ECLI:NL:RBNNE:2020:1862

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
C/18/195182 / FA RK 19-2852
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijdrage in kosten van levensonderhoud en studie door ouders van jongmeerderjarige

In deze zaak verzoekt een jongmeerderjarige haar ouders hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud en studie. De ouders zijn samenwonend, maar niet gehuwd. De rechtbank overweegt dat er in de wet geen verplichting is opgenomen voor ouders om bij te dragen in het levensonderhoud van een partner met wie men samenwoont zonder huwelijk of geregistreerd partnerschap. Het verzoek van de jongmeerderjarige ten aanzien van de moeder wordt afgewezen, omdat zij geen draagkracht heeft. De rechtbank oordeelt echter dat de vader in staat is de verzochte bijdrage van € 182,34 per maand te betalen. De jongmeerderjarige heeft haar verzoek ingediend op 1 november 2019, en de rechtbank stelt de ingangsdatum van de bijdrage vast op deze datum, met terugwerkende kracht tot 1 mei 2019. De rechtbank baseert haar beslissing op de wettelijke verplichtingen van ouders om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van hun kinderen tot de leeftijd van 21 jaar. De moeder heeft gezondheidsproblemen en kan geen inkomen genereren, terwijl de vader een netto besteedbaar inkomen heeft waaruit hij de bijdrage kan betalen. De rechtbank wijst het verzoek van de jongmeerderjarige ten aanzien van de moeder af, maar kent de bijdrage toe aan de jongmeerderjarige door de vader.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/195182 / FA RK 19-2852
beschikking van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2020
inzake
[jongmeerderjarige],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de jongmeerderjarige,
advocaat mr. Y.M. Prins, kantoorhoudende te Groningen,
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de moeder,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vader,
tezamen te noemen de ouders,
advocaat mr. B. Hiemstra, kantoorhoudende te Dokkum,

1.De procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift van de jongmeerderjarige, ontvangen op 1 november 2019;
- het verweerschrift van de ouders, ontvangen op 30 december 2019;
- de brief met bijlagen van de jongmeerderjarige, ontvangen op 14 februari 2020;
- het F9-formulier met bijlagen van de ouders, ontvangen op 14 februari 2020;
- het F9-formulier met bijlagen van de ouders, ontvangen op 26 februari 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Verschenen zijn de jongmeerderjarige en haar advocaat en de vader en zijn advocaat. De moeder is met bericht van verhindering niet verschenen. Op deze zitting heeft de advocaat van de jongmeerderjarige een pleitnota overgelegd.
2. De feiten
2.1.
[jongmeerderjarige] is op [geboortedatum] 2001 geboren uit de relatie van de ouders. Zij is sinds [geboortedatum] 2019 (jong)meerderjarig.
2.2.
De ouders zijn samenwonend, maar niet gehuwd.

