Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1, feit 2 en feit 3 primair.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het bewijs van feit 1 en feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 3 primair. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat het in de tenlastelegging opgenomen geldbedrag van € 68.798,- niet kan worden bewezen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de officier van justitie drie verschillende berekeningen heeft overgelegd. Daaruit blijkt volgens de raadsman dat de berekeningen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen en niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs. Daarbij komt nog dat verdachte een langere periode in detentie heeft gezeten dan de periode waar de officier van justitie in zijn laatste berekening vanuit gaat.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte verklaringen heeft afgelegd over zijn contante geldstromen die niet als onaannemelijk terzijde kunnen worden geschoven. Zo heeft verdachte onder meer verklaard dat hij veel zwart werk heeft verricht. Daarnaast werd verdachte financieel ondersteund door zijn ex-vriendinnen. Uit de stukken in het dossier blijkt bijvoorbeeld dat verdachte € 2000-, heeft ontvangen van een ex-vriendin, te weten mevrouw [naam] . Verdachte heeft daarnaast voldoende onderbouwd gesteld dat hij een andere levensstijl had dan de gemiddelde mens.
Ook van feit 3 subsidiair moet verdachte worden vrijgesproken. Verdachte heeft een verklaring afgelegd over het in zijn woning aangetroffen contante geldbedrag. Deze verklaring is door het openbaar ministerie geverifieerd bij een getuige. Het openbaar ministerie heeft in het kader van die verificatie de privérekeningen van de getuige als uitgangspunt genomen. Dit is niet juist; het openbaar ministerie had de rekeningen van het bedrijf van de getuige moeten bekijken. Dit brengt mee dat de verklaring van verdachte over het in zijn woning aangetroffen geldbedrag niet als onaannemelijk terzijde kan worden geschoven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoekvuurwapen/munitie van Politie Noord-Nederland d.d. 14 oktober 2019, opgenomen op pagina 110 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019257666 d.d. 25 oktober 2019.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2019;
2. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2019.08.13.279, d.d. 14 augustus 2019, opgenomen op pagina 123 van voornoemd dossier, opgemaakt door P.H. Walinga, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
3. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2019.08.13.279, d.d. 14 augustus 2019, opgenomen op pagina 124 van voornoemd dossier, opgemaakt door P.H. Walinga, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feit 3 primair redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 13 december 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Vanaf februari 2016 tot en met juni 2019 heb ik een Wajong-uitkering ontvangen. De rekeningoverzichten in het dossier zijn allemaal overzichten van mijn bankrekeningen. Ik woon in Groningen aan de [straatnaam].
2. Een schriftelijk bescheid te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 15 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019257666 d.d.
25 oktober 2019, inhoudende:
Datum: 6 augustus 2019. Plaats: Groningen. Beslagene: [verdachte] . € 850.
3. Een schriftelijk bescheid te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, inhoudende:
Datum: 6 augustus 2019. Plaats: Groningen. Beslagene: [verdachte] . € 13.410.
4. Een schriftelijk bescheid te weten een leasecontract van [bedrijf 1], opgenomen op pagina 140 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Audi A3 [kenteken] . [verdachte] , hierna te noemen leasenemer. Contractduur: 38 maanden. Datum ingang contract is per 10 februari 2018 tot en met 30 april 2021. De leaseprijs is
€ 763,52 inclusief BTW per maand.
5. Een schriftelijk bescheid te weten een betalingsbewijs, opgenomen op pagina 165 van voornoemd dossier, inhoudende:
[bedrijf 2]. Betalingsbewijs. Datum: 13/08/2018. Ontvangen van: de heer [verdachte] . € 2859,-per kas.
6. Een schriftelijk bescheid te weten een factuur van [bedrijf 3], opgenomen op pagina 166 van voornoemd dossier, inhoudende:
[verdachte] . [verdachte] [woonplaats] . Factuurdatum: 25-7-2019. Opel Corsa.
€ 1.500,-. Contant voldaan.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 25 september 2019, opgenomen op pagina 154 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van de verbalisant:
Op 24 september 2019 vond een doorzoeking ter inbeslagneming plaats van een appartement aan de [straatnaam] in Groningen. Dit is het woonadres van [verdachte] . In de kledingkast vond ik onder andere een kassabon van [winkel 1] en een kassabon van [winkel 2] te Amsterdam.
8. Een schriftelijk bescheid te weten een kassabon van [winkel 1] , opgenomen op pagina 169 van voornoemd dossier, inhoudende:
Stone Island Sweat. € 239,-. Datum: 7-12-2018. Euro contant 240,00.
9. Een schriftelijk bescheid te weten een kassabon van [winkel 2] , opgenomen op pagina
170 van voornoemd dossier, inhoudende:
Jack-Jas Canada Goose Front. € 899,-. Datum: 10-10-2016. Betaald contant 900,00.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 6 augustus 2019, opgenomen op pagina 181 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik betaal € 691,- per maand aan huur. Ik krijg € 350,- huursubsidie. Ik lease een Audi A3. In mijn huis ligt een bedrag van rond de € 15.000,-, in coupures van € 50/ € 10/ € 20/ € 500. Het bedrag zit in een plastic AH-tas die aan de verwarming in de slaapkamer hangt.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 17 oktober 2019, opgenomen op pagina 193 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Mijn Wajong-uitkering is ongeveer € 1100,- per maand. Ik betaal € 700,- in de maand voor de auto.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 31 oktober 2019, opgenomen als losse bijlage bij voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 31 oktober 2019 had ik, verbalisant, een afspraak op het bureau met getuige [getuige] . De getuige verklaarde: "Ik wil niks met [verdachte] te maken hebben en ik ga ook geen vragen beantwoorden die jij voor mij hebt. Ik ga en kan niks bevestigen van hetgeen [verdachte] heeft verklaard. [verdachte] is maar een klant van mij".
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
In het licht van de beschuldiging van witwassen is door middel van een kasopstelling berekend dat er door verdachte meer contante uitgaven zouden zijn gedaan dan via legale bronnen kunnen worden verantwoord. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of op basis van de kasopstelling alsmede het bij verdachte aangetroffen contante geldbedrag kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van misdrijf afkomstig
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Contante uitgaven
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte, aan de [straatnaam] te Groningen, zijn diverse – op naam van verdachte staande – facturen aangetroffen van onder meer de contante betaling van een vakantie en van een auto. In de woning zijn daarnaast kassabonnen aangetroffen van andere contante aankopen bij diverse winkels.
Contante geldbedragen
Op 6 augustus 2019 is in de woning van verdachte in een plastic tas van [winkel 3] een contant geldbedrag ter hoogte van € 13.410,- aangetroffen, bestaande uit onder meer vier coupures van € 500,-. In een kast in de woning werd daarnaast een contant geldbedrag van
€ 850,- aangetroffen.
Legale inkomsten
Uit een Icov-uitdraai op naam van verdachte en de verklaring van verdachte blijkt dat verdachte in de periode vanaf februari 2016 maandelijks een Wajong-uitkering heeft ontvangen van iets minder dan € 1100,- netto per maand.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte in de periode van februari 2016 tot en met juli 2019 beschikte over iets minder dan € 1.100,- per maand aantoonbaar legaal inkomen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte maandelijks netto € 341,- betaalde aan huur. Daarnaast gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de gebruikelijke kosten voor het (overige) levensonderhoud heeft gemaakt. Het bedrag voor zijn leaseauto bedroeg € 763,-per maand, te betalen vanaf februari 2018.
