft in reactie hierop gesteld dat Maersk vanwege douanerestricties de zending "naar voren heeft geduwd", zodat er wel iets misgegaan moet zijn in het registratiesysteem. Daaraan is toegevoegd dat er sprake was van een "mismatch" omdat de nummers niet zouden kloppen (de rechtbank begrijpt: de nummers die op de carnets staan).
4.24.
De rechtbank overweegt allereerst dat tussen partijen niet in geschil is dat TFF op grond van de overeenkomst moest zorgdragen voor het aanleveren van de juiste documenten en dat de originele carnets nodig waren voor de registratie. Uit productie 27 kan in ieder geval worden afgeleid dat er ATA-carnets voor de zeevracht zijn voorzien van een stempel van de Nederlandse douane vóór 12 januari 2019. Dit sluit aan bij het verweer van TFF. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat [A] in het licht van de gemotiveerde betwisting door TFF onvoldoende heeft gesteld om van een toerekenbaar tekortschieten door TFF uit te kunnen gaan. Nu niet voldaan is aan de stelplicht is er reeds om die reden geen aanleiding voor het opdragen van bewijs op dit punt en komt de rechtbank evenmin toe aan beoordeling van de vraag of, als er sprake zou zijn van een tekortkoming, er aanleiding zou zijn om voorbij te gaan aan het exoneratiebeding. De vordering is daarom in zoverre niet toewijsbaar. Terzijde overweegt de rechtbank dat zij [A] wel kan volgen in haar stelling dat, als de containers wel waren vervoerd met het schip dat op 12 januari 2019 uit Rotterdam is vertrokken, de vertraging die daarna door toedoen van Maersk in Salalah is ontstaan, naar alle waarschijnlijkheid niet zou zijn opgetreden en, als dat al anders zou zijn, de vracht nog steeds eerder in Doha had kunnen arriveren.
4.25.
[A] heeft daarnaast gesteld dat TFF niet met haar heeft gecommuniceerd over de vertraging die in Rotterdam is opgetreden en dat zij aldus haar mededelingsplicht heeft geschonden. Dit is evenmin komen vast te staan. TFF heeft in dit kader aangegeven dat [B] (op 14 januari 2019) telefonisch aan [H] van [A] heeft doorgegeven dat de containers niet waren geladen in Rotterdam en dat de containers naar Antwerpen zouden worden gebracht en op 11 februari 2019 in Doha zouden aankomen. De rechtbank is van oordeel dat dit verder in het midden kan blijven. [A] heeft niet gesteld dat, indien zij eerder op de hoogte was gebracht van de vertraging, zij (of TFF) andere maatregelen zou(den) hebben kunnen treffen die de opgetreden vertraging teniet zouden hebben gedaan of zouden hebben verminderd. Ook in zoverre is er daarom geen grond voor schadeplichtigheid.
4.26.
Voor wat betreft de vertraging van de luchtvracht heeft [A] gesteld dat bij aankomst in Doha op 12 februari 2019 bleek dat de carnets niet aanwezig waren. Volgens [A] was dit het gevolg van een fout van TFF en was het vervolgens noodzakelijk om vervangende carnets te regelen. Deze waren er pas op 16 februari 2019. Daarna kon de lading pas worden vrijgegeven. TFF heeft dit gemotiveerd weersproken. Het klopt volgens haar dat vanuit de luchthaven is gemeld dat de carnets ontbraken, maar toen [B] direct na aankomst de lading inspecteerde bleken de carnets wel bij de lading aanwezig te zijn. TFF heeft verwezen naar WhatsApp-berichten met daarbij foto's van de originele carnets, die [B] op 17 februari 2019 heeft genomen. [B] heeft tijdens de comparitie verklaard dat de carnets "bovenop de kisten" lagen toen hij de lading inspecteerde. [A] heeft dit vervolgens niet betwist, zodat er in zoverre in ieder geval niet van een toerekenbare tekortkoming aan de kant van TFF kan worden gesproken. Tijdens de comparitie heeft [A] nader gesteld dat het ongebruikelijk is dat de carnets meegaan in het vliegtuig waarin de vracht zich -bevindt. Deze zouden al vooruitgestuurd moeten worden. Ook dit is door TFF gemotiveerd betwist. Volgens haar gaan de carnets doorgaans (anders dan bij zeevracht) niet gescheiden mee met de lading en bevinden de carnets zich in 95% van de gevallen bij de overige documenten die de gezagvoerder van het vliegtuig onder zich heeft. De rechtbank is van oordeel dat [A] , mede bezien in het licht van de gemotiveerde betwisting door TFF, ook op dit punt niet aan haar stelplicht heeft voldaan. De enkele (beweerde) omstandigheid dat het ongebruikelijk is dat documenten met de luchtvracht worden meegegeven door de expediteur is als zodanig onvoldoende om een tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst aan te kunnen nemen. De vordering zal daarom ook worden afgewezen voor zover het om deze vertraging gaat. De rechtbank komt dus ook hier niet toe aan beoordeling van het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW ten aanzien van de aansprakelijkheidsbeperking.
4.27.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft [A] geen belang bij beoordeling van haar subsidiaire vordering onder 4.
4.28.
[A] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van TFF worden vastgesteld op € 1.707,00 aan salaris advocaat (2 punten × factor 0,5 × tarief € 1.707,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [A] om aan TFF te betalen een bedrag van € 62.782,86, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW over een bedrag van € 56.340,51 vanaf 5 april 2019 en over een bedrag van € 6.442,35 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [A] tot betaling aan TFF van de buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 2.148,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [A] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op een bedrag van € 1.967,51;
5.4.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van TFF tot op heden vastgesteld op € 5.263,11, te voldoen binnen tien dagen na dagtekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de tiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening indien voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van TFF tot op heden vastgesteld op een bedrag van € 1.707,00, te voldoen binnen tien dagen na dagtekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de tiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
voorts in conventie en in reconventie
5.7.
veroordeelt [A] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A] niet binnen tien dagen na dagtekening van dit vonnis aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat;
5.8.
verklaart het vonnis voor wat betreft de onder 5.1., 5.2., 5.3., 5.4., 5.6. en 5.7. opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2020. [1]

Voetnoten

1.coll: 853