ECLI:NL:RBNNE:2020:1443

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
8223666
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na ambtshalve toetsing van een opzegvergoeding in een civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de eisende partij, Nutsservices B.V., de gedaagde partij aangesproken voor een openstaande vordering van € 500,-, met rente en kosten. De kantonrechter heeft op 31 maart 2020 een eindvonnis gewezen na ambtshalve toetsing van de opzegvergoeding die door de eisende partij was gevorderd. De eisende partij had eerder een dagvaarding uitgebracht, maar de kantonrechter oordeelde dat deze onvoldoende informatie bevatte en heeft de eisende partij bevolen om de vordering nader te onderbouwen. De eisende partij heeft vervolgens aanvullende stukken overgelegd, waaronder het energiecontract en de contractvoorwaarden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegvergoeding die door de eisende partij was gevorderd, overeenkomt met de richtlijnen van de Autoriteit Consument & Markt en niet onevenredig is. De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de gedaagde partij opgelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 8223666 \ CV EXPL 19-8055
Verstekvonnis van de kantonrechter van 31 maart 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Nutsservices B.V.,
handelend onder de naam
NLE,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
[gedaagde]
wonende te [adres] ,
gedaagde partij,
tegen wie verstek is verleend.

1.Procesverloop

1.1.
De eisende partij heeft bij dagvaarding, op de daarin geformuleerde gronden, gevorderd om de gedaagde partij te veroordelen tot betaling van € 500,-, onder uitdrukkelijke reservering van haar rechten op het meerdere, met rente vanaf de dag der dagvaarding en kosten.
1.2.
Op 4 februari 2020 heeft de kantonrechter tussenvonnis gewezen. Dit tussenvonnis dient als ingelast en herhaald te worden beschouwd.
1.3.
Ter zitting van 3 maart 2020 heeft de eisende partij een akte houdende specificatie van de vordering overgelegd.

2.Motivering

2.1.
De kantonrechter heeft in haar tussenvonnis overwogen dat de door de eisende partij uitgebrachte dagvaarding onvoldoende informatie verschaft en daarmee niet voldoet aan de eisen van artikel 21 Rv. De kantonrechter heeft de eisende partij bevolen de vordering nader te onderbouwen, al dan niet gebruikmakend van het landelijke informatieformulier. Daarbij heeft de kantonrechter bepaald dat de eisende partij in ieder geval stukken diende te overleggen waaruit blijkt dat en op welke manier een overeenkomst met gedaagde partij tot stand is gekomen. Indien sprake was van een koop op afstand diende eisende partij stukken te verstrekken waaruit blijkt dat aan de informatieverplichtingen voortvloeiend uit artikel 6:230m BW is voldaan. Daarnaast diende eisende partij de voorschotfacturen, de eindnota en, indien van toepassing, een kopie van een eerder gewezen vonnis en bijbehorende dagvaarding te verstrekken. Ten slotte diende eisende partij kenbaar te maken of haar vordering mede is gebaseerd op bepalingen in de algemene voorwaarden. Indien dat het geval was, diende eisende partij deze voorwaarden in het geding te brengen, toe te lichten op welke bepaling(en) een beroep wordt gedaan en toe te lichten waarom het beding volgens de eisende partij niet oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13 oneerlijke bedingen.
2.2.
De eisende partij heeft bij akte producties overgelegd en haar vordering nader toegelicht. Eisende partij heeft toegelicht dat de overeenkomst via een prijsvergelijker op internet tot stand is gekomen met ingang van 24 oktober 2018 voor de duur van vijf jaren. Eisende partij stelt dat zij heeft voldaan aan de (pre)contractuele verplichtingen maar dat zij hier geen nader schriftelijk bewijs van kan overleggen. De eerste paar voorschotnota's zijn betaald, maar vanaf januari 2018 is gedaagde partij in gebreke gebleven met zijn betalingen. De levering is in maart 2019 beëindigd wegens wanbetaling. In totaal heeft gedaagde partij een bedrag van € 1.530,45 onbetaald gelaten, bestaande uit een aantal voorschotnota's en de eindnota van € 454,45. In de eindnota wordt een opzegvergoeding (boete) in rekening gebracht van € 250,- wegens het voortijdig beëindigen van de leveringsovereenkomst van gas (€ 125,-) en elektriciteit (€ 125,-). Deze opzegvergoeding is volgens eisende partij gebaseerd op het ongenummerde artikel in de 2e kolom, 4e en 5e alinea van de Contractvoorwaarden, welke zijn overgelegd als productie.
2.3.
De kantonrechter gaat ervan uit dat er niet eerder een vonnis is gewezen tussen partijen, nu eisende partij geen kopie van een eerder gewezen vonnis en bijbehorende dagvaarding heeft overgelegd. De eisende partij heeft het energiecontract overgelegd, de contractvoorwaarden, de bijzondere voorwaarden, het modelformulier voor de herroeping en stukken waaruit blijkt dat aan gedaagde partij een wettelijke bedenktermijn is gegeven. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de eisende partij gezien het voorgaande thans voldoende informatie verschaft.
2.4.
Met betrekking tot de opzegvergoeding overweegt de kantonrechter als volgt. De bedongen opzegvergoeding komt overeen met de door de Autoriteit Consument & Markt in de "Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen Vergunninghouders" vastgestelde opzegvergoeding. De kantonrechter acht deze opzegvergoeding in dit geval niet onevenredig.
2.5.
Nu eisende partij de vordering heeft beperkt tot een lager bedrag dan het totale bedrag dat de eisende partij aan hoofdsom te vorderen heeft, zal dit lagere bedrag als hoofdsom worden toegewezen. De vordering komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. Over de buitengerechtelijke incassokosten en de voor dagvaarding vervallen rente behoeft in deze procedure (dus) geen uitspraak te worden gedaan. Die kosten dienen derhalve in een eventuele vervolgprocedure te worden onderbouwd.
2.6.
[gedaagde] zal als grotendeels in het ongelijkgestelde partij de proceskosten moeten dragen.
3. Beslissing
De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij te betalen € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 december 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van eisende partij begroot op € 85,18 aan dagvaardingskosten, € 124,00 aan vast recht en € 72,00 aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2020.
typ/conc: 36330/TG
coll: