ECLI:NL:RBNNE:2020:1905

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
172629
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en compensatie voor gemiste tijd tijdens coronacrisis

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 13 mei 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die in een eerdere relatie samen twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw verzocht de voorzieningenrechter om de man te verplichten de zorgregeling, zoals vastgesteld in eerdere beschikkingen, na te komen. Door de coronamaatregelen was de uitvoering van de zorgregeling in het gedrang gekomen, wat leidde tot een geschil tussen de partijen. De vrouw stelde dat de man zich niet aan de zorgregeling hield en dat hij het coronavirus als excuus gebruikte om de omgang met de kinderen te beperken. De man daarentegen betoogde dat hij de richtlijnen rond het coronavirus volgde en dat hij de zorgregeling vanaf 20 mei 2020 weer wilde hervatten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien de vrouw de kinderen sinds twee maanden niet had gezien. De rechter benadrukte dat de eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof nagekomen dienden te worden, tenzij er zwaarwegende omstandigheden waren die dit in de weg stonden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de man onvoldoende had onderbouwd waarom de zorgregeling niet kon worden nageleefd en dat de gezondheidssituatie van zijn partner niet als redengevend kon worden meegewogen.

Daarom werd de vordering van de vrouw toegewezen, waarbij werd bepaald dat de kinderen vanaf 16 mei 2020 bij de vrouw zouden verblijven en dat de zorgregeling tot de zomervakantie zou worden aangepast. Tevens werd een dwangsom opgelegd aan de man voor het geval hij de zorgregeling niet zou naleven. De man werd ook veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, die op € 1.011,96 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man onmiddellijk aan de uitspraak diende te voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Kort-gedingnummer: C/17/172629 / KG ZA 20/83
vonnis van de voorzieningenrechter in het kort-geding d.d. 13 mei 2020
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.R. Rauwerda, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. D. van der Wal, kantoorhoudende te Drachten.
belanghebbende:
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna ook te noemen de GI.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van de zijde van de vrouw,
- de conclusie van antwoord met producties van de zijde van de man;
- de brief van 8 mei met producties van de zijde van de vrouw.
1.2.
Vanwege het beleid van de Raad voor de Rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. Op 11 mei 2020 is de zaak door middel van videobellen behandeld. Beide partijen, bijgestaan door hun advocaat, en [naam jeugdzorgwerker] , namens de GI, zijn daarbij gehoord.
1.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het videobellen - gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden - in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te komen en zal daarom een beslissing nemen, zonder verdere mondelinge behandeling.
1.4.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk zijn geboren de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2008, en
- [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2010.
2.2.
Partijen hebben samen het gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de man.
2.3.
De kinderen staan sinds 16 juni 2017 onder toezicht van de GI.
2.4.
Sinds 2014 hebben tussen partijen meerdere procedures plaatsgevonden over de zorgregeling.
2.5.
Bij beschikking van 19 september 2018 heeft de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt bepaald:
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen eenmaal per twee weken van woensdagmiddag na school tot zondag 18.00 uur bij de vrouw verblijven, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
2.6.
Bij beschikking van 25 april 2019 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een verdeling van de vakanties en feestdagen vastgesteld.
2.7.
De vrouw heeft inmiddels een verzoekschrift ingediend tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen alsmede tot het vaststellen van eenhoofdig gezag.
2.8.
De kinderen verblijven sinds 25 maart 2020 bij de man.

