ECLI:NL:RBNNE:2020:1827

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
18/830039-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verboden wapenbezit, vrijspraak voor aanwezigheid van verdovende middelen en vals geld

Op 7 mei 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verboden wapenbezit, het aanwezig hebben van verdovende middelen en het in bezit hebben van vals geld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en een airsoftwapen, maar sprak hem vrij van de beschuldigingen met betrekking tot de verdovende middelen en het vals geld. De zaak kwam voort uit een politie-inval op 24 januari 2020, waarbij de verdachte in zijn woning twee wapens aantrof in een rolkoffer. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanwezigheid van amfetamine en cocaïne, en dat de verdachte niet het oogmerk had om het valse geld in het verkeer te brengen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van één maand, die voorwaardelijk werd opgelegd, en verlengde de proeftijd van een eerdere veroordeling. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte en zijn pogingen om zijn leven een positieve wending te geven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830039-20
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/930263-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 mei 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te P.I. Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 april 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Harlingen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 januari 2020 te Muntendam, in de gemeente Midden-Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Rohm RG 88 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 24 januari 2020 te Muntendam, in de gemeente Midden-Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, te weten een airsoftwapen/gaspistool (merk Glock 18c) voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 24 januari 2020 te Muntendam, in de gemeente Midden-Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine (te weten 25,69 gram en/of 1,02 gram) en/of cocaïne (te weten 2,56 gram), zijnde amfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op of omstreeks 24 januari 2020 te Muntendam, in de gemeente Midden-Groningen, opzettelijk een of meer bankbiljetten van 20,- euro waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2, 3 en 4 met uitzondering van de 25,69 gram en 1,02 gram amfetamine zoals verwoord in het onder 3 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
Met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt het wettig en overtuigend bewijs gevormd doordat verdachte beschikkingsmacht had over de wapens. Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde wordt het wettig en overtuigend bewijs gevormd door de indicatieve test, uitgevoerd door de politie, waaruit bleek dat de gevonden substantie positief testte voor cocaïne, in combinatie met de bekennende verklaring van verdachte. Voor feit 4 geldt dat verdachte wist dat het geld vals was en het heeft gehouden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde geen sprake is van het voorhanden hebben van de wapens. Verdachte wist pas op het moment dat de politie aan de deur stond dat de rolkoffer met wapens in zijn woning stond. Deze rolkoffer behoorde toe aan medeverdachte. Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde 2,56 gram cocaïne wist verdachte niet of dit cocaïne betrof omdat hij het zelf nog niet had gebruikt. Ten aanzien van feit 4 geldt dat verdachte geen oogmerk had om het valse geld zelf in het verkeer te brengen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 3
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er voor het onder 3 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van 25,69 gram en 1,02 gram amfetamine onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. De rechtbank is voorts van oordeel dat er ook voor het onder 3 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van 2,56 gram cocaïne onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Verdachte zal daarom voor feit 3 worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Onder verdachte is een stof in beslaggenomen. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat hij deze stof gekregen had van iemand waarvan hij nog geld tegoed had. Hij ging er van uit dat het cocaïne was maar dat weet hij niet zeker, omdat hij de stof nog niet heeft gebruikt. De inbeslaggenomen stof is positief getest ten aanzien van cocaïne in een door de politie uitgevoerde indicatieve test. De resultaten van een dergelijke test kunnen als bewijs worden gebezigd, maar het bewijs dat de stof inderdaad cocaïne betreft, kan niet enkel op een indicatieve test worden gebaseerd. In het dossier bevindt zich geen rapport van het Nederlands Forensisch Instituut. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook de verklaring van verdachte niet als bewijs dienen, nu verdachte niets heeft verklaard over de werking van de stof.
