ECLI:NL:RBNNE:2020:1890

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
C/18/185388 / HA ZA 18-144
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid NAM voor schade aan woning door gaswinning in Groningen

In deze zaak vorderen eisers, eigenaren van een woning in Groningen, schadevergoeding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) als gevolg van schade aan hun woning door aardbevingen die het gevolg zijn van gaswinning uit het Groningenveld. De eisers stellen dat hun woning beschadigd is door de gaswinning en hebben verschillende rapporten over de schade ingediend. NAM erkent dat zij aansprakelijk kan zijn voor schade door bodembeweging, maar betwist dat de schade aan de woning van eisers het gevolg is van gaswinning. De rechtbank heeft de procedure in verschillende stappen doorlopen, waaronder tussenvonnissen en comparities, en heeft vastgesteld dat er bewijsvermoeden bestaat dat de schade door gaswinning kan zijn veroorzaakt. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat NAM voldoende gelegenheid moet krijgen om onderzoek te doen naar de schade. De zaak is aangehouden voor verder onderzoek, waarbij de rechtbank de mogelijkheid biedt voor een voorschot op de schadevergoeding indien dat gelet op de omstandigheden van het geval in de rede ligt. De uitspraak is gedaan op 15 april 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/185388 / HA ZA 18-144
Vonnis van 15 april 2020
in de zaak van

1.[eiser 1.] ,

2.
[eiser 2.],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. E.J. Luursema te Leek,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. P.A.Th. Kostwinder te Groningen.
Partijen zullen hierna [eisers] (mnl., ev.) en NAM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 november 2019,
- het proces-verbaal van comparitie van 15 januari 2020,
- de ten behoeve van de comparitie overgelegde aktes houdende producties van [eisers] en NAM.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] is sinds maart 1996 eigenaar van de woning, staande en gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats 2] (verder te noemen: de woning).
2.2.
Vanaf de daarvoor bij koninklijk besluit van 30 mei 1963, nr. 39 (Stct. 126) verleende aardgas- en aardolieconcessie 'Groningen' wint NAM aardgas uit het zogeheten 'Groningenveld'.
2.3.
De gaswinning uit het Groningenveld veroorzaakt bodemdaling en aardbevingen. Deze aardbevingen zijn in frequentie en zwaarte toegenomen. De woning bevindt zich boven het Groningenveld en daarmee ook in het gebied waar aardbevingen als gevolg van gaswinning plaatsvinden. De zwaarte van de aardbevingen is in voorkomende gevallen zodanig dat zij leidt tot fysieke schade aan onroerende zaken.
2.4.
De woning heeft beschadigingen opgelopen. [eisers] gaat ervan uit dat dit een
(indirect) gevolg is van de gaswinning door NAM en heeft op 15 oktober 2015 een schademelding bij NAM gedaan.
2.5.
Conform het door NAM ten tijde van de schademelding gehanteerde schadeprotocol heeft - in opdracht van en op kosten van NAM - op 12 november 2015 onderzoek plaatsgevonden door [rapporteur] , verbonden aan [managementbureau] te [woonplaats 1] (hierna: [managementbureau] ). Diens daarvan opgemaakte rapport, gedateerd 30 november 2015, vermeldt dat van de 15 schades, 3 schades als zogeheten B-schade is aangemerkt, te weten schade nummer 8, 5 en 9. De andere 12 schades worden gekwalificeerd als C-schade. In het rapport wordt A-schade gedefinieerd als schade die een direct gevolg is van aardbeving(en). In het rapport wordt B-schade gedefinieerd als schade, reeds aanwezig voor, maar verergerd ten gevolge van aardbevingen. In het rapport wordt C-schade gedefinieerd als schade die niet zelfstandig in verband gebracht kan worden met aardbevingen. [managementbureau] heeft de hoogte van de als B-schade gekarakteriseerde schade vastgesteld op een bedrag van € 1.235,83 (inclusief BTW).
2.6.
