1.5.Op 31 juli 2018 heeft de gemeente de omgevingsvergunning aan eiser verleend. Verweerder heeft eiser op diezelfde dag een aanslag bouwleges opgelegd van € 3.614,50. Deze leges bestaan uit de volgende onderdelen: € 2.268 aan leges bouw, € 1.134 aan leges legalisatie en € 212,50 aan leges welstand.
2. In geschil is of de leges bouw zijn vastgesteld aan de hand van het juiste bedrag aan bouwkosten en of aan eiser terecht leges legalisatie zijn opgelegd.
3. Met betrekking tot de leges bouw stelt eiser dat in de geraamde bouwkosten ten onrechte de advies-, architect- en verzekeringskosten van in totaal € 6.050 exclusief btw zijn meegenomen. Op grond van de norm NEN 2631, die leidend is bij het vaststellen van de bouwkosten op grond van de bouwregelgeving, maken deze posten geen onderdeel uit van bouwkosten en dienen deze posten om die reden in mindering te worden gebracht op de geraamde bouwkosten.
4. Verweerder voert - samengevat - aan dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde bouwkosten niet juist zouden zijn. Een specificatie met onderbouwing ontbreekt. De leges dienen dan ook te worden geheven over het in de aanvraag vermelde bedrag van € 80.000, aldus verweerder.
5. De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. Tussen partijen is niet in geschil dat de bouwkosten geraamd mogen worden conform NEN 2631. Deze norm geeft de begripsomschrijvingen en de indeling van investeringskosten van gebouwen (artikel 1 van NEN 2631). De investeringskosten van een gebouw omvatten grondkosten, bouwkosten, inrichtingskosten en bijkomende kosten (artikel 3 van NEN 2631). Bouwkosten worden gedefinieerd als zijnde de kosten die voortvloeien uit aangegane verplichtingen ten behoeve van de realisering van een bouwproject tot en met de oplevering van het gebouw of gebouw, dan wel ten behoeve van verbouwingen (artikel 3.2 van NEN 2631). Bijkomende kosten hebben betrekking op grondkosten, bouwkosten en inrichtingskosten (artikel 3.4 van NEN 2631). Wat bijkomende kosten zijn en op welke kosten zij betrekking hebben, blijkt uit tabel 2 van NEN 2631 waarnaar artikel 3.4 verwijst. In die tabel worden advies-, architect- en verzekeringskosten als bijkomende kosten aangeduid die betrekking kunnen hebben op bouwkosten. Op grond van NEN 2631 vallen advies-, architect- en verzekeringskosten dus wel degelijk onder bouwkosten.
6. De eerste beroepsgrond van eiser slaagt niet.
7. Met betrekking tot de leges legalisatie stelt eiser zich op het standpunt dat het bouwen zonder vergunning hem niet kan worden aangerekend. De bouwwerkzaamheden aan de woning waren namelijk al aangevangen voordat hij eigenaar was van de woning. Nadat eiser eigenaar werd van de woning heeft hij de vereiste omgevingsvergunning aangevraagd. Volgens eiser is het hem dan ook niet aan te rekenen dat al voor de aanvraag van de benodigde omgevingsvergunning met de bouw was begonnen.
8. Verweerder voert aan dat in de Verordening op de heffing en invordering van leges 2018 van de gemeente Pekela (hierna: de Verordening) en de daarbij behorende tarieventabel (hierna: Tarieventabel) is bepaald dat de bouwleges met 50% worden verhoogd indien de aanvraag is ingediend na aanvang of gereedkomen van de bouwactiviteit. Volgens verweerder wordt daarbij geen onderscheid gemaakt of de aanvrager van de omgevingsvergunning kennis had van, dan wel eigenaar was ten tijde van het oprichten van het illegale bouwwerk. Het was aan eiser om zich ten tijde van de koop van de woning ervan te vergewissen dat bouwwerkzaamheden waren verricht zonder dat daarvoor de benodigde omgevingsvergunning was verkregen, aldus verweerder.
9. De rechtbank stelt vast dat artikel 3 van de Verordening de aanvrager van de dienst als belastingplichtige aanmerkt. In dit geval betreft de dienst het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (artikel 2.3 en 2.3.1.1. van de Tarieventabel). In artikel 2.3.1.5 van de Tarieventabel is bepaald dat de leges worden verhoogd met 50% als de aanvraag wordt ingediend na aanvraag (de rechtbank leest: aanvang) of gereedkomen van de bouwactiviteit, tenzij de extra kosten van de legalisering redelijkerwijs niet ten laste van de aanvrager kunnen worden gebracht. Nu eiser de aanvrager is van de omgevingsvergunning en de bouwwerkzaamheden op moment van aanvraag waren aangevangen, is het uitgangspunt dat verweerder de bij eiser te heffen bouwleges met 50% mag verhogen. De rechtbank wijst er daarbij op dat de tekst van de Tarieventabel geen uitzondering maakt voor de situatie waarin de aanvrager van de omgevingsvergunning een andere persoon is dan degene die met de bouwactiviteit is aangevangen of voor de situatie waarin de aanvrager van de omgevingsvergunning ten tijde van de aanvang van de bouwactiviteit nog geen eigenaar was van de onroerende zaak.
10. Voor zover eiser betoogt dat de extra kosten van de legalisering redelijkerwijs niet ten laste van hem kunnen worden gebracht, volgt de rechtbank eiser hierin niet. Eiser wist met de ontvangst van de brief van 9 oktober 2017 van de gemeente (zie 1.2.) dat de bouwwerkzaamheden aan de woning werden verricht zonder dat daartoe de benodigde omgevingsvergunning was verleend. Eiser is op 2 februari 2018 eigenaar geworden van de woning. Op dat moment was de omgevingsvergunning nog niet aangevraagd (en dus ook niet verleend). Onder deze omstandigheden mocht verweerder ervan uit gaan dat eiser het ontbreken van een omgevingsvergunning en de eventuele (financiële) gevolgen hiervan met de koop van de woning heeft aanvaard, althans dat deze voor zijn rekening en risico komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de enkele omstandigheid dat eiser op moment van het aanvangen van de bouwwerkzaamheden nog geen eigenaar was van de woning, niet de conclusie hoeven te verbinden dat de extra kosten redelijkerwijs niet ten laste van eiser konden worden gebracht. Dit betekent dat verweerder de bouwleges met 50% mocht verhogen en dat ook de tweede beroepsgrond niet slaagt.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 20 april 2020 gedaan door mr. G. Kattenberg, rechter, in aanwezigheid van R.H. Wolfslag, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd te ondertekenen
w.g. rechter