ECLI:NL:RBNNE:2020:149

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
18/830167-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verboden wapenbezit, harddrugsbezit en witwassen met gevangenisstraf

Op 17 januari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor verboden wapenbezit, harddrugsbezit en witwassen. De feiten vonden plaats op 6 augustus 2019 in Groningen, waar de verdachte een vuurwapen en munitie in zijn bezit had, evenals een hoeveelheid MDMA. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juni 2014 tot en met 6 augustus 2019 een aanzienlijk bedrag aan contant geld heeft verworven, dat vermoedelijk afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie gevolgd, waarbij de verdachte zich niet kon verweren tegen de beschuldigingen van witwassen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als onvoldoende aannemelijk terzijde geschoven en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830167-19

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

17 januari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
12 november 2019, 13 december 2019 en 7 januari 2020.
Verdachte is op 13 december 2019 verschenen, bijgestaan door mr. A. Allersma, advocaat te Haren. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 augustus 2019 te Groningen, een wapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool (merk Grand Power P1F), zijnde een vuurwapen en/of munitie van categorie III, te weten 10 patronen (merk 9mm Luger), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 6 augustus 2019, te Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (te weten 2,88 gram XTC-pillen), zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 6 augustus 2019, te Groningen, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, te weten 68.798 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemde hoeveelheid geld gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 6 augustus 2019, te Groningen, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, te weten 67.798 euro, in elk geval 14.250,- euro, heeft verworven of voorhanden heeft gehad,
dat onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1, feit 2 en feit 3 primair.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het bewijs van feit 1 en feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 3 primair. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat het in de tenlastelegging opgenomen geldbedrag van € 68.798,- niet kan worden bewezen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de officier van justitie drie verschillende berekeningen heeft overgelegd. Daaruit blijkt volgens de raadsman dat de berekeningen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen en niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs. Daarbij komt nog dat verdachte een langere periode in detentie heeft gezeten dan de periode waar de officier van justitie in zijn laatste berekening vanuit gaat.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte verklaringen heeft afgelegd over zijn contante geldstromen die niet als onaannemelijk terzijde kunnen worden geschoven. Zo heeft verdachte onder meer verklaard dat hij veel zwart werk heeft verricht. Daarnaast werd verdachte financieel ondersteund door zijn ex-vriendinnen. Uit de stukken in het dossier blijkt bijvoorbeeld dat verdachte € 2000-, heeft ontvangen van een ex-vriendin, te weten mevrouw [naam] . Verdachte heeft daarnaast voldoende onderbouwd gesteld dat hij een andere levensstijl had dan de gemiddelde mens.
Ook van feit 3 subsidiair moet verdachte worden vrijgesproken. Verdachte heeft een verklaring afgelegd over het in zijn woning aangetroffen contante geldbedrag. Deze verklaring is door het openbaar ministerie geverifieerd bij een getuige. Het openbaar ministerie heeft in het kader van die verificatie de privérekeningen van de getuige als uitgangspunt genomen. Dit is niet juist; het openbaar ministerie had de rekeningen van het bedrijf van de getuige moeten bekijken. Dit brengt mee dat de verklaring van verdachte over het in zijn woning aangetroffen geldbedrag niet als onaannemelijk terzijde kan worden geschoven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Feit 1
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoekvuurwapen/munitie van Politie Noord-Nederland d.d. 14 oktober 2019, opgenomen op pagina 110 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019257666 d.d. 25 oktober 2019.
Feit 2
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2019;
2. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2019.08.13.279, d.d. 14 augustus 2019, opgenomen op pagina 123 van voornoemd dossier, opgemaakt door P.H. Walinga, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
3. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2019.08.13.279, d.d. 14 augustus 2019, opgenomen op pagina 124 van voornoemd dossier, opgemaakt door P.H. Walinga, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feit 3 primair redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 13 december 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Vanaf februari 2016 tot en met juni 2019 heb ik een Wajong-uitkering ontvangen. De rekeningoverzichten in het dossier zijn allemaal overzichten van mijn bankrekeningen. Ik woon in Groningen aan de [straatnaam].