Vrijspraak feit 4
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat er voor het onder 4 ten laste gelegde onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Verdachte zal daarom eveneens voor dit feit worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat dat de onder hem in beslaggenomen bankbiljetten vals waren. Verdachte heeft ter zitting verder verklaard dat hij niet van plan was het geld uit te geven maar het heeft bewaard om degene van wie het geld afkomstig was te confronteren met het valse geld. Dit strookt met de plaats waar de biljetten zijn aangetroffen, namelijk in een etui in de kamer van verdachte. Hoewel verdachte dus bekend was met de valsheid van de biljetten, kan uit geen van de bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte ook het oogmerk had om deze valse bankbiljetten als echt uit te geven of te doen uitgeven.
Bewezenverklaring feiten 1 en 2
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 23 april 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik woon zelfstandig in het [verblijfsplaats]. [naam 1] is op een bepaald moment door haar vriend het huis uitgezet. Ze is toen bij mij komen wonen. Zij nam toen ook haar spullen mee, waaronder een koffer. Ik wist dat die wapens daar in zaten. Het klopt dat ik één van die wapens een keer meegenomen heb. Het is inderdaad zo dat ik bij de inval van de politie op 24 januari 2020 meteen naar die koffer wees.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 januari 2020, opgenomen op p. 60 van dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020019976, inhoudende als verklaring van verdachte [naam 1]:
V: Wat is er anders gegaan dan?
A: Ik heb verklaard dat de gevonden wapens niet van mij waren maar ze zijn wel van mij.
V: [verdachte] kon ons de tas aanwijzen met daarin de wapens, wist hij wel dat de wapens in de
rolkoffer lagen?
A: Ja dat wist [verdachte] wel.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 24 januari 2020, opgenomen op p. 21 van voornoemd dossier inhoudende als relaas van verbalisant:
Er was bij ons verbalisanten informatie binnengekomen dat verdachte [verdachte] een vuurwapen had. Aan verdachte werd de uitlevering gevorderd van dit vuurwapen. In de woonkamer pakte verdachte een rolkoffer uit een stellingkast. Wij zagen dat in de rolkoffer twee vuurwapens lagen.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 24 januari 2020, opgenomen op p. 10 van voornoemd dossier, inhoudende:
Plaats: [straatnaam], [woonplaats], binnen de gemeente Midden-Groningen.
Datum en tijd: 24 januari 2020 te 11:00 uur.
Omstandigheden: Vuurwapens in de woning aangetroffen.
Goednummer: PL0100-2020019976-1231322
Categorie omschrijving: Wapens/munitie/springstof
Merk/type: Rohm 9 mm P.A.K.
Kleur: Zilverkleurig
Goednummer: PL0100-2020019976-1231328
Categorie omschrijving: Wapens/munitie/springstof
Merk/type: Pistool
Wapennummer: 13F03225
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 13 februari 2020, opgenomen op p. 74 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op vrijdag 24 januari 2020 te 11:00 uur zijn goederen inbeslaggenomen. Na onderzoek van deze goederen is het volgende naar voren gekomen:
Wapenomschrijving 1:
Goednummer: PL0100-2020019976-1231322
Object: Vuurwapen (gaspistool)
Merk/type: Rohm, RG 88
Kleur: Zilverkleurig
Dit gaspistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie.
Wapenomschrijving 2:
Goednummer: PL0100-2020019976-1231328
Object: Airsoft apparaat (Naboot Vuurwapn)
Merk/type: Onbekend, Glock 18C
Kleur: Zwart
Het voorwerp is een kunststof, elektrisch aangedreven airsoft pistool. Het is een nabootsing van een pistool dat voor wat betreft vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoond met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Glock, model 18C. Dit voorwerp is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie I onder 7 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Bij de politie is op 21 januari 2020 via het Team Criminele Inlichtingen als betrouwbaar aangemerkte informatie binnengekomen, inhoudende dat verdachte in het bezit is van een vuurwapen. Naar aanleiding van deze informatie is de politie op 24 januari 2020 bij de woning van verdachte geweest. Toen de politie bij de woning aan verdachte de uitlevering van een vuurwapen vorderde, wees verdachte naar een rolkoffer in zijn woning en pakte deze koffer uit een stellingkast. In die rolkoffer zijn vervolgens twee (vuur)wapens gevonden. Verdachte heeft verklaard dat hij wel wist dat er wapens in de door hem aangewezen rolkoffer zaten en heeft ook aangegeven dat hij één van de wapens eenmaal heeft meegenomen. Verdachte heeft ter zitting verder verklaard dat hij op enig moment de rolkoffer – die oorspronkelijk door medeverdachte [naam 1] naar zijn kamer was verhuisd – niet meer in zijn woning wilde hebben en heeft weggebracht. Pas toen de politie op 24 januari 2020 aan de deur verscheen besefte hij dat de rolkoffer weer in zijn woning stond. Deze verklaring is echter in strijd met hetgeen blijkt uit het proces-verbaal van aanhouding. Hierin staat beschreven dat verdachte meteen nadat door de politie de uitlevering van een vuurwapen werd gevorderd, de rolkoffer met wapens uit een stellingkast in zijn woning pakte. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte zich niet pas op dat moment realiseerde dat de rolkoffer in zijn kamer stond en er ook geen twijfel over had dat in die rolkoffer wapens zaten, met andere woorden dat hij zich er ten volle van bewust was dat er wapens in zijn kamer lagen. Hieruit volgt dat verdachte de wapens in kwestie voorhanden heeft gehad.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 januari 2020 te Muntendam, in de gemeente Midden-Groningen tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Rohm RG 88 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 24 januari 2020 te Muntendam, in de gemeente Midden-Groningen tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, te weten een airsoftwapen/gaspistool (merk Glock 18c) voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III in vereniging;
2. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie in vereniging.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – indien de rechtbank tot een veroordeling komt – subsidiair aangevoerd dat aan verdachte een geldboete zou moeten worden opgelegd, dan wel een geheel voorwaardelijke sanctie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het voortgangsrapport van de reclassering van 5 februari 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en een airsoftwapen/gaspistool lijkend op een echt vuurwapen. Daarbij heeft verdachte verklaard dat hij één van deze wapens ook eenmaal heeft meegenomen in zijn jaszak. Dit baart de rechtbank zorgen. Het voorhanden hebben van vuurwapens of wapens die op een echt vuurwapen lijken verhoogt het risico op (levens)bedreigende geweldsdelicten en veroorzaken ook een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. Alleen al het tonen van een vuurwapen leidt tot grote angst bij degenen die ermee worden geconfronteerd. Het bezit van dergelijke wapens is vanwege de daaraan verbonden gevaarzetting een misdrijf waarop stevige straffen zijn gesteld.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 april 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Vanwege de voormelde ernst van de bewezen verklaarde delicten is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd. De rechtbank komt tot een hogere gevangenisstraf dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank zal deze straf echter geheel voorwaardelijk opleggen. De rechtbank is er door de (uitvoerige) toelichting van verdachte van overtuigd geraakt dat hij serieus probeert om zijn leven een positieve wending te geven, zij het met het nodige vallen en opstaan, hetgeen ook bevestigd wordt door het laatste voortgangsverslag van de reclassering dat is opgemaakt in het kader van de voorwaardelijke veroordeling die verdachte de vorige keer is opgelegd. Daar komt bij dat verdachte in verband met de onderhavige feiten al geruime tijd in detentie heeft doorgebracht op grond van een voorlopige tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf. Verdere detentie acht de rechtbank uit maatschappelijk oogpunt weinig zinvol; om verdachte op het rechte pad te houden lijkt het veeleer aangewezen om hem verder te laten begeleiden en behandelen onder toezicht van de reclassering. De rechtbank zal daar hieronder nog nader op ingaan, in het kader van de bespreking van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerdere voorwaardelijke straf waaraan een dergelijk toezicht reeds was verbonden.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 27 maart 2018 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Groningen is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 11 april 2018. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 6 april 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De raadsman heeft primair afwijzing van de vordering bepleit, subsidiair tot een gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelijk aan de tot nog toe ondergane voorlopige tenuitvoerlegging met het verlengen van de proeftijd met één jaar.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten zoals ten laste gelegd onder 1 en 2 heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Zoals hierboven al overwogen, is de rechtbank van oordeel dat een detentie van langere duur niet zinvol is en niet zal bijdragen aan het doel om verdachte op het rechte pad te houden. De rechtbank zal om die reden slechts een gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelasten, te weten 4 maanden gevangenisstraf. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij bij de opbouw van zijn leven buiten de gevangenis de reclassering nodig heeft en hij ook een goed contact had opgebouwd. De rechtbank zal verdachte door slechts een gedeeltelijke tenuitvoerlegging te gelasten de kans geven om hetgeen hij met de reclassering aan het opbouwen was weer op te pakken en verder uit te bouwen.
De rechtbank zal voorts de vrijheidsbeneming die verdachte heeft ondergaan uit hoofde van artikel 6:3:15 van het Wetboek van Strafvordering geheel in mindering brengen op de tenuitvoerlegging van die straf.
Nu de 24-uursopname voor verdachte niet langer aan de orde is en omdat hij in het kader van zijn revalidatie van een hernia in de buurt van zijn familie, die in Leeuwarden woont, moet verblijven, zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden ten aanzien van het locatieverbod en het verblijf in de 24-uursopvang laten vervallen. Voorts zal de rechtbank als aanvullende voorwaarde stellen dat verdachte de reclassering op de hoogte moet brengen van zijn verblijfplaats en wijzigingen hierin dient te overleggen.
De rechtbank zal de proeftijd verlengen met de duur van één jaar.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 en 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar
feit;
2. dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel
14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken
daaronder begrepen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/930263-17:
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 27 maart 2018, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Verlengt de in het vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 27 maart 2018 vastgestelde proeftijd met één jaar.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. veroordeelde meldt zich na uitnodiging bij de Reclassering Nederland op de door haar
aangegeven tijd en plaats en op een locatie nader te bepalen, afhankelijk waar
veroordeelde zich gaat vestigen. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo
frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde zal zich houden aan
aanwijzingen van de reclassering;
2. veroordeelde laat zich aansluitend aan zijn detentie behandelen voor zijn agressieregulatie
en impulscontrole bij een instelling voor (ambulante) forensische psychiatrie zulks ter
beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die
hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen
worden gegeven. De naam van de instelling voor forensische zorg is nog niet bekend. Dit
wordt geconcretiseerd als bekend is waar veroordeelde kan gaan wonen.
3. veroordeelde onthoudt zich gedurende de proeftijd van het gebruik van drugs/alcohol en
verplicht zich ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan
bloedonderzoek of urineonderzoek, indien de reclassering dit nodig acht. Veroordeelde
laat zich behandelen voor zijn middelengebruik bij een instelling voor (forensische)
verslavingszorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich
houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de
instelling/behandelaar zullen worden gegeven. De naam van de instelling voor
(forensische) verslavingszorg is nog niet bekend. Dit wordt geconcretiseerd als bekend is
waar de veroordeelde kan gaan wonen.
4. veroordeelde zal gedurende de proeftijd van op geen enkele wijze -direct of indirect-
contact opnemen, zoeken of hebben met [naam 2], geboren op [geboortedatum]
1990, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
5. veroordeelde zal de reclassering op de hoogte brengen van zijn feitelijke verblijfplaats en
zal de reclassering van die feitelijke verblijfplaats op de hoogte blijven houden, ook als
deze wijzigt. Veroordeelde zal zijn verblijfplaats niet wijzigen zonder toestemming van de
reclassering.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. S. Timmermans en mr. N. Gerlsma, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 mei 2020.