[eisers] heeft, omdat hij het niet eens was met het [managementbureau] -rapport, een contra-expertise aan de woning laten uitvoeren door [expertisebureau] te [woonplaats 3] (hierna: [expertisebureau] ). [expertisebureau] heeft de woning op 10 oktober 2016 onderzocht en op 28 oktober 2016 gerapporteerd. In dit rapport heeft [expertisebureau] de (C-)schades uit het [managementbureau] -rapport met de nummers 3, 4, 7 en 10 alle aangemerkt als B-schades. Met betrekking tot de schade met nummer 2 heeft [expertisebureau] opgemerkt dat deze schade op eigen initiatief van [managementbureau] is opgenomen, maar omdat deze niet wordt geclaimd door [eisers] , heeft zij deze schade niet meegenomen in de beoordeling.
2.7.
De schade is na overleg tussen [managementbureau] en [expertisebureau] vervolgens op 30 januari 2017 vastgesteld op een bedrag van € 3.001,09, inclusief BTW en (schoonmaak- en verlof)kosten. [eisers] heeft niet ingestemd met (de betaling van) dat schadebedrag en - daarmee - de afhandeling van de eerste schade.
2.8.
Op 7 januari 2017 heeft [eisers] wederom schade (in de kruipruimte van de woning) gemeld bij NAM. Ook hier heeft in opdracht en voor kosten van NAM onderzoek plaatsgevonden door [managementbureau] . In haar rapport van 4 mei 2017 heeft [managementbureau] de schade (de nummers 1 tot en met 3) gekwalificeerd als C-schade.
2.9.
Hoewel het aanvankelijk de bedoeling van [eisers] was dat [expertisebureau] ook ten aanzien van deze tweede schademelding een contra-expertise zou verrichten, heeft hij hier op enig moment toch van afgezien. [eisers] heeft vervolgens een andere deskundige - [deskundige X] - ingeschakeld om onderzoek te doen naar de schade aan de woning.
2.10.
Het daarvan opgemaakte rapport van 7 augustus 2017 vermeldt het volgende voor zover van belang:
"
Inleiding
(…)
Aan mij is gevraagd de schade volgens de NIVRE-normen en richtlijnen te beoordelen en alleen die schade op te nemen die is ontstaan door mijnbouw/gaswinning. Voorts is mij gevraagd om de noodzakelijke herstelkosten te berekenen om het gebouw, verder te noemen het object, te herstellen in de toestand zoals deze voor de schade toebrengende gebeurtenis(sen) was.
(…)
Conclusie
Aardbevingen / trillingen is naar mijn meningde oorzaakvan de ontstane schade aan het object.
Schade vaststelling
Tijdens mijn bezoek aan het object ben ik rondgeleid door de eigenaar van het object. Zoals in mijn Inleiding gemeld, heb ik alleen de schade(s) opgenomen die in causaal verband met de gaswinning te brengen is. In de alinea Herken punten zal ik omschrijven hoe schade ontstaan door trillingen/ aardbevingen te herkennen zijn.
Schade ontstaan door gaswinning
Schade die ontstaan door gaswinning die trillingen / aardbevingen veroorzaakt zijn wordt onder anderen gekenmerkt door:
  • Scheuren in voegen;
  • Scheuren in gevelstenen;
  • Scheuren in gevel stucwerk;
  • Scheuren in tegels;
  • Scheuren in binnenwanden;
  • Verzakkingen van gevels, kolommen, vloeren ed. door zetting van de grond.
Herkenpunten
Gevelstenen en tegels scheuren/ breken niet bij normaal gebruik/ druk. Hier is een aanzienlijke kracht dan wel spanning voor nodig. Deze spanning wordt veroorzaakt door trillingen/ aardbevingen komende uit de ondergrond door de bevingen en verzakkingen van de ondergrond. Natuurlijke verzakkingen zijn een langzaam en geleidelijk proces waarbij er in mindere mate schade ontstaat. Verzakkingen die plotseling optreden door trillingen/ aardbevingen hebben veel meer impact op de gehele constructie van het object. Hierdoor ontstaan ongelijke krachten die plaatselijke verzakkingen veroorzaken. Doordat de krachten in de fundering niet overal gelijk meer zijn ontstaan er piekspanningen in de fundering. Deze ontstaan door de daling van de dragende ondergrond. Door deze ongelijke druk ontstaan er scheuren in de fundering en is de stijfheid, die een gebouw dient te hebben, niet meer aanwezig. Deze schades in causaal verband met de gaswinning.