3.De vordering en de - samengevatte - standpunten van partijen en de GI

3.1.
De vrouw heeft de voorzieningenrechter verzocht om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
Primair
I. de man per direct uitvoering dient te geven aan de reguliere zorgregeling en de verdeling van de vakanties en feestdagen zoals bepaald in de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 19 september 2018, alsmede de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 25 april 2019, op straffe van een dwangsom van
€ 500,00 per dag dat de man zich hier niet aan houdt, met een maximum van € 20.000,00;
II. het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
III. de man te veroordelen in de kosten van het geding;
Subsidiair
IV. de kinderen voor eenzelfde periode dat zij thans bij de man hebben verbleven, eveneens aansluitend bij de vrouw zullen verblijven, althans een beslissing te nemen de voorzieningenrechter juist acht in het belang van de kinderen.
3.2.
Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw de vordering aangepast, in die zin zij primair vordert dat de kinderen voor eenzelfde periode dat zij thans bij de man hebben verbleven, eveneens aansluitend bij de vrouw zullen verblijven. Het primair gevorderde wordt de subsidiaire vordering.
3.3.
De vrouw geeft aan dat de man zich herhaaldelijk niet houdt aan de vastgestelde zorgregeling. De vrouw is van mening dat de zorgregeling ondanks het coronavirus eerder had moeten worden opgepakt en dat de man geen enkele reden heeft om geen uitvoering te geven aan de zorgregeling. Zo zijn de kinderen tijdens de meivakantie niet bij de vrouw geweest en ook op Moederdag heeft de vrouw de kinderen niet gezien. Volgens de vrouw grijpt de man het coronavirus aan om geen uitvoering te hoeven geven aan de zorgregeling.
3.4.
De man benadrukt dat hij zich steeds heeft gehouden aan alle regels en richtlijnen rond het coronavirus. Hij wil dit ook blijven doen ter beperking van de verspreiding van het virus en dan met name omdat zijn partner in sterke mate risico loopt. De man heeft erin toegestemd de fysieke omgang weer te hervatten omdat het met de partner van de man inmiddels beter gaat en omdat de maatregelen rond het coronavirus zijn versoepeld. De man wil de kinderen voorbereiden op het contact met de vrouw. Om die reden heeft hij aangegeven de zorgregeling vanaf 20 mei 2020 (volgens het patroon van de vastgestelde zorgregeling) weer op te willen pakken. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw geen belang meer heeft bij haar vordering, omdat hij heeft toegezegd dat hij de zorgregeling zal nakomen.
3.5.
De GI heeft aangegeven dat - conform de meest recente richtlijn zoals die intern bij de GI geldig is - in het algemeen de wisselmomenten beperkt moeten worden om het risico van verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. De GI ziet in de tijdsverdeling van de kinderen bij partijen geen probleem. Daar kan mee geschoven worden. De kinderen verblijven in de reguliere zorgregeling per twee weken ook al meerdere dagen aaneen bij de vrouw. Het is niet zo dat zij bij de vrouw 'op visite gaan'.

4.Beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Nu de vrouw de kinderen sinds twee maanden niet meer heeft gezien, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er sprake is van een spoedeisend belang.
Inhoudelijk
4.2.
Vaststaat dat door de rechtbank bij beschikking van 19 september 2018 een zorgregeling is vastgelegd en dat door het gerechtshof bij beschikking van 25 april 2019 een vakantieregeling is vastgesteld. Deze uitspraken dienen in beginsel nagekomen te worden. Dit kan pas anders zijn, indien sprake is van zodanig zwaarwegende omstandigheden in verband met het belang van de kinderen dat nakoming van deze zorgregeling in redelijkheid niet kan worden gevergd.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het is begrijpelijk dat alle betrokken eerst zoekende zijn geweest, nadat door de regering op/rond 15 maart 2021 de eerste landelijke maatregelen ter bestrijding van het coronavirus zijn afgekondigd. Dat toen eerst een pas op de plaats is gemaakt, ook in de zorgregeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , is verklaarbaar. Dat de man deze 'pas op de plaats' nog steeds voorstaat tot 20 mei aanstaande, is, gedacht vanuit het belang van de kinderen, voor de voorzieningenrechter niet begrijpelijk en ook ongegrond. De versoepeling van de maatregelen liet eerder al fysieke hervatting van de geldende zorgregeling toe en zo is ook door de GI geadviseerd. Dat de man zich er ook ter zitting nog op beroept dat, eerst nadat de kinderen nu weer (feitelijk) naar school gaan, de reguliere zorgregeling (volgens schema) kan worden hervat is feitelijk onjuist en onterecht. Zo is bijvoorbeeld de maatregel tot sluiting van de scholen niet verlengd na 28 april (ook al begon de schoolgang feitelijk pas per 11 mei) en hadden de kinderen dus in ieder geval (volgens zorgregeling) tijdens de meivakantie (van twee weken) een week aaneen bij hun moeder kunnen en moeten zijn, temeer nu niet is gebleken dat de kinderen (en daarmee de andere direct betrokkenen) in het gezin van de vrouw een groter risico op besmetting liepen dan in het gezin en de thuissituatie van de man. De gezondheidssituatie van de partner van de man, zoals door de man gesteld en door de vrouw betwist, kan, bij gebreke aan iedere medische onderbouwing, door de voorzieningenrechter niet als redengevend argument worden meegewogen voor de stelling van de man om de kinderen tot dusver geen fysiek contact met de vrouw toe te laten staan.
4.4.
De voorzieningenrechter vindt in de stukken evenmin steun voor de stelling van de man dat hij er alles aan heeft gedaan om de kinderen in de afgelopen twee maanden op alternatieve wijze onbelast en vrij contact met de vrouw te laten hebben. Ook ter zitting kon de man dat niet nader motiveren. Vast staat dat er in die afgelopen twee maanden slechts 4 keer contact is geweest tussen de vrouw en de kinderen via beeldbellen, waarbij het voor de voorzieningenrechter maar zeer de vraag is of de kinderen zich in die situatie vrij hebben kunnen uiten, vanwege de omstandigheid dat de man of diens partner (op de achtergrond) bij die gesprekken tussen de vrouw en de kinderen aanwezig waren. Uit de e-mailcorrespondentie tussen de gezinsvoogd en ouders komt ook naar voren dat zelfs het tot stand brengen van die belmomenten uiterst moeizaam is geweest. Van een stimulerende en motiverende houding van de man - die in de omstandigheden van de afgelopen twee maanden als enige daadwerkelijk invloed had op contact tussen de vrouw en de kinderen - en die (dus) van hem mocht worden verwacht, is de voorzieningenrechter in het geheel niet gebleken. Eerder lijkt de lijn van de afgelopen jaren, waarin vele procedures tussen de man en de vrouw zijn gevoerd, en de vrouw meermalen (al dan niet op verbeurte van een dwangsom) nakoming van een zorgregeling heeft moeten afdwingen, nog steeds te worden doorgezet, zelfs of juist in de bijzondere omstandigheden van nu, waarin het belang van de kinderen, vanwege heersende onzekerheden op meerdere leefgebieden, als basis is gelegen in stabiel en structureel contact met beide ouders.
4.5.
De voorzieningenrechter ziet in voornoemde omstandigheden redenen om de kinderen te compenseren in tijd die zij de afgelopen twee maanden niet met hun moeder hebben kunnen doorbrengen. Daarom zal de voorzieningenrechter de primaire vordering van de vrouw (zoals ter zitting toegelicht) toewijzen in die zin dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat de kinderen tot de zomervakantie eens in de twee weken van woensdagmiddag tot zondag 18.00 bij de man verblijven en de rest van de tijd bij de vrouw. Nu de kinderen sinds langere tijd niet bij de vrouw geweest zijn, zal de voorzieningenrechter bepalen dat zij vanaf 16 mei 2020 eerst aansluitend bij de vrouw zullen verblijven. Vanaf 3 juni 2020 tot de zomervakantie zullen de kinderen dan eens in de twee weken van woensdagmiddag na school (of als er geen school is vanaf woensdag 12.00 uur) tot zondag 18.00 uur bij de man verblijven. De zomervakantie zal worden verdeeld conform de beschikking van het gerechtshof van 25 april 2019, in die zin dat de kinderen de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man verblijven.
4.6.
De voorzieningenrechter zal aan de nakoming van dit vonnis een dwangsom verbinden. De man heeft enkel toegezegd dat hij de zorgregeling vanaf 20 mei 2020 wel weer wil oppakken. Nu de man in het verleden ook rechterlijke uitspraken naast zich neer heeft gelegd, heeft de voorzieningenrechter er geen vertrouwen in dat de man deze uitspraak onverkort zal naleven. De dwangsom is ervoor bedoeld om hem tot nakoming van deze uitspraak te bewegen. De voorzieningenrechter zal zoals door de vrouw gevorderd de dwangsom beperken tot een maximum van € 20.000,00.
4.7.
Nu de vrouw wederom genoodzaakt is om een procedure te starten om haar kinderen te kunnen zien, zal de voorzieningenrechter de man veroordelen in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van de vrouw tot op heden worden begroot op:
- dagvaarding € 102,96
- griffierecht € 83,00
- eigen bijdrage salaris advocaat € 826,00
Totaal € 1.011,96

5.Beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt:
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen vanaf 16 mei 2020 (aansluitend) bij de vrouw verblijven en vervolgens vanaf 3 juni 2020 tot aan de zomervakantie eens in de twee weken van woensdagmiddag na school, of als er geen school is vanaf woensdag 12.00 uur, tot zondag 18.00 uur bij de man verblijven en de overig tijd bij de vrouw;
5.2.
bepaalt dat de man voor iedere keer dat hij het onder 5.1. bepaalde niet nakomt een dwangsom verbeurt van € 500,00 met een maximum van € 20.000,00;
5.3.
veroordeelt de man in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw begroot op € 1.011,96;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.T. Kooistra, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2020. Bij afwezigheid van mr. S.T. Kooistra is dit vonnis ondertekend door mr. ……………………………., rechter.
(
fn: 458)