ECLI:NL:RBNNE:2020:1529

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
165589
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging zorgregeling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 25 maart 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de zorgregeling van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de voorlopige omgangsregeling, vastgesteld op 29 november 2019, te wijzigen. De GI verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen naar de vader, waarbij [de minderjarige] bij de vader zou wonen en om de veertien dagen een weekend bij de moeder zou verblijven. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en de minderjarige is apart gehoord. De ouders hebben beiden hun standpunten naar voren gebracht, evenals de GI en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). De kinderrechter heeft vastgesteld dat de huidige 7-om-7-regeling niet meer houdbaar is en dat [de minderjarige] bij de vader moet wonen om verdere onrust te voorkomen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot uiterlijk 24 maart 2021. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI de situatie bij de vader moet monitoren en dat er gewerkt moet worden aan het herstel van het contact tussen [de minderjarige] en de moeder. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaakgegevens : C/17/165589 / FJ RK 19-176
datum uitspraak: 25 maart 2020

beschikking wijzigen zorg/omgangsregeling

machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,hierna te noemen de GI (gecertificeerde instelling),
gevestigd te Groningen.
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt voorts als belanghebbenden aan:

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] ,

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] .

Het (verdere) procesverloop

Bij beschikking van 29 november 2019, die als hier herhaald en ingelast dient te worden
beschouwd, heeft de kinderrechter een voorlopige zorgregeling gehandhaafd waarbij [de minderjarige] de
oneven weken bij de moeder verblijft en de even weken bij de vader; van vrijdag 18.00 uur
tot vrijdag 18.00 uur.
De kinderrechter heeft de beslissing voor het overige aangehouden, teneinde de resultaten van de individuele hulpverlening voor [de minderjarige] af te wachten.
Na 29 november 2019 heeft de kinderrechter kennisgenomen van:
- de brief van [de minderjarige] , ingekomen bij de griffie op 21 februari 2020,
- de brief van de GI van 4 maart 2020, ingekomen bij de griffie op 4 maart 2020,
- de brief met bijlagen van mr. R.A. Schütz van 11 maart 2020, ingekomen bij de griffie op 11 maart 2020.
Op 12 maart 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord is:
- de minderjarige [de minderjarige] , die apart is gehoord,
- de moeder, bijgestaan door mr. R.A. Schütz,
- de vader, bijgestaan door mr. H. Siesling-Vellinga,
- [naam 1] , namens de RvdK,
- [naam 2] , namens de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[de minderjarige] verblijft bij de vader.
Bij beschikking van 20 maart 2020 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 24 maart 2021.