Ook vele bevingen/ trillingen na elkaar hebben een cumulatief schade toebrengende werking op een object. Hierbij kunnen vele kleine bevingen meer schade toebrengen dan één grote.
Veelal zijn de gevolgen van de kleine bevingen op zich of cumulatie niet onmiddellijk zichtbaar. Bij een serieuze beving worden deze kleinere schades waarneembaar en dan ineens (zeer) omvangrijk.
Mogelijke andere oorzaken
Naast de hierboven geïnventariseerde onderdelen, heb ik ook gekeken naar achtergronden van mogelijke oorzaken en of deze invloed hebben gehad op het schadebeeld.
(…)
Onvoldoende sterke constructieonderdelen; niet de oorzaak (zie punt 5 in deze rapportage),
Verhinderde vervorming; niet de oorzaak (zie punt 5 in deze rapportage),
Overbelasting vanuit gebruik/ incidentele overbelasting; niet de oorzaak (zie punt 5 in deze rapportage),
Overbelasting door trillingen- door /-productie; de oorzaak (zie punt 6 en 7 in deze rapportage),
Overbelasting door trillingen - door overige trillingsbronnen; niet de oorzaak (zie punt 6 en 7 in deze rapportage),
Opgelegde vervorming; niet de oorzaak (zie punt 5 in deze rapportage),
Autonome zettingen; niet de oorzaak (zie punt 5 in deze rapportage),
Veranderingen van belastingen in de ondergrond; niet de oorzaak (zie punt 5 in deze rapportage),
Veranderingen in de ondiepe ondergrond; niet de oorzaak (zie punt 5 in deze rapportage),
Veranderingen in de diepere ondergrond; niet de oorzaak (zie punt 8 en 9 in deze rapportage).
Door de hierboven genoemde factoren grondig mee te nemen in de totaal-analyse van mogelijke oorzaken van de ontstane schade aan dit object kunnen wij aangeven dat de schade veroorzaakt wordt door overbelasting en trillingen in/uit de diepere ondergrond. Tevens dat beide worden veroorzaakt door de gaswinning die al langere tijd plaatsvindt in Groningen.
Schade aan het object
(…)
In het metselwerk zitten veel scheuren. De horizontale als verticale scheuren bevinden zich door het voegwerk en stenen.
(…)
In de woning zijn op verschillende locaties scheuren zichtbaar. Niet alleen het stucwerk is gescheurd maar ook de wand zelf.
(…)
In de kruipruimte zitten op meerder plekken scheuren die vanuit de onderzijde van de fundering omhoog gaan en doorlopen door het maaiveld de gevel in. (..) Duidelijk wordt dat de woning in tweeën is gebroken en dat de schade alleen maar groter aan het worden is.
Ook is de vlijlaag gaan scheuren waardoor er geen waterdichte vloer aanwezig is en de kruipruimte niet meer droog is."
[deskundige X] heeft zijn rapport voorzien van verschillende fotobijlages en de herstelkosten begroot op een bedrag van € 324.046,84 (inclusief BTW).
2.11.
Op 16 maart 2018 heeft de raadsman van [eisers] het rapport van [deskundige X] toegezonden aan Shell (NAM) met het verzoek om "
binnen acht weken na dagtekeningde onderhavige schades te beoordelen". Shell (NAM) heeft in reactie hierop aangegeven geen bijzondere betekenis aan het rapport van [deskundige X] toe te kennen.
2.12.
Op 24 april 2018 heeft NAM [eisers] een aanbod gedaan tot betaling van
€ 5.622,00 (inclusief BTW en inclusief een bedrag van € 380,00 aan kosten).
[eisers] heeft dat aanbod van NAM niet geaccepteerd.
2.13.
NAM heeft Raadgevend Ingenieursbureau [X] (hierna: [X] ) gevraagd het rapport van [deskundige X] te beoordelen. Volgens [X] ontbreekt in het rapport van [deskundige X] een beoordelingsmethodiek en is de schade volgens [X] niet overeenkomstig de NIVRE-richtlijn bouwkundige opname geïnventariseerd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te verklaren voor recht dat NAM als exploitant van de gasvelden in Groningen aansprakelijk is voor de schade aan de woning van eisers;
II. NAM te veroordelen tot vergoeding van de door [eisers] als gevolg van de bodembeweging door gaswinning geleden schade aan zijn woning aan de [adres] te [woonplaats 2] ten bedrage van € 324.026,84 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag na betekening van het in dezen te wijzen vonnis;
III. Te verklaren voor recht dat NAM jegens [eisers] aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door aardbevingen als gevolg van haar gaswinning, bestaande uit waardevermindering van de woning staande en gelegen te [postcode] [woonplaats 2] aan de [adres] , en dat die schade voor vergoeding in aanmerking komt ongeacht of er fysieke schade aan de onroerende zaak is opgetreden en ongeacht of die onroerende zaak al dan niet is verkocht;
IV. NAM te veroordelen om aan eisers te betalen een bedrag van € 3.395,13 ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
V. NAM te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
NAM voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover aangewezen, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
NAM erkent op zichzelf dat zij aansprakelijk is voor schade aan de woning van [eisers] die is ontstaan door beweging van de bodem als gevolg van de gaswinning, maar betwist dat, voor zover al sprake is van schade als gesteld, die het gevolg is van beweging van de bodem als gevolg van gaswinning. De rechtbank begrijpt onder I. gevorderde verklaring voor recht aldus dat een oordeel wordt gevraagd over de aansprakelijkheid van NAM voor de in deze procedure door [eisers] gestelde schade. In zoverre heeft [eisers] belang bij dit onderdeel van zijn vordering.
4.2.
Ook de vordering onder II ziet op de vraag of de gestelde schadeposten het gevolg zijn van beweging in de bodem. In dat verband zijn partijen verdeeld over de vraag of het bewijsvermoeden ex artikel 6:177a BW, waar [eisers] zich op beroept, van toepassing is en/of NAM voldoende in de gelegenheid is geweest onderzoek naar de schade te verrichten.
4.3.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van NAM dat [eisers] niet aan zijn stelplicht ter zake zou hebben voldaan. [eisers] heeft namelijk nader toegelicht dat de woning is gelegen boven het Groningerveld en concrete schadeposten genoemd, te weten: scheuren in voegen, de fundering, gevelstenen, gevenstucwerk, tegels en in binnenwanden, verzakkingen van gevels, kolommen en vloeren en “het in tweeën gebroken zijn” van zijn woning, dat uit het (eerste) rapport van [managementbureau] en [expertisebureau] volgt dat de schade aan de woning is verergerd door aardbevingen (door de vaststelling dat er sprake is van B-schades), dat uit het [deskundige X] -rapport volgt dat de schade aan de woning is veroorzaakt door aardbevingen (terwijl [deskundige X] andere oorzaken heeft uitgesloten), de schade grotendeels ziet op scheuren die veel voorkomen bij bodembeweging als gevolg van gaswinning en er aldus sprake is van fysieke schade die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn. De feitelijke onderbouwing van de schade volgt volgens [eisers] uit de fotobijlages IV, V en VI bij de rapportage van [deskundige X] . Aldus kan niet gezegd worden dat [eisers] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan.
4.4.1.
NAM betwist dat [eisers] zich kan beroepen op het in art. 6:177a BW geregelde bewijsvermoeden. Daartoe voert zij, kort gezegd, aan dat de woning zich bevindt op een locatie waarvan het, gelet op de afstand tot de epicentra, de kracht van de bevingen en de lokaal opgetreden grondsnelheden, niet aannemelijk is dat daar aardbevingsschade kan zijn ontstaan en dat de enkele stelling dat scheuren het gevolg kunnen zijn van gaswinning onvoldoende is om het bewijsvermoeden voor schade aan de woning aan te nemen.
4.4.2.
De rechtbank verwerpt die stellingname. Het bewijsvermoeden geldt bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld zou kunnen zijn. Ten aanzien van het Groningenveld is inmiddels duidelijk dat de aardbevingen veel gelijksoortige fysieke schade aan bouwwerken in de omgeving hebben veroorzaakt. Die veelvuldigheid van soortgelijke schadegevallen rechtvaardigt, volgens de minister bij de behandeling van het wetsontwerp in de Eerste Kamer, het vermoeden dat de schade door de gaswinning is veroorzaakt en daarmee toepassing van het bewijsvermoeden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat als het in de rede ligt dat de schade die zich heeft voorgedaan het gevolg is van gaswinning uit het Groningenveld, het bewijsvermoeden van toepassing is. Bij de vraag of het bewijsvermoeden in een concreet geval van toepassing is, moet dus worden gekeken naar de uiterlijke verschijningsvorm van de schade. Anders dan in de stellingen van NAM besloten ligt, gaat het er daarbij dus niet om of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de fysieke schade waarvan vergoeding wordt gevorderd het gevolg is van gaswinning in het Groningenveld, maar of de schade
naar haar aard redelijkerwijs het gevolg zou kunnen zijnvan die gaswinning. Met andere woorden, of de schade lijkt op fysieke schade die door gaswinning in het Groningenveld veroorzaakt kan worden. Een andere opvatting zou leiden tot het door de wetgever niet gewenste gevolg dat, wanneer NAM er voorafgaand aan de beslissing over de toepasselijkheid van het bewijsvermoeden in slaagt om twijfels te zaaien over het causaal verband tussen schade en gaswinning, niet aan het bewijsvermoeden wordt toegekomen, zodat het bewijsrisico voor dat verband bij de benadeelde partij komt te liggen. Dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever geweest. In dit verband wijst de rechtbank op de toelichting die de minister aan de Tweede Kamer heeft gegeven bij de Novelle Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen, inhoudende: “Nu de fysieke schade aan gebouwen en werken die gemeld wordt in Groningen in het merendeel van de gevallen ook daadwerkelijk het gevolg is van bodembeweging door gaswinning, kan worden vermoed dat ook de overige gevallen, naar hun aard schade als gevolg van bodembeweging zouden kunnen zijn, aan bodembeweging door gaswinning kunnen worden toegeschreven. Gelet hierop, en op de wens van de Tweede Kamer om voor het aardbevingsgebied in Groningen benadeelden te hulp te komen bij hun bewijsvoering, wordt met de novelle een wettelijk bewijs vermoeden opgenomen in artikel 177a van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ” (Kamerstukken I 2016/17,34041, nr. E). Bovendien is de door NAM verdedigde opvatting slecht verenigbaar met de hoogte waarop de Hoge Raad de lat heeft gelegd voor de weerlegging van het bewijsvermoeden, te weten dat de exploitant dient te bewijzen - waaronder is begrepen voldoende aannemelijk te maken - dat de schade niet is veroorzaakt door gaswinning.
4.5.
[eisers] heeft met betrekking tot zijn woning de volgende schadeposten gesteld: scheuren in voegen, de fundering, gevelstenen, gevenstucwerk, tegels en in binnenwanden, verzakkingen van gevels, kolommen en vloeren en “het in tweeën gebroken zijn” van zijn woning. Op zichzelf staat tussen partijen niet ter discussie dat die schade naar haar verschijningsvorm door (bodembeweging als gevolg van) gaswinning zou kunnen zijn veroorzaakt, dat de desbetreffende woning is gelegen boven het Groningenveld en dat omwonenden van [eisers] aardbeving-gerelateerde schade hebben geleden en hiervoor door NAM zijn gecompenseerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat genoemde schadeposten naar hun aard redelijkerwijs het gevolg zouden kunnen zijn van de gaswinning door NAM en dat in zoverre derhalve het bewijsvermoeden van art. 6:177a BW geldt.
4.6.
Vervolgens is de vraag aan de orde of [eisers] NAM voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om onderzoek te doen, zoals bedoeld in artikel 6:177a lid 2 BW. Voor zover die vraag ontkennend moet worden beantwoord, wordt immers aan het bewijsvermoeden niet toegekomen. Naar aanleiding van de eerste en de tweede schademelding heeft NAM de desbetreffende schade onderzocht. Uit de eigen stellingen van [eisers] maakt de rechtbank echter op dat [deskundige X] meer schadeposten heeft onderzocht dan die waarop de eerste en tweede schademelding betrekking hebben. [eisers] spreekt in dit verband in haar processtukken verschillende malen van aanvullende schade. Het gaat daarbij om het 'gebroken zijn van de woning'. Ook die schadepost wordt aan de vorderingen onder I en II ten grondslag gelegd. [eisers] heeft geweigerd NAM in de gelegenheid te stellen die schadepost te onderzoeken. Daarom kan [eisers] zich in zoverre thans niet op het bewijsvermoeden beroepen. NAM heeft evenwel aangeboden om dat onderzoek alsnog verrichten. Temeer daar dat, gelet op diens bewijspositie, in het belang van [eisers] is, zal de rechtbank haar daartoe in de gelegenheid stellen. Hangende dat onderzoek zal elke verdere beslissing over de vorderingen onder I en II worden aangehouden. Met het onderzoek zal de nodige tijd gemoeid zijn. Daarom zal de zaak naar de rolzitting van 1 juli 2020 worden verwezen. Uiteraard kunnen partijen als hun belang dat meebrengt de rechtbank verzoeken de zaak eerder op de rol te plaatsen.
4.7.
De vordering onder III. heeft betrekking op waardevermindering van de woning als gevolg van bodembeweging. Bij vonnis van deze rechtbank van 10 oktober 2018 (ECLI:NL:RBNNE:2018:4009) is met betrekking tot dit onderwerp - onder meer - de volgende prejudiciële vraag gesteld aan de Hoge Raad: "
7a. Kan waardedaling van een woning als gevolg van het risico op aardbevingen als gevolg van gaswinning aangemerkt worden als schade waarvoor de exploitant aansprakelijk is, ook als de schade zich nog niet heeft gemanifesteerd bij verkoop van die woning en, zo ja, wat is de peildatum voor de, begroting voor dergelijke schade?".
Op 19 juli 2019 heeft de Hoge Raad deze vraag als volgt beantwoord
(ECLI:NL:HR:2019:1278): "
Prejudiciële vraag 7a wordt aldus beantwoord dat de omvang van de verplichting van de exploitant om de schade te vergoeden die bestaat in waardevermindering van een woning die het gevolg is van het risico van toekomstige bodembeweging boven het Groningenveld zoals potentiële kopers dat zien en die zich nog niet heeft gemanifesteerd bij (serieuze poging tot) verkoop van de woning, nog niet kan worden begroot. De omvang van de schade kan pas begroot worden op het moment dat sprake is van een geofysisch voldoende stabiele toestand. Dit laat onverlet dat de rechter de mogelijkheid heeft om in zaken als de onderhavige aan de benadeelde een voorschot toe te kennen, indien dit gelet op de omstandigheden van het geval in de rede ligt, waarvan sprake is als voldoende aannemelijk is dat door de benadeelde uiteindelijk schade zal worden geleden.".
Gelet op deze beantwoording moet worden vastgesteld dat de door [eisers] onder III. gevorderde verklaring voor recht - thans - niet kan worden gegeven. [eisers] heeft overigens ter comparitie, toen inmiddels genoemd arrest gewezen was, ook niet anders bepleit.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 1 juli 2020 met het onder 4.6. weergegeven doel;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken en in het openbaar uitgesproken op
15 april 2020. [1]

Voetnoten

1.type: