ECLI:NL:RBNNE:2020:1527

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
168615
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van vaderschap en weigering DNA-onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van het vaderschap. De vrouw verzoekt de rechtbank om vast te stellen dat de man de vader is van de minderjarige. De man betwist dit echter en weigert medewerking aan een DNA-onderzoek. De rechtbank overweegt dat de man zijn ontkenning onvoldoende heeft gemotiveerd en dat zijn weigering om mee te werken aan het DNA-onderzoek gevolgen heeft voor de beoordeling van het vaderschap. De rechtbank stelt vast dat de man de biologische vader is van de minderjarige, omdat hij zijn stelling dat hij niet de verwekker is onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring af, gezien de aard van de beslissing en de gevolgen daarvan. De beschikking is gegeven door mr. G.J. Baken, lid van de kamer en kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/168615 / FA RK 19-1010
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 25 maart 2020
inzake
[de vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. F. Hofstra, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de man],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. F.B. Flooren, kantoorhoudende te Groningen,
de rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[de minderjarige] ,
hierna ook te noemen [de minderjarige] ,
vertegenwoordigd door mr. S.C. Bosch,
kantoorhoudende te Dokkum,
hierna ook te noemen de bijzondere curator,

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 30 oktober 2019, die als hier ingelast en herhaald moet worden beschouwd;
- de brief van de bijzondere curator van 23 december 2019;
- het F9-formulier van de vrouw van 3 januari 2020, met daaraan gehecht het proces-verbaal van de zitting van 29 augustus 2019 is zaak C/17/166263.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting van 16 maart 2020. Partijen zijn niet verschenen.
De beide advocaten en de bijzondere curator zijn wel op de zitting verschenen.

2.Het verzoek van de vrouw

2.1.
De vrouw is op [datum] 2016 in [plaats] bevallen van [de minderjarige] . De vrouw verzoekt de rechtbank gerechtelijk vast te stellen dat de man de vader is [de minderjarige] .
2.2.
Partijen hebben ongeveer twee maanden een - explosieve - affectieve relatie gehad toen zij nog erg jong waren. De vrouw is er absoluut zeker van dat de man de verwekker is van [de minderjarige] . Vanaf het moment dat de vrouw een kinderalimentatieprocedure is gestart, is er geen contact meer tussen de man en [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] heeft er volgens de vrouw recht op om te weten van wie zij afstamt en middels een DNA-onderzoek zal dat vast moeten komen te staan nu de man ontkent de vader te zijn. Het staat wel vast dat de man weigert DNA af te staan voor dit doel. Dan is vaste jurisprudentie dat de rechtbank de beslissing neemt die haar geraden acht.

3.Standpunt bijzonder curator

3.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 30 oktober 2019 is mr. S.C. Bosch, advocaat te Dokkum, tot bijzondere curator over [de minderjarige] benoemd. De bijzondere curator heeft bericht dat het erg veel moeite heeft gekost om met de man in contact te komen. De man ontkent de vader van [de minderjarige] te zijn en hij wil niets te maken hebben met deze procedure. De bijzondere curator adviseert de rechtbank een DNA-onderzoek te gelasten want er is een relatie geweest tussen partijen en dan kan [de minderjarige] duidelijkheid over haar afstamming krijgen. Het is immers mogelijk dat de man de verwekker is. De man wil echter niet meewerken aan een DNA-onderzoek.

4.Standpunt van de man

4.1.
De man stelt dat hij niet de verwekker is van [de minderjarige] . Om principiële redenen wil hij niet meewerken aan een DNA-onderzoek. Hij vindt de test eng en hij vertrouwt geen enkele instantie. Hij is bang dat de resultaten van de test bewaard zullen blijven. De man is getraumatiseerd, hij heeft veel meegemaakt en is anti-autoritair. Het helpt hem niet als hij gedwongen DNA-materiaal zou moeten afstaan. Hij wil bovendien niet meebetalen aan de test en ook niet bijdragen in het levensonderhoud van [de minderjarige] .

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:207, eerste lid, BW kan het ouderschap van een persoon op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van:
a. de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt;
b. het kind.
Op grond van artikel 1:207, tweede lid, BW kan vaststelling van het ouderschap niet geschieden, indien:
a. het kind twee ouders heeft;
b. tussen de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon en de moeder van het kind krachtens artikel 41 geen huwelijk zou mogen worden gesloten of krachtens artikel 80a, zesde lid, geen partnerschap zou mogen worden geregistreerd;
c. de in de aanhef van het eerste lid bedoelde persoon een minderjarige is die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, tenzij hij voordat hij deze leeftijd heeft bereikt is overleden.
5.2.
Artikel 1:207 lid 3 BW bepaalt dat het verzoek door de moeder moet worden ingediend binnen vijf jaren na de geboorte van het kind. De rechtbank stelt vast dat de moeder het verzoek binnen de wettelijke termijn heeft ingediend.
5.3.
De rechtbank overweegt dat de wet niet voorschrijft hoe moet worden aangetoond dat de man al dan niet de verwekker is van [de minderjarige] . Het doen uitvoeren van een DNA-test is daarvoor niet vereist. De man wil niet meewerken aan een DNA-onderzoek. Ook niet als de rechtbank dit beveelt.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man zijn stelling dat hij niet de biologische vader en/of de verwekker is onvoldoende gemotiveerd en geconcretiseerd weersproken. Hij heeft ook geen tegenbewijs aangeboden. Nu de man bij de bijzonder curator, in het verweerschrift en ter zitting bij monde van zijn advocaat meermalen heeft aangegeven dat hij weigert aan het deskundigenonderzoek mee te werken, houdt de rechtbank het er voor dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] . Omdat het biologisch vaderschap daarmee in rechte vaststaat en partijen een relatie met elkaar hebben gehad, bestaat ook het vermoeden dat de man de verwekker is van [de minderjarige] . Gelet hierop en nu voldaan is aan het overige bepaalde in artikel 1:207, eerste en tweede lid, BW, zal de rechtbank het verzoek tot vaststelling van het vaderschap toewijzen.
5.5.
Het verzoek van de vrouw tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring, zal worden afgewezen, gelet op de aard van de beslissing en de daarmee gemoeide consequenties.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
stelt vast dat [de man] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 1] , de vader is van de [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats 2] ;
6.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 25 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 20