Het verzoek

De GI heeft nader verzocht de door de kinderrechter op 29 november 2019 vastgestelde voorlopige omgangsregeling te wijzigen in die zin, dat [de minderjarige] bij de vader woont en een weekend per 14 dagen bij de moeder is.
In haar brief van 4 maart 2020 heeft de GI de laatste ontwikkelingen naar voren gebracht.
[de minderjarige] is op donderdag 13 februari 2020 vertrokken bij de moeder en naar de vader gegaan. Sindsdien heeft hij de moeder niet meer gezien. [de minderjarige] heeft aangegeven dat hij door zijn moeder geslagen wordt, dat zijn moeder tegen hem schreeuwt en dat zijn zus wordt voorgetrokken. Ondanks dat de GI heeft gesteld dat de ouders en [de minderjarige] zich conform de beschikking van 29 november 2019 dienen te houden aan de 7-om-7-regeling, is hij bij de vader gebleven.
De GI is van mening dat de vader [de minderjarige] moet stimuleren om naar de moeder te gaan en dat de moeder moet openstaan voor [de minderjarige] .
De invloed van de vader op [de minderjarige] is zeer groot, zo groot dat dit ook in de woonsituatie bij de moeder merkbaar is. Maar voor de GI is het duidelijk dat [de minderjarige] er ook zelf voor kiest om zich onbehoorlijk te gedragen bij de moeder en ervoor kiest om bij de vader te blijven en geen weerstand te bieden aan de invloed van de vader. Het gedrag van [de minderjarige] bij de moeder is daarom voor een deel ook de keuze van [de minderjarige] zelf en is niet alleen de invloed van de vader. [de minderjarige] zit klem in de situatie.
In de 7-om-7-regeling moet [de minderjarige] constant schakelen tussen de vader en de moeder, dit lijkt [de minderjarige] op dit moment niet te kunnen, dan wel niet te willen. Het contact tussen de moeder en [de minderjarige] is op het moment zo slecht dat de GI verwacht dat het voor veel onrust zal zorgen als de 7-om-7-regeling wordt gehandhaafd.
De GI is van mening dat [de minderjarige] meer rust zal krijgen als hij bij de vader gaat wonen, omdat [de minderjarige] daar nu zo duidelijk voor kiest. Als [de minderjarige] bij de vader gaat wonen kan hij zich bezighouden met zijn ontwikkelingstaken en kan gewerkt worden aan het herstellen van het contact met de moeder. [de minderjarige] heeft de moeder nog steeds nodig als een belangrijke hechtingsfiguur. De GI verwacht dat, als er duidelijkheid is over het woonperspectief, [de minderjarige] niet meer in verzet gaat als hij bij de moeder is en dat vanuit die situatie het contact met de moeder kan worden hersteld.
Het kiezen voor wonen bij de vader is voor de GI een verlegenheidskeuze, het is kiezen uit alleen maar kwaden. Maar vanuit de wens om rust voor [de minderjarige] te creëren lijkt dit de beste optie. De GI benadrukt dat deze keuze geen diskwalificatie is van de moeder.
Ter zitting vult de GI aan dat [de minderjarige] bij BINT is aangemeld om te leren zijn emoties beter te herkennen en erkennen. Hij kan hier zijn verhaal kwijt, los van de vader en de moeder en kan sterker worden in zijn eigen opvattingen en mening. School geeft aan dat het gedurende de 7-om-7-regeling goed ging met [de minderjarige] , er werd geen verschil gezien in zijn gedrag in de week van de vader of de moeder.

