Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[eiser 1.] ,
[eiser 2.],
1.De procedure
2.De feiten
(indirect) gevolg is van de gaswinning door NAM en heeft op 15 oktober 2015 een schademelding bij NAM gedaan.
Inleiding
- Scheuren in voegen;
- Scheuren in gevelstenen;
- Scheuren in gevel stucwerk;
- Scheuren in tegels;
- Scheuren in binnenwanden;
- Verzakkingen van gevels, kolommen, vloeren ed. door zetting van de grond.
binnen acht weken na dagtekeningde onderhavige schades te beoordelen". Shell (NAM) heeft in reactie hierop aangegeven geen bijzondere betekenis aan het rapport van [deskundige X] toe te kennen.
3.Het geschil
4.De beoordeling
naar haar aard redelijkerwijs het gevolg zou kunnen zijnvan die gaswinning. Met andere woorden, of de schade lijkt op fysieke schade die door gaswinning in het Groningenveld veroorzaakt kan worden. Een andere opvatting zou leiden tot het door de wetgever niet gewenste gevolg dat, wanneer NAM er voorafgaand aan de beslissing over de toepasselijkheid van het bewijsvermoeden in slaagt om twijfels te zaaien over het causaal verband tussen schade en gaswinning, niet aan het bewijsvermoeden wordt toegekomen, zodat het bewijsrisico voor dat verband bij de benadeelde partij komt te liggen. Dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever geweest. In dit verband wijst de rechtbank op de toelichting die de minister aan de Tweede Kamer heeft gegeven bij de Novelle Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen, inhoudende: “Nu de fysieke schade aan gebouwen en werken die gemeld wordt in Groningen in het merendeel van de gevallen ook daadwerkelijk het gevolg is van bodembeweging door gaswinning, kan worden vermoed dat ook de overige gevallen, naar hun aard schade als gevolg van bodembeweging zouden kunnen zijn, aan bodembeweging door gaswinning kunnen worden toegeschreven. Gelet hierop, en op de wens van de Tweede Kamer om voor het aardbevingsgebied in Groningen benadeelden te hulp te komen bij hun bewijsvoering, wordt met de novelle een wettelijk bewijs vermoeden opgenomen in artikel 177a van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ” (Kamerstukken I 2016/17,34041, nr. E). Bovendien is de door NAM verdedigde opvatting slecht verenigbaar met de hoogte waarop de Hoge Raad de lat heeft gelegd voor de weerlegging van het bewijsvermoeden, te weten dat de exploitant dient te bewijzen - waaronder is begrepen voldoende aannemelijk te maken - dat de schade niet is veroorzaakt door gaswinning.
7a. Kan waardedaling van een woning als gevolg van het risico op aardbevingen als gevolg van gaswinning aangemerkt worden als schade waarvoor de exploitant aansprakelijk is, ook als de schade zich nog niet heeft gemanifesteerd bij verkoop van die woning en, zo ja, wat is de peildatum voor de, begroting voor dergelijke schade?".
Prejudiciële vraag 7a wordt aldus beantwoord dat de omvang van de verplichting van de exploitant om de schade te vergoeden die bestaat in waardevermindering van een woning die het gevolg is van het risico van toekomstige bodembeweging boven het Groningenveld zoals potentiële kopers dat zien en die zich nog niet heeft gemanifesteerd bij (serieuze poging tot) verkoop van de woning, nog niet kan worden begroot. De omvang van de schade kan pas begroot worden op het moment dat sprake is van een geofysisch voldoende stabiele toestand. Dit laat onverlet dat de rechter de mogelijkheid heeft om in zaken als de onderhavige aan de benadeelde een voorschot toe te kennen, indien dit gelet op de omstandigheden van het geval in de rede ligt, waarvan sprake is als voldoende aannemelijk is dat door de benadeelde uiteindelijk schade zal worden geleden.".