3.Het verzoek van de jongmeerderjarige

3.1.
De jongmeerderjarige verzoekt om de ouders hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud en studie met een bedrag van € 182,34.
3.2.
De jongmeerderjarige kon het verzoek pas indienen toen zij meerderjarige was, maar zij verzoekt vaststelling van de bijdrage vanaf 1 mei 2019, dus met terugwerkende kracht. Immers de ouders waren op grond van artikel 1:392 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden tot het verstrekken van levensonderhoud aan haar, als hun kind, en deze verplichting geldt op grond van artikel 1:395a BW tot een kind de leeftijd van een en twintig jaar heeft bereikt. De ouders zijn op 1 mei 2019 ten onrechte gestopt met het bijdragen in haar levensonderhoud.
3.3.
De jongmeerderjarige heeft na het vertrek van haar ouders naar [eiland] in verband met haar studie tijdelijk bij haar opa gewoond, zoals met haar ouders was afgesproken. Zij is vanaf mei 2019 met medeweten van de ouders bij de ouders van haar vriend gaan wonen. Zij is tot mei 2019 door haar opa onderhouden maar nadien door de ouders van haar vriend. Zij heeft vanaf mei 2019 haar ouders nogmaals gevraagd om een bijdrage te leveren in de kosten van haar levensonderhoud. Dit is nooit gebeurd.
3.4.
De behoefte van de jongmeerderjarige bedraagt, uitgaande van de DUO-norm voor een uitwonende MBO-student, € 822,01. Zij ontvangt een basisbeurs van € 273,17 en een aanvullende beurs van € 366,50. Na aftrek van deze inkomsten resteert een behoeftigheid van € 182,34 per maand. Ter zitting is nog aangevoerd dat de jongmeerderjarige sinds 1 januari 2020 geen aanvullende beurs meer ontvangt. DUO heeft haar meegedeeld dat haar ouders geen belastingaangifte hebben gedaan zodat niet kan worden beoordeeld of zij recht heeft op een aanvullende beurs. De jongmeerderjarige loopt stage voor haar studie, maar de vergoeding die zij daarvoor ontvangt wordt aan de reiskosten besteed. Zij heeft geen bijbaan meer. Met de inkomsten uit een eerdere bijbaan heeft zij een auto aangeschaft die zij gebruikt om op haar stageplaats te komen. Ook heeft zij kosten voor een bril en lenzen, die niet in de norm van DUO zijn opgenomen.

4.Het verweer van de ouders

4.1.
De ouders verzoeken het door de jongmeerderjarige bij inleidend verzoekschrift verzochte af te wijzen.
4.2.
De ouders baseren de behoefte van de jongmeerderjarige evenals de jongmeerderjarige op de DUO-norm voor een uitwonende student, maar betwisten de behoeftigheid. De jongmeerderjarige zal in verband met haar studie stage lopen en daarvoor een vergoeding ontvangen. Ook kan zij via een baan inkomsten genereren die zij voor haar levensonderhoud kan aanwenden.
4.3.
De moeder heeft gezondheidsklachten en werkt sinds 2018 niet meer vanwege een burn-out. Zij heeft geen inkomen en dus geen draagkracht. Ter onderbouwing hiervan heeft zij een verwijsbrief van de huisarts naar GGz overgelegd.
4.4.
Het inkomen van de vader bedraagt € 2.411,- bruto per maand, met daarbij 8% vakantietoeslag en een deeltijd vakantietoeslag. Na aftrek van premies en rekening houdend met de heffingskortingen bedraagt het besteedbaar inkomen € 2.106,- per maand. De ouders houden rekening met de bijstandsnorm voor samenwonenden omdat er sprake is van samenwoning en zij samen moeten leven van het inkomen van de man. De ouders houden rekening met forfaitaire woonlasten van 30%. Daarnaast zijn er verschillende andere lasten. De kwestie heeft grote impact op de ouders en zij gaan beiden naar de GGz voor behandeling. De daarvoor te maken reiskosten - steeds van [eiland] naar het vasteland - zijn hoog en worden niet vergoed. Ook is er sprake van hoge kosten voor de accountant vanwege de afwikkeling van het eigen bedrijf dat de man samen met zijn broer had, voordat de ouders naar [eiland] verhuisden. Er is beslag gelegd op de koopwoning van de ouders.
Er is geen draagkracht om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige.
4.5.
In het geval de rechtbank oordeelt dat de ouders wel moeten bijdragen voeren zij verweer tegen de verzochte ingangsdatum. Toen de ouders vertrokken naar [eiland] is overlegd dat de jongmeerderjarige bij opa ging wonen. De ouders zouden dan nog steeds de kinderbijslag ontvangen. Echter een maand voordat de jongmeerderjarige 18 jaar zou worden is zij bij haar vriend en zijn ouders gaan wonen. Dit had tot gevolg dat de ouders geen kinderbijslag meer ontvingen, omdat hun dochter niet meer bij hen inwoonde. Zij betwisten dat de jongmeerderjarige hen in mei 2019 heeft verzocht financieel bij te dragen.

5.De beoordeling

5.1.
Nu het hier om een bijdrage voor een jongmeerderjarige betreft, gaat de rechtbank uit van het systeem voor de berekening van kinderalimentatie zoals aanbevolen in het Rapport Alimentatienormen.
5.2.
De rechtbank ziet in hetgeen door de jongmeerderjarige is aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de ingangsdatum die in zaken als de onderhavige doorgaans wordt gehanteerd, namelijk de datum van indiening van het verzoek. Het verzoek is bij de rechtbank ingediend op 1 november 2019. Dat betekent dat de tabellen en tarieven van 2019 worden gehanteerd.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de bepaling van de behoefte aansluiting gezocht moet worden bij de DUO-norm voor een uitwonende MBO-student, aangezien de jongmeerderjarige studeert. De behoefte bedraagt € 822,01. De jongmeerderjarige berekent haar behoeftigheid na aftrek van haar inkomsten op een bedrag van € 182,34 per maand. De rechtbank acht het, ondanks hetgeen door de ouders hierover is aangevoerd, aannemelijk dat de jongmeerderjarige de extra inkomsten uit stagevergoeding en een eerdere bijbaan heeft moeten en moet aanwenden om extra lasten als aanschaf van een auto en reiskosten in verband met haar stage te kunnen betalen. De rechtbank gaat daarom uit van de door de jongmeerderjarige berekende behoeftigheid.
5.4.
Op grond van artikel 1:395a BW zijn ouders verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van een en twintig jaren niet hebben bereikt en volgens artikel 1:400 BW gaat de verplichting ten aanzien van kinderen altijd voor op andere onderhoudsverplichtingen.
Vaststaat dat de ouders niet zijn gehuwd. In de wet is geen verplichting opgenomen om bij te dragen in het levensonderhoud van een partner met wie men samenwoont zonder te zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap te zijn aangegaan. Dat betekent dat de ouders bij de berekening van hun draagkracht ieder als alleenstaande worden beschouwd en dat de draagkracht - zo die aanwezig is - als eerste dient te worden aangewend ten behoeve van de jongmeerderjarige.
5.5.
De jongmeerderjarige heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat de moeder niet in staat is om inkomsten te verwerven. De moeder beroept zich op de overgelegde verwijsbrief voor basiszorg GGz van 26 februari 2020 van de huisarts, terwijl de jongmeerderjarige slechts in algemene bewoordingen stelt dat de moeder verdiencapaciteit heeft. De rechtbank is van oordeel dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is inkomsten te verwerven. Zij heeft daarmee geen draagkracht om in de behoefte van de jongmeerderjarige te voorzien. Het verzoek ten aanzien van de moeder zal daarom worden afgewezen.
5.6.
Ten aanzien van de draagkracht van de vader overweegt de rechtbank als volgt. Zoals hierboven overwogen wordt het berekeningssysteem van kinderalimentatie gehanteerd. Dit betekent dat geen rekening wordt gehouden met extra lasten die niet in de forfaitaire lasten zijn opgenomen, tenzij een beroep op de aanvaardbaarheidstoets wordt gedaan en gehonoreerd. Nu dat beroep niet is gedaan, en deze lasten bovendien worden betwist, laat de rechtbank deze buiten beschouwing.
5.7.
Het is niet betwist dat de vader een netto besteedbaar inkomen (NBI) heeft van
€ 2.106,- per maand. De draagkracht van de vader wordt berekend aan de hand van de formule 70% [NBI – (0,3 x NBI + 950)] en bedraagt dus 70% [2106 - (0,3 x 2106 + 950)] = € 367,- (afgerond). Gelet op de berekende draagkracht is de vader in staat de verzochte bijdrage te betalen. De rechtbank zal deze dan ook vaststellen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
veroordeelt [de vader] tot betaling aan de jongmeerderjarige [jongmeerderjarige] van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten bedrage van € 182,34 per maand met ingang van 1 november 2019, voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken bij vooruitbetaling te voldoen;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Groningen door mr. F. Brekelmans, lid van de kamer, en uitgesproken door mr. Th.A. Wiersma ter openbare terechtzitting op 31 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: ah