Het standpunt van belanghebbenden

Het standpunt van [de minderjarige]
heeft aan de gezinsvoogd verteld dat zijn moeder hem heeft geslagen, maar hij voelt zich niet door de gezinsvoogd gehoord en hij heeft geen vertrouwen meer in hem. Hij woont nu sinds februari 2020 bij zijn vader. Het gaat nu beter met hem dan toen hij ook bij zijn moeder woonde. Zijn moeder werd vaak boos op [de minderjarige] en [de minderjarige] vindt dat zijn moeder hier hulp voor moet zoeken. [de minderjarige] wil een regeling waarbij hij twaalf dagen bij zijn vader woont en twee dagen bij zijn moeder. Als zijn moeder wat doet aan haar boosheid en weer liever wordt, wil [de minderjarige] wel weer vaker naar zijn moeder toe.
[de minderjarige] heeft ook om een bijzondere curator gevraagd, die voor hem opkomt.
Het standpunt van de vader
Door en namens de vader is - kort samengevat - gesteld dat [de minderjarige] erg naar vader toetrekt. Hij heeft voortdurend bij de gezinsvoogd aangegeven dat hij meer bij zijn vader wil zijn. Bij de vader heeft [de minderjarige] de rust om aan school te werken. De moeder kan hiervoor echter geen emotionele toestemming geven. De vader heeft meerdere malen tegen [de minderjarige] gezegd dat hij naar zijn moeder moet, maar [de minderjarige] verzet zich hiertegen. De vader geeft [de minderjarige] de zekerheid dat hij de vader niet kwijtraakt, deze zekerheid wordt hem echter door anderen ontnomen omdat telkens voor de moeder gekozen wordt.
De vader stemt in met een psychologisch onderzoek naar de ouders via het NIFP, aangezien het [de minderjarige] op dit moment te veel wordt.
Het standpunt van de moeder
Door en namens de moeder is - kort samengevat - gesteld dat het op dit moment niet mogelijk is om de huidige 7-om-7-regeling te handhaven omdat het gedrag van [de minderjarige] bij de moeder onhoudbaar is. De zorgen worden alleen maar groter. De moeder herkent zich niet in de uitspraken van [de minderjarige] over haar gedrag. De manier waarop de vader met [de minderjarige] communiceert blijft een punt van zorg. Er wordt door de vader constant een erg grote druk op [de minderjarige] gelegd om meer bij hem te zijn. De moeder ziet dat [de minderjarige] niet om kan gaan met deze druk en is ten einde raad vanwege het gedrag van [de minderjarige] .
De regeling die voorheen gold (een weekend per twee weken bij de vader) zorgde voor een stabielere, rustigere situatie. De 7-om-7-regeling daarentegen lijkt de aanleiding te zijn geweest voor ouderverstoting. Als [de minderjarige] bij de vader gaat wonen zal het contact met de moeder steeds minder worden, zo vreest de moeder. Het wonen bij de moeder is op dit moment echter niet goed mogelijk. De moeder begrijpt daarom dat de GI het verblijf van [de minderjarige] bij de vader als enige oplossing ziet, hoewel zij zich afvraagt of een wijziging van het hoofdverblijf gerealiseerd kan worden met een verzoek tot wijziging van de omgang. De moeder stemt in, gezien de ernst van deze zaak, met een psychologisch onderzoek via het NIFP waarin de ouders betrokken worden.
De moeder verzoekt wel om de zaak nog voor zes maanden aan te houden. [de minderjarige] woont nog maar een korte tijd bij zijn vader, deze situatie is erg kwetsbaar en moet daarom gemonitord worden. Ook moet de hulpverlening aan [de minderjarige] doorgang vinden.
Het advies van de RvdK
De RvdK is van mening dat er een psychologisch onderzoek moet plaatsvinden dat gericht is op de ouders. De RvdK schat in dat een nieuw onderzoek naar [de minderjarige] op dit moment te belastend voor hem zal zijn. [de minderjarige] ontwikkelt zich getraumatiseerd door de aanhoudende strijd van de ouders. Elke keuze die [de minderjarige] nu maakt is, gezien het feit dat hij geconfronteerd is met een jarenlange strijd tussen zijn ouders, niet autonoom. De RvdK is van mening dat de situatie wel gevolgd moet worden door de GI.