De rechtbank stelt vast dat in de woning van verdachte, waarin hij alleen woonde, facturen van een vakantie en van de aanschaf van een auto uit de ten laste gelegde periode zijn aangetroffen. Deze facturen staan op naam van verdachte en zijn contant betaald. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat verdachte deze betaald heeft, nu het tegendeel niet is gebleken. Daarnaast zijn er in de woning van verdachte kassabonnen van andere aankopen, die contant zijn betaald, gevonden. Hieruit volgt dat verdachte in de periode van januari 2016 tot en met 6 augustus 2019 een aanzienlijke hoeveelheid contant geld voorhanden heeft gehad, overgedragen heeft en heeft omgezet. Verdachte heeft dus (veel) méér contant geld uitgegeven dan hij uit legale inkomsten beschikbaar had.
Daar komt bij dat verdachte op 6 augustus 2019 € 14.260,- (€ 13.410,- +
€ 850,-) contant voorhanden heeft gehad en dat dit geldbedrag deels bestond uit coupures van € 500,-. Het is een feit van algemene bekendheid dat in de criminaliteit contant geld, vaak in grote hoeveelheden en in grote coupures zoals van € 500, gebruikt wordt.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er op basis van het voorgaande een gerechtvaardigd vermoeden dat de aangetroffen contante geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte aanzienlijke contante uitgaven heeft verricht met geld dat van misdrijf afkomstig is.
Onder deze omstandigheden mag van verdachte worden verwacht dat hij een min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt over het bij hem aangetroffen geldbedrag en over zijn contante geldstromen, teneinde het vermoeden van witwassen te ontzenuwen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij meer inkomsten heeft gehad dan de van het UWV ontvangen Wajong-uitkering. Zo zou hij vanaf 2016 tot aan zijn detentie in augustus 2019
€ 5.000,- aan inkomsten uit autohandel hebben gehad.
De rechtbank oordeelt dat verdachte deze verklaring verder niet heeft geconcretiseerd. Zo heeft hij niet verklaard welke personen er bij welke transactie betrokken waren, om welke auto's het concreet ging en wat hij per auto precies verdiend heeft. Het is aldus voor de rechtbank onmogelijk om te controleren of deze verklaring juist is, zodat deze verklaring als onaannemelijk terzijde wordt geschoven. Hetzelfde geldt voor de verklaring van verdachte over de (contante) betaling van de kledingstukken en de vakantie (betalingsbewijs [bedrijf 2]).
Voorts heeft verdachte verklaard dat het in zijn woning aangetroffen geldbedrag van
€ 13.410,- aan hem in bewaring was gegeven door [getuige] voor zakelijke doeleinden. Deze [getuige] zou ook meerdere malen een deel van de autolease van de Audi hebben betaald voor verdachte. Verbalisanten hebben deze verklaring van verdachte geverifieerd bij [getuige] . Uit de verklaring van [getuige] volgen echter geen objectieve aanknopingspunten op basis waarvan een begin van aannemelijkheid van de stelling van verdachte is ontstaan. Sterker nog, [getuige] heeft bij de politie verklaard dat verdachte slechts een klant van hem is.
De rechtbank legt de verklaring van verdachte dan ook als onvoldoende aannemelijk terzijde.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dan dat de contant aangetroffen geldbedragen en de contante uitgaven – middellijk of onmiddellijk – van misdrijf afkomstig zijn. Nu verdachte naast zijn uitkering geen andere legale inkomsten heeft gehad, kan het bovendien niet anders dan dat verdachte dit wist. Door deze contante geldbedragen voorhanden te hebben, over te dragen en/of om te zetten en te gebruiken, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit onder 3 primair heeft gepleegd in de periode van 15 januari 2016 tot en met 6 augustus 2019. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 13 november 2019 blijkt dat verdachte in detentie heeft gezeten van 21 januari 2014 tot en met 15 januari 2016. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde geldbedrag. Op grond van de processtukken kan worden vastgesteld dat verdachte een bedrag van iets meer dan € 50.000,- heeft witgewassen. Dat er een lager bedrag kan worden bewezen, heeft niet tot gevolg dat verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken, zoals door de advocaat van verdachte gesteld.