2. Een schriftelijk bescheid te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 15 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019257666 d.d.
25 oktober 2019, inhoudende:
Datum: 6 augustus 2019. Plaats: Groningen. Beslagene: [verdachte] . € 850.
3. Een schriftelijk bescheid te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, inhoudende:
Datum: 6 augustus 2019. Plaats: Groningen. Beslagene: [verdachte] . € 13.410.
4. Een schriftelijk bescheid te weten een leasecontract van [bedrijf 1], opgenomen op pagina 140 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Audi A3 [kenteken] . [verdachte] , hierna te noemen leasenemer. Contractduur: 38 maanden. Datum ingang contract is per 10 februari 2018 tot en met 30 april 2021. De leaseprijs is
€ 763,52 inclusief BTW per maand.
5. Een schriftelijk bescheid te weten een betalingsbewijs, opgenomen op pagina 165 van voornoemd dossier, inhoudende:
[bedrijf 2]. Betalingsbewijs. Datum: 13/08/2018. Ontvangen van: de heer [verdachte] . € 2859,-per kas.
6. Een schriftelijk bescheid te weten een factuur van [bedrijf 3], opgenomen op pagina 166 van voornoemd dossier, inhoudende:
[verdachte] . [verdachte] [woonplaats] . Factuurdatum: 25-7-2019. Opel Corsa.
€ 1.500,-. Contant voldaan.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 25 september 2019, opgenomen op pagina 154 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van de verbalisant:
Op 24 september 2019 vond een doorzoeking ter inbeslagneming plaats van een appartement aan de [straatnaam] in Groningen. Dit is het woonadres van [verdachte] . In de kledingkast vond ik onder andere een kassabon van [winkel 1] en een kassabon van [winkel 2] te Amsterdam.
8. Een schriftelijk bescheid te weten een kassabon van [winkel 1] , opgenomen op pagina 169 van voornoemd dossier, inhoudende:
Stone Island Sweat. € 239,-. Datum: 7-12-2018. Euro contant 240,00.
9. Een schriftelijk bescheid te weten een kassabon van [winkel 2] , opgenomen op pagina
170 van voornoemd dossier, inhoudende:
Jack-Jas Canada Goose Front. € 899,-. Datum: 10-10-2016. Betaald contant 900,00.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 6 augustus 2019, opgenomen op pagina 181 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik betaal € 691,- per maand aan huur. Ik krijg € 350,- huursubsidie. Ik lease een Audi A3. In mijn huis ligt een bedrag van rond de € 15.000,-, in coupures van € 50/ € 10/ € 20/ € 500. Het bedrag zit in een plastic AH-tas die aan de verwarming in de slaapkamer hangt.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 17 oktober 2019, opgenomen op pagina 193 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Mijn Wajong-uitkering is ongeveer € 1100,- per maand. Ik betaal € 700,- in de maand voor de auto.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 31 oktober 2019, opgenomen als losse bijlage bij voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 31 oktober 2019 had ik, verbalisant, een afspraak op het bureau met getuige [getuige] . De getuige verklaarde: "Ik wil niks met [verdachte] te maken hebben en ik ga ook geen vragen beantwoorden die jij voor mij hebt. Ik ga en kan niks bevestigen van hetgeen [verdachte] heeft verklaard. [verdachte] is maar een klant van mij".
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
In het licht van de beschuldiging van witwassen is door middel van een kasopstelling berekend dat er door verdachte meer contante uitgaven zouden zijn gedaan dan via legale bronnen kunnen worden verantwoord. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of op basis van de kasopstelling alsmede het bij verdachte aangetroffen contante geldbedrag kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van misdrijf afkomstig
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Contante uitgaven
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte, aan de [straatnaam] te Groningen, zijn diverse – op naam van verdachte staande – facturen aangetroffen van onder meer de contante betaling van een vakantie en van een auto. In de woning zijn daarnaast kassabonnen aangetroffen van andere contante aankopen bij diverse winkels.
Contante geldbedragen
Op 6 augustus 2019 is in de woning van verdachte in een plastic tas van [winkel 3] een contant geldbedrag ter hoogte van € 13.410,- aangetroffen, bestaande uit onder meer vier coupures van € 500,-. In een kast in de woning werd daarnaast een contant geldbedrag van
€ 850,- aangetroffen.
Legale inkomsten
Uit een Icov-uitdraai op naam van verdachte en de verklaring van verdachte blijkt dat verdachte in de periode vanaf februari 2016 maandelijks een Wajong-uitkering heeft ontvangen van iets minder dan € 1100,- netto per maand.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte in de periode van februari 2016 tot en met juli 2019 beschikte over iets minder dan € 1.100,- per maand aantoonbaar legaal inkomen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte maandelijks netto € 341,- betaalde aan huur. Daarnaast gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de gebruikelijke kosten voor het (overige) levensonderhoud heeft gemaakt. Het bedrag voor zijn leaseauto bedroeg € 763,-per maand, te betalen vanaf februari 2018.
De rechtbank stelt vast dat in de woning van verdachte, waarin hij alleen woonde, facturen van een vakantie en van de aanschaf van een auto uit de ten laste gelegde periode zijn aangetroffen. Deze facturen staan op naam van verdachte en zijn contant betaald. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat verdachte deze betaald heeft, nu het tegendeel niet is gebleken. Daarnaast zijn er in de woning van verdachte kassabonnen van andere aankopen, die contant zijn betaald, gevonden. Hieruit volgt dat verdachte in de periode van januari 2016 tot en met 6 augustus 2019 een aanzienlijke hoeveelheid contant geld voorhanden heeft gehad, overgedragen heeft en heeft omgezet. Verdachte heeft dus (veel) méér contant geld uitgegeven dan hij uit legale inkomsten beschikbaar had.
Daar komt bij dat verdachte op 6 augustus 2019 € 14.260,- (€ 13.410,- +
€ 850,-) contant voorhanden heeft gehad en dat dit geldbedrag deels bestond uit coupures van € 500,-. Het is een feit van algemene bekendheid dat in de criminaliteit contant geld, vaak in grote hoeveelheden en in grote coupures zoals van € 500, gebruikt wordt.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er op basis van het voorgaande een gerechtvaardigd vermoeden dat de aangetroffen contante geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte aanzienlijke contante uitgaven heeft verricht met geld dat van misdrijf afkomstig is.
Onder deze omstandigheden mag van verdachte worden verwacht dat hij een min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt over het bij hem aangetroffen geldbedrag en over zijn contante geldstromen, teneinde het vermoeden van witwassen te ontzenuwen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij meer inkomsten heeft gehad dan de van het UWV ontvangen Wajong-uitkering. Zo zou hij vanaf 2016 tot aan zijn detentie in augustus 2019
€ 5.000,- aan inkomsten uit autohandel hebben gehad.
De rechtbank oordeelt dat verdachte deze verklaring verder niet heeft geconcretiseerd. Zo heeft hij niet verklaard welke personen er bij welke transactie betrokken waren, om welke auto's het concreet ging en wat hij per auto precies verdiend heeft. Het is aldus voor de rechtbank onmogelijk om te controleren of deze verklaring juist is, zodat deze verklaring als onaannemelijk terzijde wordt geschoven. Hetzelfde geldt voor de verklaring van verdachte over de (contante) betaling van de kledingstukken en de vakantie (betalingsbewijs [bedrijf 2]).
Voorts heeft verdachte verklaard dat het in zijn woning aangetroffen geldbedrag van
€ 13.410,- aan hem in bewaring was gegeven door [getuige] voor zakelijke doeleinden. Deze [getuige] zou ook meerdere malen een deel van de autolease van de Audi hebben betaald voor verdachte. Verbalisanten hebben deze verklaring van verdachte geverifieerd bij [getuige] . Uit de verklaring van [getuige] volgen echter geen objectieve aanknopingspunten op basis waarvan een begin van aannemelijkheid van de stelling van verdachte is ontstaan. Sterker nog, [getuige] heeft bij de politie verklaard dat verdachte slechts een klant van hem is.
De rechtbank legt de verklaring van verdachte dan ook als onvoldoende aannemelijk terzijde.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dan dat de contant aangetroffen geldbedragen en de contante uitgaven – middellijk of onmiddellijk – van misdrijf afkomstig zijn. Nu verdachte naast zijn uitkering geen andere legale inkomsten heeft gehad, kan het bovendien niet anders dan dat verdachte dit wist. Door deze contante geldbedragen voorhanden te hebben, over te dragen en/of om te zetten en te gebruiken, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit onder 3 primair heeft gepleegd in de periode van 15 januari 2016 tot en met 6 augustus 2019. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 13 november 2019 blijkt dat verdachte in detentie heeft gezeten van 21 januari 2014 tot en met 15 januari 2016. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde geldbedrag. Op grond van de processtukken kan worden vastgesteld dat verdachte een bedrag van iets meer dan € 50.000,- heeft witgewassen. Dat er een lager bedrag kan worden bewezen, heeft niet tot gevolg dat verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken, zoals door de advocaat van verdachte gesteld.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, 2 en 3 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 6 augustus 2019 te Groningen, een wapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool (merk Grand Power P1F), zijnde een vuurwapen en munitie van categorie III, te weten 10 patronen (merk 9mm Luger), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 6 augustus 2019 te Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (te weten 2,88 gram XTC-pillen), zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 15 januari 2016 tot en met 6 augustus 2019, te Groningen een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en van voornoemde hoeveelheid geld gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

1. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III EN handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

3 primair. witwassen

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, feit 2 en feit 3 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de straf moeten de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals de reclassering heeft geadviseerd, met uitzondering van de bijzondere voorwaarde met betrekking tot de dagbesteding. Deze bijzondere voorwaarde moet wel worden opgelegd, maar moet niet uitgevoerd worden bij het genoemde autobedrijf.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor feit 1 en feit 2 die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarnaast kan een voorwaardelijke straf worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
De raadsman heeft ook gepleit voor deze straf wanneer de rechtbank naast feit 1 en feit 2 ook feit 3 subsidiair bewezen acht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Dit wapen, een geladen pistool met bijbehorende munitie, is in de woning van verdachte aangetroffen. Het voorhanden hebben van een (geladen) vuurwapen en de bijbehorende munitie brengt grote veiligheidsrisico’s mee en verhoogt het risico op levensbedreigende geweldsdelicten. Vanwege het bijzonder gevaarzettende karakter ervan tilt de rechtbank dan ook zwaar aan illegaal vuurwapenbezit. Naast het vuurwapen trof de politie ook zes XTC-pillen aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van aanzienlijke omvang gedurende een periode van ongeveer drieënhalf jaar. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving. Het kan niet anders dan dat verdachte zich bij dit alles enkel heeft laten drijven door winstbejag, zulks ten koste van de samenleving.
Het zwaartepunt van de op te leggen straf ligt naar het oordeel van de rechtbank bij het verboden wapenbezit. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank ten aanzien van dit feit aansluiting gezocht bij de LOVS oriëntatiepunten en de aanscherping daarvan door de rechtbank Amsterdam. Het in het onderhavige geval door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een pistool in een woning is een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Wanneer het vuurwapen geladen is, is er sprake van een strafverhogende omstandigheid en wordt er 3 tot 6 maanden extra gevangenisstraf opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat er aanwijzingen zijn dat verdachte welhaast “beroepsmatig” strafbare feiten pleegt.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van het strafblad van verdachte van 13 november 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, om daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden. Ten aanzien van de dagbesteding zal de rechtbank niet opnemen dat deze dient plaats te vinden bij het bedrijf [bedrijf 1] , zoals geadviseerd door de reclassering. Voor een dagbesteding bij dit bedrijf ziet de rechtbank contra-indicaties in het dossier. Daarnaast ziet de rechtbank gelet op de bewezenverklaarde feiten geen aanleiding om het door de reclassering geadviseerde contactverbod als bijzondere voorwaarde op te leggen.
Inbeslaggenomen goederen
Het standpunt van de officier van justitie
De op de beslaglijst onder 11 tot en met 15 vermelde inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De op de beslaglijst onder 3, 4, 8, 9 en 10 vermelde inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
Het op de beslaglijst onder 16 vermelde inbeslaggenomen voorwerp dient te worden teruggegeven aan de rechthebbende.
Het standpunt van de verdediging
De op de beslaglijst onder 11 tot en met 15 vermelde inbeslaggenomen verwerp dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De op de beslaglijst onder 1 tot en met 10 en 16 vermelde inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De op de beslaglijst onder 1 (€ 75,-), 2 (€ 13.410,-) en 4 (€ 850,-) vermelde inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard, nu het bewezenverklaarde onder feit 3 primair is begaan met betrekking tot deze voorwerpen.
Onttrekking aan het verkeer
De op de beslaglijst onder 11 (pistool), 12 (magazijn), 13 (patroon) en 15 (XTC-pillen) vermelde inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu het bewezen verklaarde onder feit 1 en feit 2 is begaan met betrekking tot deze voorwerpen en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Het op de beslaglijst onder 14 (hennep) vermelde inbeslaggenomen voorwerp dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu het voorwerp aan verdachte toebehoort en van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Teruggave aan verdachte
De op de beslaglijst onder 3 (ring), 8 (mobiele telefoon, Apple), 9 (mobiele telefoon, Sony), 10 (mobiele telefoon, Alcatel) en 16 (debetkaart) vermelde inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan verdachte, nu met het voortduren van het beslag geen strafvorderlijk belang meer wordt gediend.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 3 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich na ommekomst van zijn detentie meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen.
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de AFPN of De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
3. dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
4. dat de veroordeelde verplicht wordt om zich actief in te zetten voor het creëren en behouden van een zinvolle dagbesteding zoals (toeleiding naar) school of werk of een andere nuttige daginvulling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen onder nummer 1, 2 en 4 van de beslaglijst.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen onder nummer 11, 12, 13, 14 en 15 van de beslaglijst.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen onder nummer 3, 8, 9, 10 en 16 van de beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Bracht, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. R. Baluah, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 januari 2020.
Mr. Baluah is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.