De beoordeling

Het verzoek dat de GI nu aan de kinderrechter voorlegt, komt in feite neer op een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] naar de andere gezaghebbende ouder, de vader. Op grond van artikel 1:265g BW is wijziging van de hoofdverblijfplaats van een kind echter niet mogelijk. Wijziging van de hoofdverblijfplaats heeft financiële gevolgen (kinderalimentatie, kinderbijslag, fiscale aftrekposten/toeslagen), die de familierechter beter dan de kinderrechter binnen het kader van een ondertoezichtstelling kan overzien en bespreken.
Deze constatering zou ertoe kunnen leiden dat de kinderrechter GI in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaart.
Alle belanghebbenden hebben echter -ieder op eigen gronden- ingestemd met het huidige verzoek van de GI. De kinderrechter is van oordeel dat de kwestie waarover beslist moet worden, van alle kanten is belicht en dat het niet wenselijk is dat op formele gronden een inhoudelijke beslissing op het verzoek achterwege blijft. De kinderrechter zal het verzoek van de GI daarom opvatten als een verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de andere gezaghebbende ouder, de vader. Dit heeft geen gevolgen voor de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en is gekoppeld aan de ondertoezichtstelling. Nu de GI geen termijn heeft verbonden aan haar verzoek, zal de kinderrechter het verzoek opvatten als gedaan voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Ter zitting is besproken of een onderzoek via het NIFP meer helderheid zou kunnen brengen over de persoonlijkheden van de ouders, hun interactie met [de minderjarige] en over de vraag welke zorgregeling in het belang van [de minderjarige] zou zijn. De conclusie was dat een dergelijk onderzoek wenselijk zou zijn, mits zich dit niet op [de minderjarige] zou richten omdat dat te belastend voor hem zou zijn.
De kinderrechter heeft de kwestie voorgelegd aan het NIFP en op grond van deze beraadslaging heeft de kinderrechter besloten niet tot een deskundigenonderzoek over te gaan. De redenen hiervoor zijn, dat een onderzoek naar de ouders waarschijnlijk weinig informatie zal geven die bijdraagt aan het nemen van een beslissing over de zorgregeling. De ouders zullen niet meer veranderen in dit conflict. Het gaat om [de minderjarige] , die inmiddels bijna 15 jaar is en zijn wens om meer bij zijn vader te zijn duidelijk te kennen heeft gegeven. Of deze wens autonoom is -de RvdK stelt dat dat in deze situatie haast niet mogelijk is- is van ondergeschikt belang omdat [de minderjarige] zich zodanig gedraagt dat het niet toegeven aan deze wens voor heel veel onrust en conflicten zal zorgen. Door dat gedrag is immers, zo beaamt de moeder ook, het wonen bij de moeder haast onmogelijk geworden. En door de onrust wordt [de minderjarige] belemmerd in zijn ontwikkeling, hij kan zich daardoor niet richten op de normale taken die horen bij zijn leeftijd.
De uitkomst van een psychologisch onderzoek naar de ouders door een te benoemen deskundige zal naar verwachting, gelet op de wachtlijsten daarvoor waarbij de uitbraak van het coronavirus nog eens een vertragende factor is, nog lang op zich laten wachten. De onzekerheid die dit met zich meebrengt zal voor [de minderjarige] extra belastend zijn. [de minderjarige] is het hele gedoe 'zat' en hij wil begrijpelijkerwijs dat het ophoudt. De kinderrechter acht het daarom van belang dat er op korte termijn duidelijkheid komt.
Nu het op dit moment niet mogelijk is dat de huidige 7-om-7-regeling wordt gehandhaafd, zal de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling. Deze periode verzekert dat er duidelijkheid is over waar [de minderjarige] de komende tijd zal wonen. Deze duidelijkheid zou [de minderjarige] mogelijk ruimte kunnen bieden om het contact met de moeder te herstellen, nu er geen druk meer is om iedere week van woonplek te wisselen en de vader niet meer aan [de minderjarige] hoeft te trekken om hem vaker te zien.
De GI zal vanzelfsprekend de situatie bij de vader moeten monitoren. De kinderrechter acht het van het grootste belang dat de hulpverlening van BINT, die nog maar net is begonnen en waar [de minderjarige] baat bij lijkt te hebben, doorgang vindt.
De kinderrechter ziet geen reden om de machtiging voor een beperktere duur te verlenen. De GI heeft mogelijkheden om in te grijpen in de situatie als zij daartoe aanleiding ziet, evenals de moeder bij een wijziging van omstandigheden.
De GI heeft daarnaast als taak het contact met de ouder waarbij het kind niet verblijft te bevorderen en daarom roept de kinderrechter beide ouders èn [de minderjarige] op om in goed overleg een contactregeling tussen [de minderjarige] en de moeder te realiseren. [de minderjarige] heeft ook de wens geuit om contact met zijn moeder te houden. Mochten alle betrokkenen daar niet in slagen, dan kan de GI daartoe zelf maatregelen nemen dan wel de kwestie aan de kinderrechter voorleggen.
Aan de ouders geeft de kinderrechter het advies om deze situatie te accepteren en naar [de minderjarige]
-maar ook naar [naam 3]- uit te spreken dat zij begrijpen dat zij niet tussen de ouders klem willen zitten en altijd bij de ouders welkom zijn.
het verzoek om een bijzondere curator te benoemen
[de minderjarige] heeft in zijn brief aan de kinderrechter om een bijzondere curator gevraagd die voor hem opkomt. Nu de beslissing die de kinderrechter gaat nemen overeenkomt met de wens die [de minderjarige] aan de kinderrechter heeft geuit, ziet de kinderrechter geen reden om alsnog een bijzondere curator te benoemen.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de andere gezaghebbende ouder, de vader, met ingang van heden tot uiterlijk 24 maart 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijs het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van der Hoeven, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2020. Bij afwezigheid van mr. M. van der Hoeven is deze beschikking getekend door mr.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden